Al meer dan tweeduizend jaar breken filosofen zich het hoofd over de Vragen des Levens. Maar staan ze ondertussen al één stap verder? Hubert Dethier is een grijze eminentie aan het departement Wijsbegeerte van de VUB. Hij heeft veel gelezen, veel gepeinsd, veel lesgegeven, veel geschreven – en hij werd er nog voor betaald ook. Een gesprek zonder taboes met een eigenzinnige mens. Over de dood van God, de troost van de filosofie, de terugkeer van het marxisme, de huidige leiding van de SP. En, natuurlijk: over Eddy Merckx.

Een meisje is ontmaagd. Daar heeft ze spijt van. Dus vraagt ze aan God of ze haar maagdelijkheid kan terugkrijgen. ‘Oké’, zegt God. ‘Het is goed voor één keer, maar vertel het niet verder aan je vriendinnetjes.’ Zo deed God dat in de dertiende eeuw, bij Thomas van Aquino. ‘Thomas was tegen mirakels, want die doorbreken de Goddelijke orde’, zegt Hubert Dethier. ‘God heeft aan de wereld bepaalde wetten meegegeven en zal die zelf niet zo gauw verstoren. De almacht van God is dus relatief. Hij kan niet zomaar om het even wat doen. Bij Thomas overheerste de Goddelijke redelijkheid: toen hij in 1273 stierf, waren alle geloofspunten praktisch door de rede onderbouwd. In de veertiende eeuw, bij Willem van Ockham, kreeg de Goddelijke almacht een andere invulling.’

Hetzelfde verhaal. Een meisje dat aan God haar maagdelijkheid terugvraagt. Opnieuw krijgt ze wat ze wil. Sterker nog: God zorgt ervoor dat ze haar maagdelijkheid eigenlijk nooit verloren heeft. ‘Dat is dus de onlogica zelve’, zegt Dethier. ‘God kan maken dat bepaalde gebeurtenissen zich nooit hebben voorgedaan. Hij kan zijn eigen wetmatigheden om de haverklap zomaar opheffen. Hij kan zelfs maken dat twee plus twee vijf is. Hier overheerst dus niet de redelijkheid, maar de wíl van God. Zijn almacht is absoluut. God is de pure willekeur. En wij kunnen daar niet bij, de mens zal dat nooit kunnen bevatten. Zo kom je bij de idee: Gods wegen zijn ondoorgrondelijk.’

Maar God is dood, zo wordt gezegd. Voor sommigen sterft Hij nog elke dag. Om dat te ervaren, heb je volgens Dethier niet één boek, niet één filosoof, niet één theoloog nodig. Het volstaat dat je je kinderen verliest. Of je geliefde, zeker als dat op jonge leeftijd gebeurt. ‘Je beleeft de dood van je geliefde als de dood van God’, zegt Dethier. ‘Alles wat zinvol was, is weggegleden. En dat Gods wegen ondoorgrondelijk zijn, is een gedachte die maar weinig troost biedt. Waarom richt God zich tot ons op een onbegrijpelijke manier? Toch een déél ervan zou begrijpelijk moeten zijn. Troost? Het kan erg cynisch klinken als je te horen krijgt dat God je geliefde bij Zich heeft geroepen. Zelfs Thomas van Aquino kon een goede vriend van hem niet troosten toen diens zoon overleden was.’

Kan de filosofie dan wel troost bieden? ‘Betrekkelijk weinig’, geeft Dethier toe. ‘De filosofie kan helpen om de juiste vragen te stellen. Bijvoorbeeld: heeft het zin, wat mijn geliefde overkomen is? Nee, vanuit de redelijkheid beschouwd, is het volstrekt zinloos. Was het onvermijdelijk? Wel, als hij of zij aan kanker overleden is, kun je moeilijk op metafysische wijze in opstand komen tegen kanker. Kanker behoort tot die indrukwekkende reeks van menselijke tekorten, waaraan we allemaal overgeleverd zijn. U en ik, wij allemaal. Wie dat inziet, kan die menselijke tekorten uiteindelijk proberen te accepteren. De dingen onder ogen zien, ja. En ook: weten dat je geliefde in jezelf blijft verderleven, misschien zit daar wel het troostende gevoel.’

Dethier denkt aan de film Dodeskaden: ‘Aan de man die zijn vrouw en dochter heeft verloren in Hiroshima. Hij wil eigenlijk zelfmoord plegen, maar hij weigert. Want zolang hij blijft leven, overleven zij ook in hemzelf, als in een soort heiligenschrijn. Ik heb datzelfde gevoel met mijn ouders, die beiden overleden zijn en van wie ik ontzettend veel houd. En ook met mensen die niet overleden zijn, vroegere vriendinnen bijvoorbeeld, die voor mij onvergankelijk zijn.’

En er is de troost van het pessimisme. Ook Dethier heeft in zijn leven periodes van haast ondraaglijk leed gekend: ‘Dat ik zo erg aangeslagen was dat ik geen moeilijke filosofische werken kon lezen. En ook geen opbeurende boeken. Toen heb ik vooral Sartre gelezen: De Walging en kortverhalen uit De Muur. Daarin wordt het nihilisme, het gevoel dat men te veel is aan de wereld, zó pregnant uitgedrukt… Sartre was vol leed toen hij die boeken schreef, en ik kroop als het ware ín zijn leed. Ik las ook Kierkegaard en vond een overeenkomst tussen die teksten en bepaalde symfonieën van Gustav Mahler. En ergens is er dan die troostende gedachte: dat je in dit leven bij al het goede ook het verschrikkelijk kwade moet nemen. En dat je ondanks alles verder moet gaan met je leven. Zo ging ik tot op de bodem en stelde na enkele maanden vast dat er licht was aan het einde van de tunnel.’

DOMHOUDEN VERSUS DWARSDENKEN

Dethier is atheïst. Vrijmetselaar ook, al heeft hij zijn logebroeders al geruime tijd niet meer in clubverband ontmoet – te veel werk, hij doceert een brede waaier aan filosofische vakken. ‘De vrijmetselarij is ook een soort deïstische godsdienstigheid’, geeft hij toe. ‘Het geloof speelt een rol, en het uitwerken van een symboliek waarmee men de hele wereld probeert te ondervangen. Maar ik weet niet of ik daar zoveel antwoorden heb gevonden.’

Het gaat Dethier – de filosoof – om de vragen: ‘Elke filosoof moet beginnen met de geschiedenis van de filosofie. Want alle vragen zijn al gesteld. En toch blijven ze brandend actueel. We zijn allemaal bezig voor de zoveelste keer het warm water uit te vinden, maar de grote filosofen hebben alles al tot op het bot geanalyseerd. Daarom is er eigenlijk ook geen vooruitgang in de filosofie. Bepaalde kwesties kunnen beter worden uitgebouwd, dat wel: als Plato spreekt over het geheugen en de herinnering, dan kunnen we daar nu dankzij de psychologie en de neurologie meer over zeggen. Maar de basisvragen blijven dezelfde. Wat is dat: de mens? Wat is dat: de wereld? Wat is dat: hier geworpen zijn, in dit grote avontuur, in dit nare spel waar ik eigenlijk niet om gevraagd heb?’

Of dus, die gouwe ouwe: bestaat God? Een vraag waar de Belgische vrijzinnigen veel meer tijd aan besteden dan hun gelovige broeders. Maar dat is ook een politiek verhaal, dus dit terzijde. Of toch: toen Hervé Hasquin, minister-president van de Franse gemeenschapsregering, onlangs suggereerde om de vakken godsdienst en zedenleer in het middelbaar onderwijs te vervangen door een cursus filosofie, nam niemand hem ernstig. Ook in politiek Vlaanderen werd er geen nanoseconde over gepiekerd.

Zeer ten onrechte, vindt Dethier: ‘Een goede filosofische opleiding is de grondslag voor al de rest, ook voor een vruchtbare behandeling van godsdienst. Waarbij ik een onderscheid maak tusssen religie en godsdienst. Religie heeft te maken met het transcendente: ook de kunst is religieus, want zij houdt zich bezig met het raadsel dat ons omgeeft. Voor godsdienst heb je een instituut en een doctrine nodig. En die doctrine wordt niet meer geverifieerd.’

Elk kind is een filosoof in de dop. Dat schreven enkele Vlaamse academici, van alle universiteiten, die wél ingingen op het voorstel van Hasquin: ‘Ervaring leert dat kinderen wijsgerige natuurtalenten zijn en vaak gepassioneerd raken door de eigen vraagstelling. Filosoferen met kinderen is een speelse activiteit waarbij geen gekke vragen uit de weg gegaan worden. Al doende worden filosofische vaardigheden en attitudes spontaan geoefend en ontwikkeld. Eigentijds en degelijk filosofie-onderwijs is van nature de meest geschikte discipline als het ernst is met vele nieuwe onderwijsdoelstellingen en met de hoge maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van het onderwijs.’

Nu wordt dat kinderlijke natuurtalent vaak in de kiem gesmoord. Zeker in de goede oude tijd, toen Dethier zelf nog op de schoolbanken zat: ‘Als kleine jongen vroeg ik tijdens de catechismusles aan de pastoor: als God de wereld heeft geschapen, wie heeft dan God geschapen? Toch een interessante vraag. Het werd als een provocatie beschouwd. Een oorveeg, dat kon ik krijgen. Eigenlijk is het onderwijs vandaag nog altijd een domhoudingsmachine. Het ontwikkelt de verstandige domheid: het brengt je een bepaalde cultuur bij die je nodig hebt om als brave burger te functioneren. Zo werd het onderwijs in de zeventiende en achttiende eeuw ook opgevat: stel niet te veel vragen, wees niet te verwonderd, blijf bij de oplosbare problemen. Op de onoplosbare vragen gaf de godsdienst het antwoord.’

Voor Dethier zijn godsdienst en filosofie onverzoenbaar. Filosofie is immers verzet, contestatie: ‘Alles anders bekijken, proberen door te dringen naar de echte werkelijkheid. Filosofie is het openrukken van ideologieën. Want alle ideologieën zijn valse legitimaties, en verontschuldigingen voor een heleboel smeerlapperij. Dus we moeten ont-ideologiseren, de-mythologiseren. Maar kennelijk mag dat niet. De pijnigende, contesterende vragen moeten wegblijven, je mag niet te moeilijk doen. Je mag geen dwarsdenker zijn.’

DE ZIN VERSUS DE ONZIN

Dat religie en wetenschap elkaar de laatste tijd weer innig omhelzen, verbaast Dethier: ‘Ik heb het daar moeilijk mee. Ik heb verschillende congressen bijgewoond over geloof en weten. Onder meer in Bombay, waar een heleboel prominente Europese en Amerikaanse geleerden aanwezig waren. Mensen voor wie ik een groot ontzag heb: fysici, biologen, sommigen onder hen Nobelprijswinnaars. Allemaal kwamen ze over God praten: hoe de wetenschap helemaal niet in tegenspraak is met het geloof. Integendeel: dat je op een of andere manier wel gelovig moet zijn om überhaupt aan wetenschap te kunnen doen. Ik stond daar als atheïst, praktisch alleen. Op een formulier moest ik invullen tot welke godsdienst ik behoorde, want dat werd als vanzelfsprekend beschouwd. Uiteindelijk heeft men mij overtuigd om ‘christen’ in te vullen, omdat ik per slot van rekening toch uit een ‘christelijke cultuur’ kom.’

In dat verband: zouden wij de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hebben zonder het christendom? Nee, zegt het christendom. ‘En het is waar’, zegt ook Dethier. ‘Er is ontzettend veel in het christelijke gedachtegoed dat niet negatief is. Maar er is wel een veelvuldigheid aan christelijke bronnen die toch opmerkelijk is. Wij zitten opgescheept met vier gecanoniseerde evangelies, in totaal zijn er bijna veertig. In het evangelie volgens Thomas is Maria Magdalena de vrouw van Jezus. Het bevat zeer positieve uitspraken over de seksualiteit: dat de Heilige Geest in de vrouw neerdaalt en dat de man als hij met haar seksueel contact heeft, in contact komt met die Heilige Geest. Dat de vrouw eigenlijk het meest volmaakte wezen is. Het evangelie van Thomas is ook een esoterisch, antiklerikaal evangelie. De verrijzenis van Jezus wordt sceptisch behandeld en elke vorm van kerkvorming wordt veroordeeld. Het bevat ook geen leer, het biedt alleen maar pregnante vragen die door je hoofd blijven ratelen en je bezeten maken van onrust.’

Om er één te noemen: is de ziel onsterfelijk? Dethier: ‘Thomas spreekt niet over het paradijs, wel over de volheid van zijn. Want alles speelt zich af in deze wereld. “Als je denkt”, zegt Thomas, “dat God in de hemel is, dan zijn de vogels je voor. En als je denkt dat Hij hier beneden zit, zijn de vissen je voor. Je komt altijd te laat. Het gebeurt allemaal hier en nu.” Dat is eigenlijk een vorm van communisme: het zal zich hier op deze aarde verwezenlijken. Friedrich Nietzsche, die met Aldus sprak Zarathustra een soort bijbel voor vrijzinnigen wilde schrijven, maakt niet alleen gebruik van de Perzische godsdienst – het Zoroastrisme – maar ook van het Thomas-evangelie.’

Wie Nietzsche zegt, zegt nihilisme. Maar net als ‘God’ is ‘nihilisme’ een vlag die vele ladingen dekt. In een essay over Het nihilisme als geestelijke horizon van de 19de en 20ste eeuw schrijft Dethier: ‘Er bestaat een nihilisme van zeer bijzondere aard, dat de wezenlijke bevestiging is van de mens in zijn eindigheid. (De ervaring van het Niets) stelt de enkeling in staat om zich los te rukken van elk zoeterig optimisme, van de domme beaming van het gevestigde gezag van de opdringerige tijdsgeesten, van de waarheden en van de nieuwe afgoden.’

In mensentaal: alleen zonder illusies kan de mens echt in vrijheid leven. Al blijft er altijd die verscheurdheid: als alles zinloos is, hoe kan ik mijn leven dan als zinvol ervaren? Dethier: ‘Dat is de theorie van de dubbele waarheid: de waarheid van het christendom en de waarheid van de rede, die met elkaar in tegenspraak zijn. In de moderne filosofie gaat het om een tragisch wereldbeeld. Er is de Reine Rede, die zegt dat ik biologisch en sociaal geconditioneerd ben en dus niet vrij, en dat ik na mijn dood een rottend lijk ben. En er is de Praktische Rede, die dat niet kan aanvaarden, anders is mijn leven zinloos. Tegenover de onzin móét ik dus de zin stellen. En die zin dicteert mij dat ik vrij ben. Dat ik kan kiezen tussen goed en kwaad. Zonder vrijheid kan de mens niet als een verantwoordelijk burger leven. Hij móét over een vrije wil beschikken.’

VRIJE MARKT VERSUS REVOLUTIE

Filosofie is een gereedschapskist. Al meer dan tweeduizend jaar worden haar instrumenten geslepen en verfijnd om altijd weer diezelfde vragen te stellen. Antwoorden zijn er niet of nauwelijks. Maar de juiste vraag stellen is het halve werk. ‘En daarvoor kunnen we altijd ergens terecht’, zegt Dethier. ‘Er schuilt een ongeschoolde filosoof in elk van ons. Het gebeurt dat mensen met mij over hun problemen praten. Dan kan ik proberen om dat vage probleem te helpen articuleren door naar de een of andere filosoof te verwijzen. Want als we dat doen, bijvoorbeeld teksten van Spinoza lezen, komen we vaak tot de vaststelling: inderdaad, dát is het wat ik ook voel.’

Ook schrijvers kunnen gidsen zijn: ‘Tolstoj, Dostojevski: er zit ontzettend veel filosofie in hun werk. Dat geldt voor elke schrijver die naam waardig. Neem Hubert Lampo, over wie ik van 21 tot 24 augustus een symposium organiseer aan de VUB: ook bij hem staat het probleem van de zingeving centraal. Dat vind ik bij weinig andere Vlaamse auteurs. Maar het is tergend hoe men Lampo al twintig jaar belachelijk maakt, ook in Knack: Marc Reynebeau, die ik overigens een sympathieke jongen vind, heeft in dezen veel onheil gesticht. Lees hoe Hubert Lampo de grote vragen over God behandelt: ik beschouw hem als een belangrijk filosoof. Zijn beste roman? Voor mij is dat De man die van nergens kwam.’

Even tussendoor: wat is hét probleem van deze tijd? Dethier: ‘Het probleem dat Jaap Kruithof stelt in zijn recente boek Neoliberalisme. Ook ik vind de vrije markt een misdadig instrument. Het klopt wat Kruithof zegt, dat er een einde gekomen is aan al die zingevende verhalen: marxisme, christendom en liberalisme. Die verhalen zijn in mekaar gestuikt, dat is het postmodernisme. Maar er is dat andere Verhaal, dat zich almaar verder ontwikkelt: het neoliberalisme. We leven in een soort neoliberale dictatuur waarin politiek en economie volledig van mekaar zijn losgekoppeld. De politiek eet uit de hand van de economie, van de grote megaconcerns die de lakens uitdelen. Die megaconcerns zijn verantwoordelijk voor de dualisering in de wereld. Zet alle wereldproblemen eens op een rijtje. In de VS leven veertig miljoen mensen onder de armoedegrens. Er zijn twee miljard mensen op de wereld die geen water hebben. Ook bij ons neemt de ellende toe: de armen worden almaar armer.’

Lampo en Kruithof. Eén ding moet je hem nageven: Dethier huilt niet mee met de wolven in het bos. Ook Kruithof wordt door steeds minder opiniemakers echt ernstig genomen. ‘Men heeft hem gemarginaliseerd’, stelt Dethier vast. ‘Door hem een dwarsdenker en een doemdenker te noemen, en een wereldvreemde utopist. Zo heeft men een van de weinige lucide mensen in België geïsoleerd: men doet hem af als een seniel wordende academicus. Luister, ik ben een socialist, maar toen ik onlangs in Humo dat interview las met de Bende van Vier – Janssens, Stevaert, Vande Lanotte en Vandenbroucke -, toen was ik beschaamd over de huidige partijleiding. Ze hebben het werk van Kruithof niet eens gelezen en dan zegt Frank Vandenbroucke dat het neoliberalisme niet meer bestaat. Wat een enormiteit!’

Niemand die de ellende in de wereld niet ziet. Maar om het met Kant te zeggen: wat moeten we doen? Kunnen we iets doen? Dethier: ‘Er zijn hoopgevende signalen. Er gaan steeds meer stemmen op om de schulden van de derde wereld kwijt te schelden. De Wereldbank is bijna bankroet, dus men moet naar nieuwe technieken zoeken. En ook inzake het asielbeleid hoor je steeds vaker: als we niet willen dat ze hier naartoe komen, moeten we ervoor zorgen dat ze het ginder beter hebben. Dat betekent wel dat we een groot deel van ons BNP in ontwikkelingshulp zullen moeten investeren. Niet die paar procentjes van nu, waarvan dan nog tachtig procent naar ons terugvloeit, maar tientallen procenten. Om de wereld te laten overleven, volstaan de courante hulpacties niet. Daarvoor moet de rijkdom van de gemiddelde westerling tot misschien een derde worden teruggebracht.’

Dat is even slikken. In een democratisch bestel zal geen enkele politicus met zo’n drastisch plan een kans maken. Volgens Dethier is er evenwel geen alternatief. Of toch: de revolutie. ‘Jawel, ik ben een marxist’, zegt hij. ‘We kunnen niet zonder de analyses van het marxisme. En dan heb ik het niet over de verschillende ideologieën die het marxisme heeft voortgebracht, maar over de zuiver wetenschappelijke studie van Marx: hij heeft ons onder meer getoond hoe de machine van het kapitalisme werkt, hoe meerwaarde geproduceerd wordt, hoe winst wordt gemaakt. Er bestaat momenteel een neomarxisme dat zeer krachtig is: Edward Said heeft baanbrekende werken geschreven over het kapitalisme als dominante cultuur. Fredric Jameson is ook een bekende neomarxist, die het postmodernisme als ideologie van het neoliberalisme kritisch heeft doorgelicht.’

We zijn er dus nog niet, zoals Francis Fukuyama poneert in Het einde van de geschiedenis en de laatste mens? ‘Een vreselijk boek’, vindt Dethier. ‘Nee, het drama is nog niet ten einde, de geschiedenis is nog niet voorbij. Ik wil geen doemdenker zijn, maar we zullen zeer helder moeten blijven om alle problemen aan te kunnen: de vervuiling, de kloof tussen arm en rijk, de overbevolking… Want we krijgen een revolutie, dat lijdt geen twijfel. Je merkt dat aan al de betogingen tegen de Wereldbank en de Wereldhandelsorganisatie. Zelf surf ik niet op internet, maar ik hoor dat duizenden revolutionaire groepen hun eigen website hebben. Ik verwacht heel veel van die jonge mensen.’

Goed. Maar zijn we eigenlijk nog wel bezig over het probleem van de zingeving? Dethier: ‘Natuurlijk, dit is allemaal veel belangrijker dan de zingeving. Dit is dé zingeving. Wij moeten de mensen die in de penarie zitten, uit de penarie helpen. Wij moeten doen wat we kunnen. Wij moeten ijveren voor een betere wereld, voor iederéén.’

EPILOOG: LEVE EDDY MERCKX

Tot slot: ook de vragen rond biotechnologie staan momenteel hoog op de agenda. In Duitsland ontketende de filosoof Peter Sloterdijk vorig jaar een rel omdat hij vond dat we dringend moeten nadenken over ‘regels voor het mensenpark’. En dat we daarbij discussies over begrippen als ‘selectie’ niet mogen schuwen. Hij werd ei-zo-na voor nazi uitgescholden.

Dethier: ‘Wat voor Kruithof geldt, geldt ook voor Sloterdijk, en voor Sartre destijds: het zijn mondige stemmen die zeer radicale uitspraken doen – ze gaan tot aan de radix, de wortel. Niet dat ze altijd alles menen wat ze gezegd hebben, maar ze willen de discussie stimuleren. Neem de ruzies tussen Foucault en Sartre: eerst waren er de agressieve uitspraken, daarna kwamen de toegevingen. Dus ze luisterden wel naar mekaar, maar ze drukten zich radicaal uit. Er is momenteel veel onrust, mensen zijn op zoek. Dat is belangrijk. En als tenoren beginnen te zingen, luisteren veel mensen mee. Er wordt over geschreven en gepraat en zo raakt iedereen bij het debat betrokken. Hoe meer Eddy Merckxen er zijn, hoe meer mensen gaan fietsen.’

Joël De Ceulaer

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content