In een tijdspanne van enkele uren vielen vorige week vrijdag in Frankrijk, Tunesië en Koeweit tientallen doden bij aanslagen door extreme moslims. Was dat toeval, of waren die acties door een meesterbrein gecoördineerd om samen te vallen met het begin van de islamitische vastenmaand? Of was de aanleiding toch de eerste verjaardag van het kalifaat in Syrië en Irak, dat eind juni 2014 werd uitgeroepen door Abu Bakr Al-Baghdadi van de Islamitische Staat?

Het was wellicht stom toeval en het maakt eigenlijk ook niet uit. Wat vorige week is gebeurd, toont opnieuw aan dat terroristen altijd en overal kunnen toeslaan. Dat is wat normaal gesproken met het woord ’terreur’ wordt bedoeld. De schokkende beelden van gevangenen in een kooi die in een zwembad worden verdronken, die ook vorige week op het internet te zien waren, en de blinde aanvallen op toeristen passen in een militaire tactiek die teruggaat tot Dzjengis Khan en Attila de Hun. Ze sturen aan op chaos en willen zo veel angst aanjagen dat mensen op de loop gaan.

Meteen na de aanslag in Sousse haalden reisorganisaties hun klanten uit Tunesië weg. Ze konden ook moeilijk anders. Drie maanden geleden kwamen er al tientallen Europeanen om bij een blinde aanval in een museum in Tunis – het geheugen is soms kort. Maar voor het toerisme in Tunesië is dit een klap, die het alvast dit jaar niet te boven komt.

Dat terreurgroepen zoals de Islamitische Staat nu zo tekeer kunnen gaan, heeft ook te maken met enkele verkeerde keuzes die het Westen het voorbije anderhalve decennium heeft gemaakt. Zo ontmantelden de Amerikanen in de tijd van George W. Bush na de val van Saddam Hoessein in 2003 ondoordacht het hele Iraakse staatsapparaat. Ze joegen de soennitische minderheid in het land daarmee in het verzet tegen het nieuwe bestuur. Vervolgens zag Barack Obama door de vingers dat Iran via de sjiiet Nouri Al-Maliki zeggenschap kreeg in Bagdad en werden soennitische milities en restanten van het leger van Saddam de basis waarop Al-Baghdadi zijn kalifaat kon bouwen.

In Noord-Afrika bracht de Arabische Lente de oude potentaten ten val met wie het Westen decennialang cynisch zaken had gedaan. Terwijl Tunesië eind december 2010 in brand stond, bracht de toenmalige Franse minister van Economische Zaken en huidig IMF-voorzitter Christine Lagarde nog onbezorgd de kerstdagen door in een villa van dictator Ben Ali. Jonge Arabieren hadden vaak geen andere keus dan in de islam op zoek te gaan naar enige hoop op beterschap. Ook in Tunesië gedijt de extreme islam vooral in wijken en steden waar het moeizaam overleven is.

De Duits-Joodse filosofe Hannah Arendt schreef na de Tweede Wereldoorlog dat de Europese intellectuelen een antwoord moesten zoeken op de fundamentele vraag hoe de Holocaust kon gebeuren. Arabische intellectuelen kenden het antwoord op het grote probleem in hun deel van de wereld al kort na de aanslagen van 11 september 2001: in een kritisch rapport pleitten ze toen voor ontwikkeling en emancipatie van de Arabische bevolking, zeker van de jongeren en van de vrouwen.

Veel aanzetten om daar werk van te maken, vallen er sindsdien niet te bespeuren. In Egypte is weer een militair aan de macht en Libië is een puinhoop. In Syrië, Irak en Jemen vecht iedereen tegen iedereen, in Saudi-Arabië krijgen bloggers nog altijd stokslagen en een oplossing voor de Palestijnse kwestie lijkt verder af dan ooit. Het is in omstandigheden zoals deze zaak om het hoofd koel te houden. Het Westen moet in het Midden-Oosten aan oplossingen blijven werken. Politiek en diplomatiek als het kan. Militair als het moet.

HUBERT VAN HUMBEECK is commentaarschrijver van Knack.

Ook in Tunesië gedijt de extreme islam vooral in wijken en steden waar het moeizaam overleven is.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content