In zijn nieuwe boek ‘Pitface’ wordt volop verkracht en gemoord. Toch noemt Herman Brusselmans zichzelf een moraalridder: ‘Als ik het niet ben, wie dan wel? Helmut Lotti? Betty? Wouter Vandenhaute?’ Een gesprek over literatuur, politiek en filosofie.

Zijn vader was veehandelaar. ‘Ik word de laatste tijd geregeld gebeld door journalisten, over de beelden die Gaia heeft gemaakt’, zegt Brusselmans. ‘Kijk, als je drie jaar lang gaat filmen in een gezin of een bestuurskamer, dan kun je ook een montage maken die mensen de indruk geeft dat daar voortdurend ruzie wordt gemaakt. De leek kan trouwens weinig onderscheid maken: sommige beelden hebben niets met dierenmishandeling te maken, die horen gewoon bij het vak. Als zo’n beest van zeshonderd kilo zich losrukt en op je af komt, dan moet je het een plets op zijn muil geven met een stok of je wordt vertrappeld. Sommige beesten zijn ook gewoon ziek. Maar op de uiers slaan, of op de neus, of in de ogen steken, dat kan uiteraard niet.’

‘Het is vreemd’, zegt hij. ‘Vroeger, toen ik er middenin zat, lag ik er niet van wakker. Nu kan ik er niet meer tegen. Dat verbaast mij, het geeft me zelfs een soort schaamtegevoel, soms. Want die randfiguren en wacko’s, die waren er vroeger uiteraard ook. En als je die filmt, krijg je dit resultaat. Ik juich het toe, hoor, wat Gaia doet. Sommige dingen moet je er met de voorhamer inkloppen. Michel Vandenbosch moet niet zeggen dat sommige veehandelaars wél toffe gasten zijn, hè. Hij impliceert dat zonder het te zeggen.’

In feite doet u hetzelfde als Michel Vandenbosch: u kijkt voortdurend naar de wereld, haalt de lelijkste fragmenten eruit en beukt die er met de voorhamer in.

Herman Brusselmans: Absoluut, dat is een goede vergelijking. Al is het probleem van een schrijver dat hij wordt geïdentificeerd met zijn boodschap. De parallellen tussen Pitface en American Psycho liggen voor de hand: Brett Easton Ellis werd ook beschouwd als een potentiële moordenaar, een seksuele pervert, een homohater, enzovoort. Michel Vandenbosch wordt beschouwd als iemand die maar één doel heeft: alle veehandelaars op straat. Wat niet waar is. Maar wie iets wil genezen, moet kiezen voor de harde aanpak.

Zachte heelmeesters maken stinkende wonden.

Brusselmans: Voilà. Ook in de literatuur. Er zijn maar weinig schrijvers die heelmeester willen zijn, maar ik dus wel. Door de lelijkheid te tonen, voer ik in feite een soort propaganda voor de schoonheid. En dan kunt u vragen: waarom beschrijft u de schoonheid niet? Omdat schoonheid binnen het kader van de literatuur een zeer oninteressant gegeven is. Geef mij vijf miljoen en de opdracht om een jaar lang positief te zijn, zodat iedereen denkt: als zelfs Brusselmans al zegt dat het allemaal koek en ei is, dan zal het wel waar zijn. Dat is niet moeilijk. Maar dat is net wat iedereen al doet: roepen hoe fantastisch het allemaal is. Er zijn ook toffe en plezante dingen, de glimlach van een kind en noem maar op… Het positieve zoeken is niet moeilijk, maar een kunstenaar schiet er niets mee op. Je kunt als schrijver beter de lelijkheid laten zien en dan zeggen: maak nu zelf maar uit wat schoonheid is.

Uw nieuwe boek ‘Pitface’ heet expliciet ‘een parabel’. Het ligt er ook allemaal erg dik op.

Brusselmans: Oh, verschrikkelijk dik! Ik kan ook niet anders dan het een parabel noemen, want ik weet natuurlijk wel dat het geen realistisch verslag is. Wat je leest, staat voor iets anders.

Pitface en zijn kompaan moorden en verkrachten erop los, maar het laat hen koud omdat ze ‘himmlers’ slikken, een drug die zogezegd onverschilligheid teweegbrengt. De schrijver bedoelt daarmede: de wereld is een wrede, maar onverschillige plek.

Brusselmans: Wel, die drugs zijn nep, ze brengen helemaal geen onverschilligheid teweeg. Dat is al één parabel-element: drugs die voor iets moeten zorgen – onzin, volgens mij. Plus: om onverschillig te zijn, hoef je geen drugs te nemen. Pitface wéét dat die himmlers nep zijn. De enige reden dat hij ze neemt, is omdat ze lekker zijn. Ik zie drie elementen. Eén: die hele wereld die ik beschrijf, die zit in mijn hoofd. Twee: volgens mij is dat de wereld waar we naar op weg zijn. Drie: de wereld die ik beschrijf, bestaat al, in Afrika, in Zuid-Amerika… Bij ons kun je niet zomaar iemand neerkogelen and get away with it, maar in bepaalde streken is dat dagelijkse kost. En dan heb ik het over het afknallen van een zwerver tot en met het uitroeien van een heel volk in Rwanda. Het hele punt van het boek is ook: de mensheid kan onmogelijk gered worden, omdat de redder zélf een mens is. Pitface wil een soort van dictatuur om de mensheid te redden, maar hij weet: hoe kan een klootzak als ik ooit de mensheid redden? Hij weet hoe slecht hij is. Kijk, een kernwoord in mijn literatuur, én in mijn dagelijks leven, is fake. En de fake is tegenwoordig gewoon geïnstitutionaliseerd. Je hoort voortdurend hoe goed het gaat, maar ondertussen vallen er overal massale ontslagen. De boodschap die je hoort, is dus: ‘Ja, er worden overal mensen buitengesmeten, maar geen paniek!’ Wel, dat weiger ik nog ooit van mijn leven te aanvaarden. Want er is alle reden tot paniek.

En alom heerst de onverschilligheid.

Brusselmans: Zowel ten opzichte van de slechte als de goede dingen. Iedereen vindt het maar normaal dat hij heeft wat hij heeft. We zitten in een zodanig gepriviligeerde positie om allerlei problemen op een simpele, menselijke en rationele manier op te lossen. En toch gebeurt het niet. En als wij het in deze omstandigheden niet kunnen – anno 2001, met onze vorm van democratie – tja, dan zullen we het nooit kunnen. De mensheid wordt ook ongelofelijk slap. Ik vind het bijvoorbeeld slap om je kind van twaalf een gsm te geven.

Nochtans handig in die boze buitenwereld: dan kunnen ze altijd en overal hun moeder bellen.

Brusselmans: Dat is precies het vicieuze: waarom moeten kinderen kunnen bellen als ze in een gevaarlijke situatie terechtkomen? Vroeger lagen mensen niet wakker als hun kinderen op stap gingen, maar nu bestaat het gevaar dat ze van straat geplukt worden en dat je ze niet meer terugziet. Moesten we daarvoor de gsm uitvinden? We moeten ervoor zorgen dat kinderen die gsm niet nodig hebben. Dat ze niet meer van de straat geplukt worden. Dus alle wacko’s tegen de muur en afschieten – echt waar, er moet in de mensheid worden gesnoeid. Op lange termijn is dat de enige redding: zeggen tegen een aantal mensen dat ze zich niet meer moeten voortplanten.

Het treft dat u die toer opgaat: het thema ‘politieke correctheid’ staat ook op ons lijstje.

Brusselmans: Tja, je kunt niets meer zeggen of je bent politiek incorrect. Het wordt mij ook verweten dat ik dat doe om mijn winkel te doen draaien. Maar neem nu de asielwet: als je daar nog maar een woord over zegt, ben je ofwel links ofwel rechts. In plaats van te zeggen: we gaan eens met een paar volwassen mensen met een beetje verstand rond de tafel zitten en werken een plan uit waar we eindelijk iets aan hebben. Hetzelfde met BSE, dierenmishandeling…

… de honger in de wereld…

Brusselmans: … en noem maar op. Er wordt al honderd jaar gezegd: de honger in de wereld is simpel op te lossen. Maar doe het dan, verdomme! Het juiste model heb ik nog niet uitgewerkt (lacht), omdat ik weinig tijd heb gehad de laatste weken, maar ik pleit voor een vorm van anarchie die een goed alternatief biedt voor de stervende democratie. En dan heb ik het over het in stand houden van onze soort. Een vraag is bijvoorbeeld: zijn er te veel mensen op aarde of niet? Mijn antwoord is: ja. Dus is de vraag: wat gaan we daaraan doen? Tja, niet meer kweken. Zo ver zijn we in mijn ogen al gevorderd. Moet mijn zoon een gsm hebben? Hoeveel skivakanties heb ik dit jaar? Allemaal luxeproblemen. De mensheid kan tegenwoordig zogezegd alles, dokters kunnen alles. Een grote bek opzetten, ja: kanker wordt opgelost, aids wordt opgelost… Allemaal valse signalen. De mensheid kan gewoon niets.

Eigenlijk bent u een ongelofelijke moraalridder.

Brusselmans:(fel) Maar natuurlijk. Als ik het niet ben, wie is het dan nog wel? Helmut Lotti? Betty? Wouter Vandenhaute?

Zolang we maar niet cynisch worden.

Brusselmans: Tegen het cynisme moet je natuurlijk continu vechten.

Tom Lanoye is ook een moraalridder. Het verschil is: u wordt niet gehinderd door de aanvechting om ook nog constructief te zijn.

Brusselmans: Tom is een politicus, ik ben een filosoof. Ik denk en formuleer mijn gedachten in fictief proza. Tom denkt en probeert nog een stap verder te gaan: hij wil op maatschappelijk vlak iets losweken. Maar ik vind politiek zeer plat. Politiek heeft niets met filosofie te maken. Wat eigenlijk wel zou moeten: iedere minister en partijvoorzitter zou zich moeten laten begeleiden door een huisfilosoof, in plaats van door een pr-manager.

U vindt politiek plat. Dan haalt u er toch alweer alleen maar de negatieve kanten uit?

Brusselmans: De politiek verwezenlijkt ook een heleboel positieve dingen. Maar die liggen zo voor de hand. Het is op de echt moeilijke punten dat ze altijd vallen. Het is makkelijk om een dicht wegennet aan te leggen en dan te zeggen: kijk eens hoe fantastisch, in Afrika rijden ze met een trottinet door de brousse en wij vliegen van de ene autostrade naar de andere. Maar dan komt er een moeilijk probleem, wat ze zelf uitgelokt hebben: de files. Wel, die gaan ze nooit oplossen. En dan kom ik met de filosofische oplossing: verbied mensen gewoon om met de auto te rijden. Begin alvast met vrachtwagens alleen nog op de rechterrijstrook toe te laten. Wat heeft dat met filosofie te maken? Dat heeft daar alles mee te maken, omdat je nadenkt over de vraag: verplaatsing, wat is dat? Natuurlijk zal er worden geroepen: een verbod, dat is fascisme! Maar opnieuw: zachte heelmeesters maken stinkende wonden. We zijn zover dat er geen alternatieven zijn.

Stel dat er interesse bestaat: welke partij mag u in dienst nemen als huisfilosoof?

Brusselmans: Ik ben in wezen een socialist.

Vreemd. Ondanks uw overtuiging dat de politiek onmachtig is, bent u toch een socialist.

Brusselmans: Laten we even de bestaande partijen opzij zetten en ons afvragen: hoe gaan we politiek bedrijven? Vrijheid van denken is voor mij alleszins essentieel. In mijn ideale wereld – mijn wereld als moralist en dikke onnozelaar – zitten we in een soort anarchistisch systeem dat op zichzelf werkt. Het naïeve is natuurlijk: hoe kunnen we in een anarchistisch systeem de dingen laten werken? Antwoord: door de rede en het verstand. Al moet ik dan direct weer zeggen: ik zit uit mijn nek te kletsen, want dat zal toch nooit lukken. Maar vrijheid van denken betekent ook: breng eindelijk eens het intellect aan de macht. Dat de kneusjes en de sukkels er vanzelf tussenuit vallen. Allemaal sloganesk, ik weet het, en het slaat misschien nergens op. Maar het klópt wel. De wereld wordt geregeerd door de politiek en ieder probleem is in wezen een filosofisch probleem. We hebben de indruk dat de wereld ongelofelijk ingewikkeld is. Terwijl alle vragen waar we nu mee worstelen, problemen zijn waar Plato al over geschreven heeft. Wat het leven nu zo belangrijk lijkt te maken, is futiel als je je afvraagt waar we staan met de mensheid. Dan bedoel ik: de technologie. Die is totaal futiel, oninteressant en voor negentig procent overbodig.

U hebt honderdduizend frank moeten betalen aan Ann Demeulemeester, vanwege de beruchte passage in ‘Uitgeverij Guggenheimer’. Dat proces en die uitspraak: passen die in uw ideale wereld, waar vrijheid van denken heerst?

Brusselmans: In mijn ideale anarchistische wereld hoeven ze niet te bestaan, maar ik heb uiteraard niets tegen wetgeving en gerecht. Er bestaat nu eenmaal een wet op smaad en belediging en ik wil niet dat die wet geschrapt wordt. Maar ik begrijp niet dat iemand als Ann Demeulemeester van die wet gebruik maakt.

De uitspraak over Demeulemeester kwam uit de mond van Guggenheimer, een fictief personage. Een argument in uw nadeel was dat uzelf ooit hebt gezegd: ‘En trouwens, het is allemaal waar!’

Brusselmans: Dat was een domme uitspraak, en het is de taak van zo’n advocaat om mij daarop te pakken. Oké. Kijk, mijn grote fout in heel die zaak is niet dat ik heb geroepen dat het allemaal de waarheid was, maar wel dat ik simpelweg – en dat is ook heel plat – bestaande namen heb gebruikt. In Vergeef mij de liefde heb ik, op aanraden van mijn advocaat, een bestaande naam vervangen door drie puntjes, en die mevrouw heeft mij toch een proces aangedaan. Ze vraagt een half miljoen. Dan wordt het toch wel een beetje krankzinnig.

‘Uitgeverij Guggenheimer’ is opnieuw in de handel. Dus er is geen censuur gepleegd, maar die smaad mag u volgens de rechter wel iets kosten. Akkoord?

Brusselmans: Ik heb mij daarbij neergelegd, maar eigenlijk is zo’n oordeel mossel noch vis. Je mag het dus doen, maar je wordt ervoor gestraft. Zo zou je ook kunnen zeggen: je mag iemand vermoorden, geen probleem, maar je draait wel de bak in. Eigenlijk heb ik uit dat hele proces geleerd dat het slimste is: er niets over te zeggen. Als het in handen van het gerecht geraakt, ben je een leek. Even heb ik eraan gedacht om mezelf te verdedigen, omdat ik veel meer van scheldproza weet dan mijn advocaat. Maar dat kun je onmogelijk maken.

Over scheldproza gesproken: Vlaanderen kent geen polemisch vuurwerk. We zijn een tam volkje op dat vlak.

Brusselmans: Ik polemiseer al jaren tegen VTM. Net zoals Rudy Vandendaele in zijn Humo-columns. Maar er is nooit iemand – laten we zeggen: de huisfilosoof van VTM – die eens terugslaat met een stuk. Weet u waarom? Omdat hun polemisch wapen het negeren is. Het genre van de polemiek is uitgestorven, net als het duel. Daarom heb ik destijds, een beetje lullig weliswaar, over Ann Demeulemeester gezegd: ze heeft toch zelf een podium, ze kan toch T-shirts maken met Fuck Huppeldepup erop. Op zich een dwaas idee, maar enfin: dan bekijk ik het als een polemiek.

Ze heeft natuurlijk niet de verbale podia die u wel hebt.

Brusselmans: Ze had toch interviews kunnen geven, maar dat weigerde ze.

Toen te uwer verdediging een petitie werd georganiseerd, weigerde Hugo Claus te tekenen. Hij vond het ’te gemakkelijk en flauw’ wat u gedaan had.

Brusselmans: Dat is het wapen van de tegenstander: zeggen dat het gemakkelijk is. Herinnert u zich die Indiana Jones-film waarin Harrison Ford een gast tegenkomt die met een zwaard staat te zwaaien? Ford pakt zijn revolver en knalt hem gewoon af. Dat schot, dat vergelijk ik met een proces. Terwijl ik vind: je moet het maar doen, hè, zo met een zwaard staan te zwaaien.

Is er dan misschien moed voor nodig? Dat u zich zit af te vragen: kán ik dit wel schrijven?

Brusselmans: Continu! Dat is geen kwestie van durf, maar wel: is dit de beste manier om te zeggen wat ik wil zeggen? Ik heb al over verschillende mensen geschreven: die en die moet tegen de muur, of dat is een kutwijf dat nergens voor deugt. Maar ik blijf zeggen: die mensen interesseren mij niet. Ik ken die mensen ook helemaal niet. Ik heb het over de dingen waar die mensen voor stáán. In die Guggenheimer-boeken is de vraag: wat is fake? In die zinnen waar ik op gepakt ben, wordt even samengevat wat mode eigenlijk is. Want ontwerpers, dat zijn kunstenaars, hè. Die zitten in Rubriek 700, mij vragen ze voor Mannen op de rand van een zenuwinzinking.

Tom Lenaerts en Bart De Pauw leken bang dat u in het bijzijn van Miet Smet over Wilfried Martens zou beginnen.

Brusselmans: Waarom zou ik dat gedaan hebben?

Omdat het van u wordt verwacht.

Brusselmans: Dat is het net: vaak zijn ze bang dat ik zoiets ga doen. Maar ik heb nog nooit iemand z’n privé-leven blootgelegd, zoals ik ook in mijn eigen geheime kamers niemand binnenlaat. Iedereen verwacht dat ik ga schelden en grappig ben. Maar eigenlijk ben ik humor zo beu als kou pap, het spijt me. De ironie is ook kapot gemaakt door mensen die er geen verstand van hebben, door de nudgenudge-winkwink-knipoog-toestanden in al die tv-programma’s. Ik ga tegenwoordig alleen nog naar een tv-programma met het idee: ik ga eens serieus babbelen. En over Miet Smet en Martens beginnen: dat is nu net alles waar ik niet voor sta. Als iemand dat deed, ik zou het walgelijk vinden.

Met permissie, maar er schiet ons een citaat uit ‘King Lear’ te binnen: ‘The prince of darkness is a gentleman.’

Brusselmans: Voilà. Zodra ik doorhad wat ze van mij verwachten, probeerde ik daar af en toe niet aan te beantwoorden. Zodat ze hun verwachtingen konden bijstellen. Maar ze nemen het me kwalijk! Hoeveel reacties van kijkers ik niet gekregen heb op Mannen op de rand: ‘Het was goed hoor, maar zo braaf.’ Ik ben dat beu. De volgende dag stond in De Morgen een stuk over hoe ik constant zat te roken. In plaats van door te gaan op een serieuze opmerking die ik heb gemaakt: dat vrouwen aan de wieg stonden van de Nederlandse literatuur – Wolf en Deken, namelijk. Lulde ik uit mijn nek of niet? Laten we daar eens een artikel aan wijden. Nee, hij zat te paffen!

Hoe staat het met uw plannen om zelf tv-scenario’s te schrijven?

Brusselmans: Ik heb ooit wekenlang onderhandeld over de pilootaflevering van een sitcom, waarin een Vlaams Blokker voorkomt. Een van de vrouwelijke personages was verliefd op die vent, maar durfde er niet mee naar buiten te komen. Dat was de clue, zeg maar. Maar ho nee, dat kon niet! Geen politiek! Ik vroeg: een neger, mag dat wel? Nee, dat ook niet! Weet u wat ze voorstelden? Een rijkswachter. Nu zouden ze waarschijnlijk zeggen: een veehandelaar.

Ondertussen heeft de VRT-televisie toch een nieuwe directeur?

Brusselmans: Ja, Christina von Wackerbarth. Maar hoe komt het dat ik geaborteerd ben uit het schrijversteam van Spike? De ene dag hoor ik dat Von Wackerbarth zegt: ‘Ik val nog liever dood dan dat hij iets voor ons schrijft.’ En iets later: ‘Ze vindt u fantastisch, doe maar voorstellen.’ Ik heb de moed niet meer om zelf uit te vissen wie er gelijk heeft, snapt u?

Bij ‘De Standaard Magazine’ bent u er ook ooit uitgezet.

Brusselmans: Pas op, soms vraag ik mij af: ligt het niet aan mij? Doe ik niet te moeilijk? Ik ben ook niet rancuneus meer. Ik trek het mes uit mijn rug en gooi het op de hoop.

Die stukken in DSM waren nochtans geheel vrij van schunnig taalgebruik.

Brusselmans: Tja, als ze mij op hun katholieke knieën vragen om het niet te ruig te maken, dan zou het flauw zijn om mij niet aan te passen. Anders moet ik de opdracht maar weigeren. Het lijkt ook alsof ik alleen maar over ‘kut’ en ‘lul’ kan schrijven. Terwijl ik in mijn boeken bewijs dat dat niet zo is. Dat is dan nog los van de discussie over wat er mis is met ‘kut’ en ‘lul’.

Niets, volgens Mieke Vogels.

Brusselmans: Wat ik straf vind, is dat Vogels nu zegt: ‘Waarom zouden wij die woorden niet gebruiken? Als Brusselmans ze gebruikt, is het cultuur!’ Terwijl mijn boeken altijd géén cultuur zijn genoemd net omdat ik dat soort woorden gebruik. Dat is ook iets dat niet klopt. Er is totaal geen oriëntatie meer. Denk aan de wetgeving op cannabis-gebruik. Eerst gaan ze het legaliseren en nu komt Marc Verwilghen met het ene na het andere argument om het gebruik ervan tegen te gaan. Met andere woorden: ze hebben spijt van hun beslissing. In plaats van dat dan toe te geven! Daar zou ik meer respect voor hebben. Dat is de lafheid van de politiek. En Verwilghen is daar redelijk straf in, volgens mij. Mieke Vogels: hetzelfde.

Veel critici denken: er zit misschien een Great Flemish Novel in Brusselmans, maar hij schrijft te veel.

Brusselmans: Wat is dat, the great flemish novel? Dat is het boek dat nooit zal worden geschreven. Door mij niet, door niemand. Maar ik ken mijn beperkingen, misschien ben ik daar simpelweg niet toe in staat. Ik noem mezelf wel de beste schrijver van Vlaanderen, maar dat is natuurlijk bullshit. En áls het zo zou zijn, komt het doordat de literatuur in Vlaanderen niet echt veel voorstelt. Van De Kapellekensbaan kun je zeggen: dat is een great flemish novel. Of liever: een great novel, punt. Van Het Verdriet van België kun je dat ook zeggen. Maar ik vind Nog drie keer slapen en ik word wakker ook een great novel. Als schrijver denk je altijd, zoals Gerard Reve: ik ben nu bezig aan het boek dat alle andere boeken overbodig zal maken. Je moet dat denken, anders kun je je manuscript beter in de vuilnisbak gooien. Zoals ik al met tientallen romans heb gedaan. En overigens: twee romans per jaar, kan dat niet? Ik ben dat soort schrijver.

Een oeuvre-bouwer, ook.

Brusselmans: Absoluut. Ik ga zeker nog honderd boeken schrijven. De enige schrijver die deugt, is een oeuvre-bouwer. En een van de belangrijkste oeuvre-bouwers was Louis Paul Boon. Dat is echt de allergrootste schrijver die we ooit in Vlaanderen hebben gehad.

En Claus?

Brusselmans: Claus is iemand die het heeft opgegeven. Eigenlijk is hij gestopt bij Het Verdriet van België. In dat boek wilde hij alles vatten: wat is oorlog? Wat is list, bedrog? Wat is collaboratie? Wat hij daarna geschreven heeft, is pure anekdotiek. De Geruchten stelt toch weinig voor. Nu, het is mogelijk dat het op een bepaald moment niet meer lukt, dat je alles geprobeerd hebt en alleen nog op vakmanschap en techniek romannetjes kunt schrijven. Neem Geheime Kamers van Jeroen Brouwers: technisch zit dat prima in mekaar, maar het is een Flair-romannetje, hè.

Pardon?

Brusselmans: Pas op, ik zeg dat met spijt in het hart. Maar boeken van Brouwers die echt tellen, zijn bijvoorbeeld De Laatste Deur, De Bierkaai en de Indië-romans. Die gaan over dé mens. Brouwers is een groot schrijver, net als Claus. Ik neem het hen ook niet kwalijk, want ze hebben zoveel wél gepresteerd. Je kunt het Gerard Reve ook niet kwalijk nemen dat zijn laatste romans niet meer zijn wat ze geweest zijn. Die mensen worden oud. Ik ondervind het nu al, puur fysiek: acht uur achter mijn computer zitten, het lukt me niet meer. Dus ik sluit niet uit dat ik over vijf jaar gewoon wat romannetjes ga schrijven om de winkel te laten draaien.

Wij vonden ‘Pitface’ ook een dipje hoor, na ‘Vergeef mij de liefde’.

Brusselmans: Ik vind Vergeef mij de liefde ook wel een groter boek. Pitface is heel monomaan, anders dan mijn boeken met die ik-personages. Maar ach, negentig procent van de critici boort mij toch altijd de grond in. Dat is niet plezierig, maar wat moet ik doen? Zodanig schrijven dat ik wél positieve kritieken krijg? Ik ben ook een zwarte ridder in de literatuur, hè, die men graag een kopje kleiner maakt. Maar ik wil er niet van wakker liggen, omdat ik er toch niets aan kan doen.

Tot slot: verder alles goed met de gezondheid?

Brusselmans: Wel, het is een ongelofelijk cliché: als we maar gezond zijn. Maar eigenlijk is dat de basis van alles. Ik sukkel de laatste tijd een beetje in de reeks ‘vage klachten’. Misschien is het stress, ik weet het niet. Tania zegt altijd tegen mij: ‘Wanneer ga jij nu eens één seconde niet alert zijn?’ Ik kan mij zeer moeilijk ontspannen. Ik ben onlangs trouwens naar de apotheker geweest voor van die nicotinepleisters, maar daar komt een hele planning bij kijken. Wat ik niet wist.

Hoezo, u gaat stoppen met roken?

Brusselmans: Ja. Ik wil het eigenlijk niet, maar misschien gaan al die rare symptomen dan eindelijk eens weg. Volgens de apotheker moet mijn vriendin dan ook stoppen, en Tania wil dat ook wel. Maar ik heb haar gezegd: ‘Schatje, waarom zou jij in godsnaam moeten stoppen?’ Dat zij blijft roken, mag voor mij toch geen excuus zijn als het mij niet lukt om te stoppen? Hetzelfde met drank: mocht het mij iets doen dat u hier bier zit te drinken, dan heb ík een probleem.

U staat al zeven jaar droog. Nooit hervallen?

Brusselmans: Ik heb ooit een doos Mon Chéris opgegeten en toen was ik zo zat als een aap. Maar verder: geen druppel. Het is doorbijten: ik weet dat ik wellicht nooit nog een druppel zal aanraken, en toch ben ik nog elke dag trots dat ik niet gedronken heb. Als je jong bent, vind je dat fantastisch, dat je een drankprobleem hebt – want Jim Morrison had dat ook, en noem ze maar op. Maar op den duur moet je daar toch uitgroeien.

Herman Brusselmans, ‘Pitface’, Prometheus, Amsterdam, 2001, 202 blz., 595 fr.

Joël De Ceulaer Filip Rogiers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content