‘Je zult de spontaniteit en de warmte van de Afrikanen missen,’ voorspelden haar vrienden, ‘de Chinezen zijn veel afstandelijker.’ Lieve Joris reisde van Afrika naar China en terug, ‘op de vleugels van de draak’.

In 1985 stoomde Lieve Joris met de Fabiolaville naar Congo, in het spoor van haar heeroom-missionaris. Ze schreef over die reis het boek Terug naar Congo, waarmee ze naam maakte. Tien boeken en een kwarteeuw later verlegde ze haar aandacht van de haar bekende Afrikaanse en Arabische wereld naar China. Dat kwam een beetje toevallig. Het viel haar op dat Afrikanen steeds meer naar het Oosten trokken om er zich te bevoorraden, eerst in Dubai en vervolgens in de Chinese havenstad Guangzhou – het voormalige Kanton. Wat zochten ze daar? Ze reisde hen achterna, volgde jarenlang haar Afrikaanse vrienden en kennissen in China en keerde met nieuwe Chinese vrienden en kennissen terug naar Afrika. Soms heel dicht op de huid van haar personages. Soms wanhopig als ze het gevoel had dat ze ‘niet werd binnengelaten’. Altijd met het oog op het grote verhaal, dat alle kleine verhalen bij elkaar vertellen. Die verhalen bracht ze onderdak in haar nieuwste reisboek Op de vleugels van de draak.

Wanneer werd het u duidelijk dat China uw onderwerp zou worden? Hoe kwam u daarachter?

Lieve Joris: Dat is heel langzaam begonnen. Voor hetzelfde geld was het India geworden. Toen ik in 1999 in Kisangani mijn boek Dans van de luipaard begon te schrijven, zag ik daar ineens twee Indiase handelaars opduiken die veel meer elan en dynamiek hadden dan anderen. Ze deden zaken met Dubai en India, maar ook met China. Ik zag dat ook Congolezen die kant op trokken en ik besloot ze te volgen. Ik vloog in maart 2009 naar Dubai en aansluitend naar Guangzhou. Je hebt daar een complete Afrikaanse wijk, ‘Chocolate City’. Ik wou kijken wat daar aan de hand was. Na een maand dacht ik: dit is niet het hele verhaal. De Afrikanen die ik in Guangzhou ontmoette, waren alleen geïnteresseerd in de spullen die ze er konden kopen, terwijl ik toch vooral op zoek was naar mensen die nadachten over wat China en Afrika voor elkaar konden betekenen. Ik wilde mijn perspectief verbreden. En dus ben ik naar Peking gevlogen, en van daaruit per trein verder het binnenland in, naar Xiangtan, Changsha en Jinhua.

U spreekt geen Chinees. Hoe groot was die handicap?

Joris: Dat maakte het er niet makkelijker op natuurlijk. Ik was in het begin ook heel beschroomd. Elke sinoloog zal je vertellen dat je China nooit kunt bevatten – het is gewoon te groot en te veel. Tegelijk was er toch iets wat ons bond. De Chinezen die in Afrika waren geweest, ontmoetten in mij iemand die Afrika ook kende. Terwijl ze hun omgeving voortdurend moesten uitleggen waarom ze niet naar Amerika of Australië getrokken waren, maar naar die wilden in het oerwoud, konden ze met mij praten over wat Afrika voor hen betekende.

Denken Chinezen als het over Afrika gaat ook eerst aan olifanten en giraffen, aids en armoede, net als wij?

Joris: Bij de meeste Chinezen is dat zeker het geval, als ze al een idee hebben. Andersom denken Afrikanen vaak dat alle Chinezen gebogen over hun rijstveldje staan, met een strohoed op. Chinezen en Afrikanen hebben van elkaar lange tijd gedacht dat ze arm waren. Dat beeld wordt inmiddels wel enigszins bijgesteld: je ziet in Afrika nu ook Chinezen in mooie Toyota’s rondrijden. Anderen zijn baas van een project, maar leven toch heel simpel. En dan zijn er de Chinese scharrelaars die winkeltjes in de Congolese cités openen. De wederzijdse vooroordelen zijn langzaam aan het verdwijnen. Chinezen die naar Zuid-Afrika trokken, dachten aanvankelijk: waar kom ik nu terecht? Maar ineens zijn ze diamanten en goud aan het kopen en bezoeken ze goed verzorgde wildparken. In steden zoals Kaapstad en Durban zien ze een ander Afrika. En vervolgens willen ze dat voor hun landgenoten verborgen houden, uit angst dat die hen achterna-komen. Want velen van hen zijn de overbevolking juist ontvlucht.

Pakken de Chinezen Afrika anders aan dan wij dat vroeger deden?

Joris: Chinezen kijken naar Afrika zoals ze naar de rest van de wereld kijken. Ze hebben geen interventiepolitiek. Afrikanen zeiden me dikwijls dat als Chinezen een conferentie over Afrika organiseren ze hen daar ook bij betrekken. Terwijl Europeanen zelden of nooit naar hun mening vragen.

Klopt het beeld dan niet, dat de Chinezen in Afrika zijn om dat continent te plunderen?

Joris: Hoe vaak heb ik niet gehoord dat ik dáár over moest schrijven. Maar dat is toch meer een journalistiek verhaal, terwijl ik op zoek was naar de mensen achter dat verhaal. Toen ik in 1985 voor het eerst naar Congo trok, kwam ik in de provincie terecht waar mijn heeroom missionaris was geweest. De paters brachten me naar een kerkhofje met de graven van de eerste Belgische missionarissen, veelal op jonge leeftijd gestorven aan malaria of aan een coup de bambou, zoals de combinatie van een zonnesteek en tropenkolder in Congo wordt genoemd. Ik moest daar vaak aan terugdenken als ik hoorde welke prijs de eerste generatie Chinese wetenschappers heeft betaald. Ze moesten soms jaren wachten voor ze konden afreizen, hun kennis van het Engels of het Frans was rudimentair en ze waren niet altijd goed voorbereid. Ik beschrijf in mijn boek wat een Chinese professor overkwam, die in Kameroen met de bus van Yaoundé naar Douala reisde, en in slaap viel. Toen hij wakker werd, was zijn bagage verdwenen. Zijn paspoort, zijn geld, zijn laptop – alles was hij kwijt. Die man sukkelde vervolgens in een diepe depressie, die hij nooit meer te boven zou komen, en pleegde uiteindelijk zelfmoord. We horen altijd over wat de Chinezen er weghalen, nooit over wat ze er verliezen.

Toch maakt u zich in uw boek ook zorgen over al dat tropisch hout dat vanuit Afrika naar China verscheept wordt en terugkeert in de vorm van meubels.

Joris: Zakenmensen – of ze nu blank of Afrikaans of Chinees zijn – zijn alleen maar bezig met handel. Dat is overal zo. Maar ik heb ook genoeg Chinezen ontmoet die op een andere manier naar Afrika kijken. De Chinezen zijn bijvoorbeeld ook geïnteresseerd in Ethiopië, een land dat geen olie of andere noemenswaardige grondstoffen heeft, maar wel een heel oude cultuur. Je kunt ze er niet van verdenken daar grote zakelijke belangen te hebben, maar ze trainen Ethiopische experts in armoedebestrijding. Ken je die prachtige documentaire Empire of dust van de jonge Belgische filmmaker Bram Van Paesschen? Die film is gedraaid in Zuid-Katanga waar de Chinezen een weg aanleggen. Een Chinese opzichter rijdt met zijn Congolese tolk langs de spoorweg die de Belgen daar in de koloniale tijd hebben aangelegd en die nu overwoekerd is door gras. De Chinees maakt zich boos: ‘Dat lag daar al voordat wij in China spoorwegen hadden. Wat hebben jullie daarmee gedaan? Jullie hebben dat verwaarloosd! Weten jullie wel hoeveel werk dat heeft gekost?’ Je ziet die Congolees kleiner en kleiner worden, al kan hij er zelf natuurlijk ook niets aan doen. Maar die Chinees heeft wel gelijk.

De Chinezen die u ontmoette, waren sowieso hoogopgeleid. Krijg je dan geen vertekend beeld?

Joris: Dat risico loop je altijd. De Chinezen die ik sprak waren in de meeste gevallen mensen die al één voet buiten hun eigen samenleving hadden gezet en daardoor waarschijnlijk ook makkelijker contact konden maken met iemand zoals ik. Er zitten in het binnenland honderden miljoenen Chinezen waarmee ik op geen enkele manier zou kunnen communiceren. Voor de Chinezen die ik in Afrika ontmoette, was ik op een bepaalde manier ook een migrant. Ik zat óók op de vleugels van de draak.

U noemt de personages in uw boek uw vrienden. Maar zijn die vriendschappen niet erg utilitair? U hebt die mensen nodig voor hun verhaal.

Joris: Jawel, maar iemand die mij een verhaal heeft gegeven, blijft wel in mijn leven. Die hoort bij mijn extended family. Een Afrikaanse vriend – een echte – vroeg me toen ik met China begon: ‘As-tu déjà commencé à apprivoiser les Chinois comme tu nous as apprivoisés?‘ Ben je al begonnen de Chinezen te temmen zoals je ons hebt getemd? In het Nederlands klinkt het niet zo mooi als in het Frans, maar daar komt het eigenlijk wel op neer. Doordat ik er China bijkreeg, is mijn wereld de afgelopen vier jaar groter geworden. En tegelijk ook kleiner. Enkele maanden voordat ik de eerste keer naar China afreisde, was mijn vader gestorven. Ik was nog verdrietig. Ik herinner me dat ik in Guangzhou op een avond in een park was. Het werd donker, de mensen spoedden zich naar huis. In de holte van een boom zat een oude man, alsof hij daar was achtergelaten. Ik dacht aan mijn vader en ben een hele tijd om die boom heen blijven drentelen, tot iemand de man kwam ophalen en ze gearmd wegwandelden. Mensen zeiden me vooraf: je zal in China de gastvrijheid van de Arabieren noch de spontaniteit van de Afrikanen vinden. Maar de manier waarop Chinezen omgaan met oude mensen is zo ontroerend dat ze me algauw voor zich innamen.

Maar u beschrijft ook hoe u soms op uw hotelkamer in snikken uitbarstte. ‘Ik wil naar huis, of liever nog: naar Afrika.’

Joris: Tja. Congo heb ik altijd als een warm bad ervaren. China was dat voor mij niet. Ik herinner me dat ik een tijd uit Peking was weggeweest en bij mijn terugkeer een Chinese kennis belde. Die zei: stuur me maar een mail. Op de SIM-kaart van mijn mobiele telefoon stonden wel tweehonderd contacten, maar op dat moment besefte ik dat ik eigenlijk niemand kende. China is pas laat op mijn weg gekomen, toen ik voor het eerst naar Congo trok was ik een stuk jonger. Dat scheelt natuurlijk. Afrika is voor mij intussen vertrouwd terrein.

Kun je Afrikaan worden met de Afrikanen?

Joris: Dat is een illusie. Als witneus blijf je altijd een buitenstaander. Ik heb daar al over geschreven in Een kamer in Cairo. Toen ik in 1982 voor het eerst vier maanden in de Arabische wereld was, realiseerde ik me ineens: ik kan wel naar binnen willen, maar dat zal me nooit lukken. Zelfs als ik de taal leer, word ik nooit een van hen. En tegelijk ging ik mij de vraag stellen: waar kom ik zelf vandaan? Ik heb vier boeken over Congo geschreven, ik heb er een paar goede vrienden die ik al sinds 1985 ken, ik heb er een tijdje gewoond, maar dat maakt van mij nog geen Congolese. We kunnen samen een eindje oplopen, maar in vergelijking met mijn Congolese vrienden ben ik natuurlijk ongelooflijk geprivilegieerd. Als mijn lievelingsparfum op is, koop ik gewoon een nieuw flesje, ook al zou dat voor een Congolees een maandsalaris kosten. Mijn Congolese vrienden zijn zich zelf ook bewust van dat verschil: jij hebt een retourticket, zeggen ze, jij kan altijd terug.

‘Maman Belgique’ roept een van de Congolezen die je in Dubai tegen het lijf loopt, ‘nôtre soeur historique – pourquoi vous nous avez abandonnés?’ Hebben Congolezen echt nog heimwee naar de koloniale tijd?

Joris: Dat denk ik niet, maar het is wel frappant dat zelfs mensen die de kolonisatie niet hebben meegemaakt, zich in de steek gelaten voelen. Er zijn bepaalde dingen die ze echt niet kunnen begrijpen. Hoezo, jullie zijn weggegaan en nooit teruggekomen? Een oom kan wel boos worden en je kunt wel ruzie met hem hebben, maar dat betekent toch niet dat hij je achterlaat?

Vrezen ze dan niet dat hen met de Chinezen straks hetzelfde overkomt? Stellen ze zich nu weerbaarder op?

Joris: Sommigen. Ik had in Congo op een bepaald moment het gevoel dat ik op een rotonde was terechtgekomen, waar ik rondjes draaide. Ik dacht: ik moet hier weg. Door mijn reizen in China ben ik beter gaan zien hoe fundamenteel de problemen in Congo zijn. De Chinezen hebben in Congo een monstercontract van zes miljard dollar gesloten – in ruil voor grondstoffen voeren ze grote werken uit, de zogenaamde Cinq Chantiers. Ze leggen wegen aan, bouwen ziekenhuizen en scholen. Je zou denken dat Congolezen die in China gestudeerd hebben daarbij betrokken zouden worden, maar dat is niet gebeurd. Het enige wat ministers van de zoveelste Congolese regering doorgaans lijkt te interesseren is: hoe kunnen we hier een slaatje uit slaan? Zonde. Andere Afrikaanse landen, zoals Angola, Ethiopië of Rwanda pakken het beter aan.

U beschrijft in uw boek een geglobaliseerde wereld waarin het Westen geen rol van betekenis meer lijkt te spelen. Is die evolutie onomkeerbaar?

Joris: De westerse wereld blijft ook in Afrika en in China toch nog altijd een ijkpunt. Als Chinezen of Afrikanen de kans krijgen om in het buitenland te studeren, dan willen ze nog altijd het liefst naar een Amerikaanse universiteit. De straten van Amsterdam worden overspoeld door Chinezen. En op de wereldtentoonstelling in Shanghai stonden de langste rijen toch voor het Franse paviljoen. Dat zegt wel iets. In de hele wereld blijven mensen opkijken naar Europa en Amerika. Ik zie daar de eerstkomende tijd nog niet meteen verandering in komen.

U schreef eerder boeken over Syrië, Egypte, Mali – landen die nu in brand staan. Volgt u ook nog wat daar gebeurt?

Joris: Natuurlijk. Ik heb me de voorbije jaren, op en neer reizend tussen Afrika en China, heel erg gerealiseerd dat de wereld van mijn eerdere reizen achter mij verkruimelde. Maar ik ben nooit een oorlogsverslaggever geweest, ik ben toch meer iemand die het landschap ná de slag beschrijft. ‘There is a crack, a crack in everything’, zingt Leonard Cohen. ‘That’s how the light gets in.’ Mijn wereld is die van de cracks. Ik heb op mijn negentiende twee jaar in de Verenigde Staten gewoond en wist toen algauw dat dat niet de wereld was die ik zou gaan beschrijven. Toen ik later in Amsterdam voor de Haagse Post ging werken, wist ik dat ik ook niet in Nederland of België zou blijven hangen – over die landen werd al zo mooi geschreven door mensen die dat misschien wel beter konden dan ik. Ik ben gaan reizen. Dat moet je ook leren! Je hebt mensen die erin slagen tijdens een citytrip naar Barcelona al meteen de eerste dag op de Ramblas hun bagage te laten stelen door een Roemeense bende. Ik wil niet zeggen dat het mij nooit zou kunnen overkomen, maar vermoedelijk toch niet zo gauw. Ik ben blijkbaar in staat overal ter wereld thuis te komen en, zoals iemand ooit zei, van de halve wereld mijn dorp te maken.

Lieve Joris, Op de vleugels van de draak, Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 320 blz., 19,95 euro.

DOOR PIET PIRYNS EN HUBERT VAN HUMBEECK, FOTO’S FRANKY VERDICKT

‘De manier waarop Chinezen omgaan met oude mensen is zo ontroerend dat ze me algauw voor zich innamen.’

‘Ik heb me de voorbije jaren, op en neer reizend tussen Afrika en China, heel erg gerealiseerd dat de wereld van mijn eerdere reizen achter mij verkruimelde.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content