Of de VN-conferentie in Durban over het racisme een succes wordt, is lang niet zeker. Maar ze is de moeite van de oefening waard, omdat ze iets zegt over de verhoudingen in de wereld.

Minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (PRL) kwam begin deze week later dan voorzien terug uit het Zuid-Afrikaanse Durban. Het voorzitterschap van de EU heeft nu eenmaal zijn prijs. En hij had het kunnen weten. Want in Durban hielden de Verenigde Naties (VN) een conferentie gewijd aan de strijd tegen het racisme, en daar had Europa heel wat af te palaveren.

Dat kwam ook omdat met name de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell uit Durban wegbleef, net als diens Canadese collega. Michel diende dus in zijn eentje, met zijn Duitse collega Joschka Fischer als meest prominente medestander, de schouders te zetten onder een aantal kwesties waarvoor hij anders op steun had kunnen rekenen van de rest van het ‘blanke’ blok – een wat ironische vaststelling voor een conferentie die net het raciale onderscheid als negatieve factor wil uitschakelen.

Ook voor binnenlands gebruik hecht Michel nogal wat belang aan het welslagen van de VN-conferentie, die vorige week vrijdag begon en nu vrijdag afloopt. Of Michel ook zal slagen, is zeer de vraag. In 1978 en 1983 organiseerden de VN in Genève al dergelijke topontmoetingen, en telkens liepen ze met een sisser af. Struikelblokken toen waren de apartheid in Zuid-Afrika en het zionisme van Israël, twee thema’s met in die tijd een hoge actualiteitswaarde. Dat is niet anders nu andermaal het zionisme de inzet van een hooglopend dispuut is, net als eventuele herstelbetalingen ter compensatie van de westerse kolonisering.

Dat zulke onderwerpen zoveel commotie kunnen veroorzaken, wijst erop dat het racisme een open zenuw blijft raken. Dat vloeit dan weer voort uit de fundamentele, vooral sociale en economische ongelijkheden in de wereld. De Zuid-Afrikaanse president Thabo Mbeki gaf daaraan een radicale interpretatie, toen hij die onevenwichten in zijn openingstoespraak vorige vrijdag duidde als een kloof tussen blank en zwart, waarvan de oorsprong ligt in de eeuwenlange geschiedenis van kolonisatie en slavernij.

Het is een debat dat over iets essentieels gaat. Of het ook iets kan betekenen op een forum als een VN-conferentie, waar geen wetenschappers of activisten, maar wel politici en diplomaten de conclusies uitschrijven, is evenwel lang niet zeker. Zij doen niet aan wetenschap en nauwelijks aan moraal. De belangen die ze te verdedigen hebben, zijn immers concreet, tastbaar en direct. Bijvoorbeeld de diplomatieke positie van Israël in het vredesproces – of wat daar nog van overblijft – in het Midden-Oosten. Als de Amerikanen weigerden om in Durban uit de schaduw te treden, was dat net omdat ze zelfs geen heil zagen in een discussie over het zionisme. Overigens kwam het politieke opportunisme in Durban van meerdere kanten. India deed bijvoorbeeld opvallend zijn best om zijn nog altijd zeer discriminerende kastensysteem uit de aandacht te houden.

GEEN SCHULDBEKENTENIS

Dat de praktische politiek in Durban de hoofdtoon zou aangeven, was al te merken op de regionale en voorbereidende conferenties van de top van Durban. Daarom viel het ontwerp van slotdocument dat nu ter discussie ligt, wel bijzonder lijvig uit – veel te lijvig om als politiek document hanteerbaar te zijn. Dat veel deelnemers het maken van een politiek statement prioritair achtten, bleek al uit de emblematische aanwezigheid van onder anderen de Cubaanse president Fidel Castro en diens Palestijnse collega Yasser Arafat. Zij komen een thuismatch spelen. Het bleek ook bij de taakverdeling onder de delegatieleden. De groep die de politieke verklaring moet opstellen trok driemaal zoveel deelnemers als de groep die zich moet buigen over een actieplan voor de concrete strijd tegen racisme en xenofobie.

Naast het zionisme groeide de koloniale erfenis in Durban uit tot het tweede grote struikelblok. De meeste Afrikaanse landen, gesteund door ex-kolonies met een grote, uit de slavernij voortgekomen zwarte bevolking in onder meer de Caraïben, dringen erop aan dat de voormalige kolonisatoren excuses zouden uitspreken voor die geschiedenis. Een aantal van die landen koppelt die eis aan een financiële compensatie voor dat historische onrecht. Excuses, nee, zo meent de EU, spijt uitdrukken, dat kan wel – en wat Louis Michel zondag en maandag diende te doen, was het bedenken van een formulering die daarin enigszins het midden zoekt.

Europa zoekt daarin een sterk juridisch gekleurd standpunt. Het wil vermijden dat het zich via excuses en dus een schuldbekentenis juridische verplichtingen op de hals zou halen. Ook verzet de EU zich ertegen dat de slavernij als een misdaad tegen de menselijkheid wordt omschreven, omdat dit een vorm van retroactiviteit zou betekenen. Ze wil ook de huidige ontwikkelingssamenwerking als een specifieke vorm van solidariteit met de derde wereld gedefinieerd zien, niet als een compensatie voor de koloniale uitbuiting. Ook dat principe kan immers juridische consequenties oproepen: als de coöperatie een vorm van compensatie zou zijn, is die dan wel hoog genoeg?

Veel liever hoopt de ontwikkelde wereld de conferentie van Durban te richten op aanbevelingen voor de toekomst. De rest, niet alleen het verleden, maar ook wat er verder nog zoal te veroordelen valt, moet dan maar in zo algemeen mogelijke termen worden gegoten. Maar zo hoeft ook niemand zich direct aangesproken te voelen. Het gebruiken van generische referenties als ‘bezetting’ moet het bijvoorbeeld mogelijk maken om het niet specifiek over bezet Palestijns gebied te moeten hebben. Maar dat kan ook wat pijnlijke kwesties voor de aanklagende landen vermijden. De geschiedenis van de slavernij is bijvoorbeeld niet te begrijpen zonder te letten op de rol van de Arabische slavenhalers in Afrika, terwijl de slavernij in een aantal Afrikaanse landen nog lang geen geschiedenis is.

GESMOORDE STEMMEN

De westerse diplomatie voelt zich in het defensief gedrongen – ze houdt niet van een rol waarin ze altijd njet moet zeggen. Dat inspireert haar tot enige onderhuidse irritatie over wat zij als onredelijkheid beschouwt, vooral vanwege de Afrikaanse landen. Voor haar is het formuleren van aanklachten over het verleden weinig constructief, irrealistisch, een hinder voor het uitzicht op het nog altijd reëel bestaande racisme en een vorm van blindheid voor hun eigen verantwoordelijkheid in de problemen die ze vandaag doorstaan. ‘Moeten we misschien ook de Noormannen wegens misdaden tegen de menselijkheid aanklagen?’ vraagt een wat verongelijkte diplomaat zich af.

Er valt niettemin niet te ontkomen aan de vraag waarom thema’s als het zionisme zo hardnekkig blijven opduiken. De VN-conferentie is dan ook een van de weinige prestigieuze fora waarop ze nog op een principiële manier aan de orde kunnen worden gesteld. In de Veiligheidsraad van de VN zou bijvoorbeeld een kritische resolutie over Israël – wat ook haar intrinsieke waarde is – zonder veel discussie sneuvelen op alvast het Amerikaanse veto. Op een wereldconferentie werkt die machtspolitiek niet.

Hetzelfde geldt voor de kolonisatie. Al jarenlang duikt in Afrika de vraag op of de koloniale exploitatie – met alles wat die inhield aan racisme, uitbuiting, roofbouw of massale, soms inderdaad naar genocide neigende moordpartijen – geen elementair recht op compensatie zou verantwoorden. Dat vaak met veel nuances gevoerde debat kreeg de jongste jaren een verlengstuk in de Verenigde Staten, bij de afstammelingen van de zwarte slaven.

Het zou iets te makkelijk zijn om daarin alleen een uitwas te zien van een opportunistische slachtoffercultus, die uitsluitend op cash uit zou zijn. De koloniale exploitatie is een feit geweest. In de tijd valt ze samen met het ontstaan van nu nog altijd heersende mondiale verhoudingen. En daarin ontwikkelde het rijke deel van de wereld zich tot een centrum, wat de rest tot de periferie reduceerde – de bekende systeemtheorie van Immanuel Wallerstein.

Over die scheve economische verhoudingen wordt amper nog een principieel debat gevoerd. Ze worden alleen nog beheerd via Wereldhandelsorganisaties, G8’en en soortgelijke fora van de wereldomspannende vrije markt. Het smoren van dat debat heeft in het Noorden geleid tot het protest van de zogeheten antiglobalisten, die de regeringen daar zoveel angst inboezemt. In Afrika steekt het op een conferentie als die in Durban de kop op. Overacting? Voor een deel ongetwijfeld wel. Maar dat is altijd zo wanneer gesmoorde stemmen een uitweg zoeken om toch maar gehoord te worden. Of de modale Afrikaanse potentaat de geschikte woordvoerder kan zijn, is dan weer een andere kwestie.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content