In ‘De onzichtbare stem’ behoudt György Konrád zich het recht voor hardop te zeggen wie hij is en wat hij wil: een Europese jood die zich graag thuis zou voelen in het land van zijn voorouders.

In Hongarije, hoofdzakelijk in Boedapest, leven zo’n honderdduizend joden. In zijn essaybundel De onzichtbare stem noemt de Hongaars-joodse schrijver György Konrád het gebied van de Donau en de Tisza het laatste eiland van de diaspora. Ooit was deze streek dichter bevolkt en maakten de joden 5 procent uit van de Hongaarse populatie. Op het einde van de Tweede Wereldoorlog werden zo’n 600.000 Hongaarse joden ‘vernietigd’. Dit gebeurde met de instemming en de actieve hulp van de toenmalige Hongaarse autoriteiten. Om te kunnen behoren tot de normale democratische landen in Europa moeten de Hongaren eindelijk erkennen dat dit een misdaad was, aldus Konrád, die erop hamert dat de geschiedenis van een volk niet à la carte door de betrokken gemeenschap kan worden geschreven: ‘We krijgen het volledige verleden van de gekozen gemeenschap, de monsterachtige figuren inbegrepen.’ Aan Auschwitz kan overigens niemand meer voorbijgaan: ‘Een moderne ethiek die niet stoelt op een absolute afwijzing van de wereld van de kampen en de groot-industriële mensenvernietiging, beschouw ik als huichelarij.’ Konrád is een jood voor wie de tien geboden weinig van hun geldingskracht verloren hebben, wat niet uitsluit dat hij het christendom kritiseert als een geloofsleer die het voorschrift van de naastenliefde te veel als een voetnoot heeft weggemoffeld.

Geen wonder dat er in de woning van het christendom geen kamer is die het habeat corpus van de joden kan waarborgen. De christelijke geestelijkheid en haar geloofsleer waren krachteloos tegenover de ideologie van het Derde Rijk en de tot staatswet verheven jodenvervolging. Het joods-christelijke ideaal van solidariteit en naastenliefde viel volgens Konrád in duigen, zeker in Hongarije: ‘Het feit dat kerkelijke overheden tot instemming opriepen met de wettelijke uitsluiting van joden van het staatsburgerschap, moet voor de christelijke kerken een zwaarwegende reden zijn voor een diepgaand geestelijk zelfonderzoek.’

PATRIOTTISCHE TROUW

Je zou kunnen zeggen dat György Konrád in zijn hier verzamelde essays, die een periode van vijftien jaar bestrijken, op zoek is naar bondgenoten die de laatste Europese joden een veilig bestaan kunnen en willen garanderen. Natuurlijk, intussen bestaat Israël en is het een geruststelling dat de joden in de diaspora zich daar in een noodgeval kunnen vestigen. Want het oude spel van joodse aanpassing in de landen waar ze vervolgd worden, heeft voor de schrijver afgedaan. Nooit heeft deze kameleon-politiek iets opgebracht. Kijk maar naar de ijver waarmee de Europese joden in de jaren dertig betere patriotten dan hun Arische landgenoten trachtten te zijn. ‘Onze vaders waren achteloos door zich ideeën eigen te maken die hen ondermijnden (…). Door een beroep te doen op hun patriottische trouw rekenden de fascistische staten erop dat de joden gedisciplineerd met de eigen vernietiging zouden instemmen’, aldus Konrád.

De verdediging van de soevereiniteit, van het zelfbesef en van de wil om zichzelf ter verdedigen, speelt daarom een vooraanstaande rol in het humanistische denken van Konrád, die zich het recht voorbehoudt om openlijk en hardop te zeggen wat hij is en wat hij wil: een Europese jood die zich graag thuis zou voelen in het land van zijn voorouders, een schrijver die houdt van het Hongaars, ‘de taal waarin mijn bewustzijn gestalte heeft gekregen, me van zinnelijk genot vervult’. De notie van soevereiniteit impliceert de verwerping van collaboratie met antidemocratische krachten, een val waarin gefrustreerde mensen en minderheden maar al te vaak verstrikt geraken in de loop van de geschiedenis.

Gelet op de vreselijke ervaringen van het jodendom is het voor de joden juist een vorm van zelfbehoud om onafgebroken te pleiten voor democratische maatschappelijke vormen waarin het leven en de vrijheid van de individuele burger als boven alles staande waarden worden beschouwd. In het geval van Israël betekent dit voor Konrád dat de joodse staat de democratische optie (respect voor de mensenrechten van de Arabieren en dus opgave van de bezette gebieden) moet laten voorgaan op de nationalistische. De inzet van de Europese joden voor de democratische ontwikkeling van de landen waarin ze leven, zou moeten behoren tot de eigenheid en de normaliteit van het moderne jodendom: ‘Als wereldvolk te leven in nationale staten – dit is de joodse paradox.’

‘De onzichtbare stem – Essays’, György Konrád, vertaald door György Dandoy, Van Gennep, Amsterdam, 208 blz., 698 fr. (17,3 euro).

Piet de Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content