Hoofdaanklager Luis Moreno-Ocampo van het Internationaal Strafhof in Den Haag over de genocide in Darfur, de zaak-Bemba, bloeddiamanten en kindsoldaten. ‘In vroegere eeuwen konden kinderen niet in de oorlog worden ingezet, omdat ze nog niet met zwaarden overweg konden. Maar een kind van negen kan wel een trekker overhalen.’

Maandag had voor het Internationaal Strafhof in Den Haag het proces moeten beginnen tegen Thomas Lubanga. De zaak werd te elfder ure nog een keer uitgesteld. De kans is groot dat Lubanga zo uiteindelijk toch niet als eerste beschuldigde plaatsneemt in de beklaagdenbank van het Internationaal Strafhof, dat sinds 2002 bestaat. De Congolese militieleider werd begin 2006 uit Kinshasa naar de gevangenis in Scheveningen overgebracht. Zijn Unie van Congolese Patriotten ging enkele jaren tevoren gruwelijk tekeer in de regio Ituri, in het noordoosten van Congo. Hij moet zich verantwoorden voor het rekruteren en gebruiken van kindsoldaten.

Er wordt nu zelfs overwogen om hem voorlopig in vrijheid te stellen. Hoofdaanklager Luis Moreno-Ocampo wil zijn getuigen zodanig beschermen dat de rechten van de verdediging, volgens de rechters, in het gedrang komen. Het getouwtrek rond Lubanga, zegt Moreno-Ocampo, toont aan hoe moeilijk de situatie is waarin het Strafhof moet werken. ‘Hoe moeten we omgaan met het bewijsmateriaal dat verzameld is? Wij zijn bezig met de wet. Niet met perceptie of met politiek.’

Maar is het niet frustrerend dat het zo lang duurt?

LUIS MORENO-OCAMPO: Niet echt. Duurt het drie maanden langer voor een proces kan beginnen? Dan moet dat maar. Het is belangrijk dat er stevige fundamenten worden gelegd. Dit is geen ad-hocrechtbank, zoals het Joegoslavië-tribunaal of zoals het tribunaal van Neurenberg na de Tweede Wereldoorlog. Wij werken hier voor de volgende eeuw. Voor de wereld.

Kunt u dit werk vergelijken met het proces tegen de leiders van de junta in Argentinië, waar u als jonge procureur bij betrokken was?

MORENO-OCAMPO: Ik heb nooit gedacht dat ik aan een nog grotere zaak zou werken. Mijn idee was dat ik mijn beste werk had gedaan toen ik 32 was. Maar het was zeker een goede leerschool voor wat ik nu doe. Het verschil is dat het conflict in Argentinië voorbij was. Hier werk ik aan conflicten die nog volop aan de gang zijn. In Darfur bijvoorbeeld hebben we nog altijd niet de mogelijkheid om de plaats van de misdaden te bezoeken.

Voelt u zich toch een beetje een pionier?

MORENO-OCAMPO: Nee. Ik ben maar een schakeltje in een grote, historische ketting. De stichters van het Rode Kruis zeiden al dat de wereld een permanente internationale rechtbank nodig had. Ze gingen ervan uit dat nationale staten het humanitaire recht nooit op hun eigen soldaten zouden toepassen. We leven nu in een andere wereld. In een tijd van globale communicatie en globale trends zijn ook globale instellingen nodig. Het Statuut van Rome installeerde een globaal systeem op basis van nationale staten. Als die geen actie ondernemen, komt het Internationaal Strafhof tussenbeide.

Een zaak als die tegen Thomas Lubanga heeft niet alleen in Congo impact. Ook in Colombia, in Sri Lanka en in vele andere landen hebben ze in de gaten wat hier in Den Haag gebeurt. Legers in de hele wereld passen hun regels aan. Zelfs milities in landen zoals Colombia en Somalië houden rekening met het Statuut van Rome. Geweld is hun handelsmerk, maar ze beseffen nu dat er grenzen zijn.

Hoe gaat u om met de confrontatie tussen de nationale en de internationale wet? Bent u de hele tijd gedwongen op het slappe koord te dansen?

MORENO-OCAMPO: De tekst van het verdrag is duidelijk. Neem de arrestatie van Jean-Pierre Bemba in België. De klus was op één dag geklaard. Dat was een goed voorbeeld van hoe een nationale staat met een internationale instelling kan samenwerken.

In België lukt dat wel. Maar de Verenigde Staten doen nog altijd niet mee. Is dat de zwakke plek in de werking van het Strafhof?

MORENO-OCAMPO: Het staat landen vrij om wel of niet mee te doen. Dat is hún keuze. Toen ik in Den Haag arriveerde, hadden minder dan 80 landen het verdrag geratificeerd. Met Japan erbij zijn het er nu al 106. Ik schat dat het plaatje over twintig, dertig jaar compleet is. Dat belet ons intussen niet om te werken. In het geval van Darfur heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties ons gevraagd om op te treden. Drie van de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad hebben het verdrag niet geratificeerd: China, Rusland en de Verenigde Staten. Dat ze ons toch hebben gevraagd, bewijst hoe snel de zaken evolueren.

Ik maak me geen zorgen. Toen ik voor de baan werd aangezocht, doceerde ik aan een Amerikaanse universiteit. Een collega waarschuwde me. ‘Het is natuurlijk een hele eer, maar doe het niet. Je zult negen jaar in Den Haag zitten en je zult je tijd verliezen. Want hoe zul je iets kunnen doen zonder de steun van Amerika?’ We zijn nu vijf jaar later en intussen is gebleken dat het wél kan. Als we ons werk maar goed doen, volgt de consensus vanzelf. Iedereen wil toch helpen om genociden te voorkomen en te bestraffen?

U bent op dit moment enkel actief in vier Afrikaanse landen. Maken alleen Afrikanen zich schuldig aan misdaden tegen de menselijkheid?

MORENO-OCAMPO: Er lopen ook voorbereidende onderzoeken in andere landen, op andere continenten. In Colombia en in Afghanistan, bijvoorbeeld. Daar gebeuren vergelijkbare dingen als in Congo. Maar het verschil is dat de Colombiaanse overheid actie onderneemt. Als het over Afrika gaat, spelen in Europa gemakkelijk schuldgevoelens over het koloniale verleden op. Maar vergeet niet dat wij ook in Afrika zijn om de Afrikaanse burgers te beschermen.

Hoe is de toestand nu in Darfur?

MORENO-OCAMPO: Ik meng me niet in politieke zaken. Ik ga naar New York en informeer de Veiligheidsraad over wat we hebben gedaan en nog willen doen. Een eerste zaak in Darfur gaat over aanvallen op dorpen tot 2004. Wij kunnen aantonen dat minister van Binnenlandse Zaken Ahmed Harun die aanvallen coördineerde. De regering in Sudan wil niet met ons samenwerken. Ze keert zich zo niet alleen van ons af, maar ook van de Verenigde Naties. Sudan heeft het verdrag niet geratificeerd. Wij kunnen daar dus alleen werken op verzoek van de Verenigde Naties – want Sudan is wel lid van de VN. Zoals de Veiligheidsraad een tribunaal heeft opgericht voor Joegoslavië en voor Rwanda, zo heeft hij ons gevraagd om Darfur te onderzoeken. Ik wil in juli overigens een tweede zaak openen, die in Sudan speelt. Want er worden nog altijd scholen gebombardeerd en meisjes verkracht.

Het conflict in Darfur is nog volop aan de gang. Hoe kunt u in die omstandigheden bewijsmateriaal verzamelen?

MORENO-OCAMPO: Dat is heel moeilijk, maar we slagen er wel in. In het geval van Darfur heb ik een getuige die zag hoe Harun met een helikopter op verschillende plaatsen wapens leverde. Hij zag hem milities rekruteren en bevelen geven. Het is dus niet altijd noodzakelijk de plaats van de misdaad te bezoeken. We hebben intussen wel aangetoond dat het mogelijk is om dit soort zaken ook van buitenaf te onderzoeken.

Is dat de belangrijkste verwezenlijking van het Strafhof tot nog toe?

MORENO-OCAMPO: Ach, dat verschuift de hele tijd. Eerst was de vraag: hoe begin je een zaak? Daarna: hoe onderzoek je een zaak? Nu komt het erop aan om de schuldigen in de cel te krijgen. Dat is nog niet voor allemaal gelukt. En natuurlijk is er de laatste vraag: hoe overtuig je de rechters? Voor we over verwezenlijkingen praten, wil ik toch graag een zaak helemaal afronden. Maar iedereen moet zich aanpassen aan de nieuwe realiteit. Zodat het niet meer kan dat mensen zoals Jean-Claude ‘Baby Doc’ Duvalier en Idi Amin Dada rustig immuniteit krijgen.

Thomas Lubanga wordt uiteindelijk alleen vervolgd voor het gebruik van kindsoldaten. Waarom niet voor de andere feiten die hij heeft gepleegd?

MORENO-OCAMPO: We focussen op de kindsoldaten omdat we dat soort misdaad onder de aandacht willen brengen. Kinderen die verplicht worden om mensen te doden. Het probleem was: hoe vind je kinderen die dat hebben meegemaakt en die er kunnen over getuigen? Velen zijn helemaal kapot. Ze gaan aan de drugs. Meisjes stappen in de prostitutie. Het is in die omstandigheden ook moeilijk om getuigen te vinden die geloofwaardig zijn. We hebben er acht gevonden. En het positieve aspect van het uitstel is dat ze nu hun examens kunnen afleggen. Sommigen beëindigen nu net hun middelbare studie. Het begin van het proces liep samen met hun eindexamens. Ik beschouw het als mijn taak om hen te beschermen. Ervoor zorgen dat ze de school afmaken, is daar een stuk van.

Kunnen ze een voorbeeld zijn?

MORENO-OCAMPO: Zeker. Ik wil dit soort van misdaad ook onder de aandacht brengen omdat het de jeugd, de toekomst van de wereld kapotmaakt. In vorige eeuwen konden kinderen nauwelijks in de oorlog worden ingezet. Ze konden immers nog niet met zwaarden overweg. Met automatische geweren schieten, kan iedereen. Een kind van negen kan de trekker overhalen. Het verhaal van de kindsoldaten in Oost-Congo is ook verbonden met de handel in diamanten. We weten dat een groep mensen die in Antwerpen in diamanten handelde ook wapens leverde in Ituri. Je kunt wapens ruilen voor diamanten. Een rechter in Spanje volgde een drugstrafiek uit Colombia naar Madrid. Hij bezorgde me informatie over een vliegtuig uit Colombia dat drugs leverde in Spanje, vervolgens wapens leverde in Ituri en dan met goud doorvloog naar Colombia. Daar werd het goud weer geruild voor cocaïne. Criminaliteit speelt zich af in een wereldwijde carrousel.

Welke middelen hebt u om die te stoppen?

MORENO-OCAMPO: Samenwerking met nationale procureurs is voor ons belangrijk, al hebben die natuurlijk niet altijd het hele beeld omdat ze met grenzen geconfronteerd worden. Mijn enige grenzen zijn die van de wet. Ik kan alleen onderzoeken wat onder mijn statuut valt, maar ik heb een overzicht. De eerste keer dat ik een VN-rapport schreef, ging het over de Oekraïense maffia die wapens verkocht in Ituri. Ik ging naar Europol hier in Den Haag om te checken wat zij wisten. Zij zeiden: ‘Wij weten alles over de Oekraïense maffia, maar wij hadden geen idee dat zij wapens verkochten in Afrika. Wij coveren Afrika niet, wij coveren Europa.’ Daar stond ik van te kijken. Het kan een interessant gegeven zijn voor mijn opvolger. Wij stellen databases samen, wij doen onderzoek in verschillende delen van de wereld, en in de nabije toekomst kan die informatie misschien nuttig zijn voor andere instanties om hun eigen werk te doen. Als een wapenhandelaar uiteindelijk wordt gepakt voor een witwasoperatie – prima. Het is het resultaat dat telt.

U kunt op eigen initiatief een onderzoek instellen. Maar in Congo werd u door de overheid op het spoor van Thomas Lubanga gezet. Waarom geeft u er de voorkeur aan om op die manier te werken?

MORENO-OCAMPO: Samenwerking met de Congolese regering verhoogt mijn efficiëntie. Als ik naar Congo wil gaan, heb ik visa nodig, moet ik transport regelen, zorgen voor de beveiliging van mijn getuigen en mijn onderzoekers. Als de Congolese autoriteiten meewerken, is dat een stuk makkelijker.

Maar het betekent wel dat u moet samenwerken met een corrupt regime.

MORENO-OCAMPO: Ik oordeel niet over regeringen. Ik heb ze ook niet voor het uitkiezen. Weet u, ik heb voor Transparancy International gewerkt, ik ken de internationale rangorde over corruptie. De minst corrupte regeringen zijn die van Scandinavische landen. Ik zou best willen samenwerken met Denemarken bijvoorbeeld, maar daar gebeuren nu eenmaal geen misdaden tegen de menselijkheid.

Waarom hebt u Jean-Pierre Bemba laten oppakken?

MORENO-OCAMPO: Bemba heeft in 2002 als een soort huurling zijn diensten aangeboden aan president Ange-Félix Patassé van de Centraal-Afrikaanse Republiek om een poging tot staatsgreep neer te slaan. Uit ons onderzoek is gebleken dat er toen door de troepen van Bemba op grote schaal verkracht en geplunderd is. Die verkrachtingen waren soms bedoeld als beloning voor de soldaten, maar in de meeste gevallen toch vooral gericht op het vernietigen van de lokale gemeenschappen. En we hebben overtuigende bewijzen dat Bemba persoonlijk de zaken controleerde.

Bemba is nog altijd een belangrijke figuur in de Congolese politiek. Compliceert dat de zaken niet?

MORENO-OCAMPO: Daar kan ik geen rekening mee houden.

In Oost-Congo wordt intussen nog steeds op grote schaal verkracht.

MORENO-OCAMPO: Die zaak komt in het najaar op de agenda. We willen onderzoeken wie de milities in Kivu financiert. En ook in Noord-Uganda waar de LRA (Lord’s Resistance Army; het Verzetsleger van de Heer, nvdr) zich schuldig maakt aan de gruwelijkste misdaden zijn we bezig met een onderzoek. Het is belangrijk de geldstromen af te snijden.

Welke acties plant u in Zuid-Amerika?

MORENO-OCAMPO: De problemen in Zuid-Amerika zijn minder talrijk en minder complex dan die in Afrika. Maar we houden de paramilitaire organisaties in Colombia in het oog. Het is duidelijk dat die ook steun krijgen van buiten Colombia. Zelfs uit Europa. De guerrilla in Colombia is de laatste linkse verzetsbeweging in Zuid-Amerika. Ze worden gezien als de erfgenamen van Che Guevara. Romantische jongens. Maar die romantische jongens moorden erop los en zijn betrokken bij drugssmokkel. Wie hen steunt, steunt ook misdaden tegen de menselijkheid.

In Cambodja wordt het proces tegen de Rode Khmers gevoerd voor een gemengd tribunaal, waarin zowel Cambodjaanse als internationale rechters zetelen. Is dat een goede oplossing?

MORENO-OCAMPO: In principe geef ik de voorkeur aan nationale rechtbanken, omdat die dicht bij de mensen staan. In Argentinië heeft dat destijds goed gewerkt. Het Internationaal Strafhof is een instrument dat maar in uitzonderlijke gevallen mag worden gebruikt, als er geen andere optie is. Natuurlijk zijn er in Congo ook goede rechters, maar hoe zorg je ervoor dat ze niet vermoord worden? De veiligheid van getuigen, rechters en aanklagers is in Congo een probleem. We moeten daar zo snel mogelijk het rechtssysteem weer opbouwen. Het beste is toch een permanent, nationaal rechtssysteem.

Maken mensen wel het onderscheid tussen, bijvoorbeeld, het speciale Joegoslavië-tribunaal en het Internationaal Strafhof? Dat is toch buitengewoon verwarrend?

MORENO-OCAMPO: Zeker, maar soms heeft het ook zijn voordelen. In Congo bijvoorbeeld denken ze: je hebt Slobodan Milosevic achter de tralies gekregen, dus zul je hier ook wel schoon schip maken. Dat spreek ik dan natuurlijk niet tegen.

We vieren dit jaar de zestigste verjaardag van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Is er in die zestig jaar veel vooruitgang geboekt?

MORENO-OCAMPO: Ja en nee. Ik denk dat het Internationaal Strafhof een goed voorbeeld is van de evolutie sinds 1948. Tegelijkertijd toont het ook aan hoe moeilijk het is om in de wereld tot een consensus te komen over wat bijvoorbeeld misdaden tegen de menselijkheid zijn. Daar wordt nog altijd heel verschillend over gedacht.

Hoe belangrijk is voor u de steun van de publieke opinie?

MORENO-OCAMPO: Die is cruciaal. We moeten uitleggen wat we doen. We moeten laten zien hoe het Strafhof werkt. Ik herinner mij het voorbeeld van mijn eigen moeder. Toen ik destijds in Argentinië de leden van de junta vervolgde, was mijn moeder boos. Ik kon haar eerst niet overtuigen, maar in de loop van het proces veranderde ze van mening. Toen zei ze: je hebt gelijk, ze horen in de gevangenis thuis. Sindsdien weet ik dat de publieke opinie pas echt begint te begrijpen hoe het in elkaar zit als het proces begonnen is.

DOOR PIET PIRYNS EN HUBERT VAN HUMBEECK

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content