Botsing der antieke beschavingen

Een prachtige roman van Dan Sleigh die focust op Xenofons terugtocht uit Perzië in 401 voor Christus en een originele reconstructie van de eerste tien jaar van de Grieks-Spartaanse oorlog dertig jaar daarvoor illustreren beide de tijdloze clash van culturen.

‘De lange tocht’ van de Zuid-Afrikaanse romanauteur Dan Sleigh en ‘Het lied van de wrok’ van de Amerikaanse historicus J.E.Lendon zoomen allebei in op het machtsspel in de vierde eeuw voor Christus. Vandaag zijn de VS, China en India de koningen op het schaakbord, toen ging het om Athene, Sparta en Perzië.

Apollo van de Afstanden, bid voor ons! Het zou een citaat kunnen zijn uit De lange tocht van de Zuid-Afrikaanse romanauteur Dan Sleigh die in het Afrikaans oorspronkelijk trouwens Afstande heette. Zo dikwijls vragen de Griekse troepen in Sleighs roman bijstand van de goden bij hun helse terugtocht uit Perzië die ooit door hun legeraanvoerder Xenofon werd te boek gesteld in Anabasis of Tocht der Tienduizend, een onsterfelijke klassieker.

De Amerikaanse historicus J.E.Lendon wil in Het lied van de wrok ook in de hoofden kijken van de oude Grieken. Wat bezielde ze om in jarenlange, bloederige vetes elkaar te bekampen gedurende dertig jaar? Hij baseerde zich daarbij, zoals Sleigh, op het relaas van een Griekse historicus uit de oudheid. Thucydides stond naast Xenofon – en oervader Herodotus – aan de wieg van de geschiedschrijving. Hij verhaalde in kroniekvorm de dertigjarige oorlog tussen Sparta en de Peloponnesiërs op hun schiereiland aan de ene kant en Athene en diens bondgenoten aan de andere.

Symbolisch kapitaal

Nog niet zo lang geleden vertelde de bekende Amerikaanse historicus Donald Kagan in De Peloponnesische oorlog die oorlog der oorlogen binnen die éne cultuur nauwgezet na, maar wat Lendon hier laat zien, is duizendmaal interessanter. Hij doet namelijk aan mentaliteitsgeschiedenis en situeert het verloop van deze aanslepende schermutselingen in de competitieve roots van de oude Grieken die niet wedijverden om geld maar om roem. Zonder dat de naam van de Franse socioloog Pierre Bourdieu ergens valt, zou je kunnen stellen dat symbolisch kapitaal voor de oude Grieken alles betekende.

Vooral geen gezichtsverlies lijden dus. Het leven van de Grieken draaide om symbolische status op persoonlijk en gemeenschapsvlak. Athene wou door Sparta rond 431 voor Christus worden geaccepteerd als medeleider in de Griekse invloedssfeer maar het militaristische Sparta wou zijn hegemonie met niemand delen, laat staan met de parvenu’s uit Athene. Argos dat tussen beide kemphanen in lag, kreeg van Sparta zelfs de voorkeur op Athene omwille van diens historisch-mythologische roots uit de zogenaamde heldentijd waar ook Thebe met Heracles zijn grandeur beleefde. Kortom, spanningen troef in het Griekse moederland waar Athene door zijn provocaties aan het adres van Sparta uiteindelijk alle mogelijke Griekse eilanden en stadstaatjes tegen elkaar in het harnas joeg op zoek naar meer glorie en eer.

Lendon vertelt, zoals de betere romanschrijver, in geuren en kleuren hoe het geluk tijdens de eerste tien jaar van deze aanslepende oorlog eerst de Spartanen en vervolgens de Atheners goed gezind was. Lendons boek heeft de verdienste dat hij voor het eerst de dynamiek van de gekende militaire gebeurtenissen in die volgens hem typisch oud-Griekse manier van competitief denken inbedt. Als Sparta Attica binnenvalt om Athene te bedreigen en zo Athene vernedert, moet Athene de respectbalans herstellen en gaat het op zijn beurt huis houden op het Peloponnesische schiereiland in de buurt van Sparta. Dat is dan weer de trigger voor Sparta om een Atheense bondgenoot het leven zuur te maken waardoor Athene gedwongen wordt om een gelijkaardige respons te geven.

Clash tussen civilisaties

Tussen de regels door suggereert Lendon dat dit spel van vergelding en evenredige weerwraak ook vandaag in oorlogssituaties vaak een rol speelt. Hoe erg en uitzinnig de clash tussen Sparta en Athene – en tussen Argos en Thebe en andere Griekse stadsstaatjes onderling mogen zijn, dit relatief kleinschalig geweld verdwijnt in het niet bij de botsing van grote beschavingen.

Sleigh begint in zekere zin waar Lendon eindigt. Zijn verhaal over de manier waarop Xenofon tegen wil en dank de Griekse huurlingen naar huis leidt, verruimt de blik naar de Perzische tegenstander én de Joodse outsider. Daar schuilt natuurlijk de meerwaarde in van een roman die zich in tegenstelling tot de geschiedschrijvers niet aan de feiten dient te houden. Sleighs verhaal introduceert een Joodse ik-verteller die Xenofons huisknecht wordt. Ooit was Nagri een eunuch in dienst van Perzische koningen en satrapen. Hij kent dus de Perzische beschaving van binnenuit en hanteert het Perzische schaakspel als metafoor voor de manier waarop de Perzische koningen of sjahs iedereen in hun kil machtsdenken tot pionnen degraderen. Als de Grieken de belofte krijgen van een eervolle terugtocht, weet Nagri al dat de Perzische strategische tegenpartij alleen maar uit is op een definitief schaakmat van de tegenstander tot de koning van de tegenpartij letterlijk dood is. De Griekse generaals worden inderdaad afgemaakt maar dat is dus buiten Xenofon gerekend die zich na de moord op de legeroversten ontpopt tot waardig tegenstander van de Perzische vijand. Nagri droomt ervan dat Xenofon de messias is die de Joden uit hun Perzische ballingschap kan terugleiden naar het beloofde land nadat hij de Perzische satan heeft verdreven. Xenofon en de Grieken zijn echter alleen maar bekommerd om het eigen hachje en balen van de historische grootheidswaanzin van het joodse messianisme.

Het is knap hoe Sleigh de anderhalfjaar durende zwerftocht van de Grieken in het verre Azië bijna filmisch oproept maar nog knapper dat hij terloops de interne Grieks-Spartaanse conflicten contrasteert met de Grieks-Joodse en Grieks-Perzische tegenstellingen die onoverbrugbaar lijken. Nagri verlaat Xenofon die uiteindelijk, zoals zijn leermeester Socrates, wordt uitgespuwd door het Griekse thuisland. Hij wordt verbannen omdat hij weerwerk bood aan Perzië, Sparta’s toenmalige bondgenoot. Het machtige Perzië figureert in deze roman als een centralistische moloch die nergens rekening houdt met anderen. Zelfs de eigen familieleden worden zonder scrupules geslachtofferd in het schaakspel van de Perzische koningen. De Griekse huurlingen en de joodse outsider staan erbij en kijken ernaar met groeiende afschuw.

Noch Sleigh noch Lendon gaan zo ver als Samuel Huntington die in Botsing der beschavingen een cluster van civilisaties uittekende die ieder op basis van hun cultureel-religieus DNA potentiële bronnen van conflict zijn. Lendon laat haarscherp zien hoe de zucht naar symbolisch kapitaal de Grieken op de rand van de zelfvernietiging heeft gebracht. Maar tegelijk beschrijft hij empathisch hoe eigentijds dat gevecht om waardigheid aandoet. Je begint Friedrich Nietzsche te begrijpen die uitgerekend in het agonale, wedijverige gedrag van de Grieken de kiemen zag voor een nieuw trots humanisme. Wie Sleigh leest, vraagt zich of hoe het onwaarschijnlijke, interne gekrakeel van de Grieken uiteindelijk toch hun redding wordt. Of is het omdat ze allemaal desondanks blijven geloven in Poseidon de Aardschudder, Zeus de Vader en Herakles de Gids die hen mits de juiste offers behouden thuis zal brengen? Extreem beleden democratie hoeft (bij)geloof immers geenszins uit te sluiten.

Frank Hellemans

Dan Sleigh, De lange tocht, vert.uit het Afrikaans door Riet de Jong-Goossens, Athenaeum, 582 blz., 24,95 euro

Partner Content