6018 pinten, zoveel kost een gemiddelde eerstejaarsstudent op kot aan de hogeschool. Dat is maar liefst 10.831 euro. Het prijskaartje ontleed.

Studeren kost handenvol geld. Niet alleen aan de overheid, maar ook aan de ouders en studenten. Voor een Vlaamse hogeschoolstudent hoesten die volgens het onderwijsblad Klasse jaarlijks gemiddeld 4231 euro op, terwijl de overheid nog eens zo’n 6600 euro bijpast; ruim dubbel zoveel als zoon- of dochterlief een universitaire studie aanvat.

Geen slechte deal, vindt Joost Bollens, projectleider onderwijs bij het Hoger Instituut voor de Arbeid (HIVA). ‘Eigenlijk krijgt iedereen een grote, impliciete studietoelage omdat je zelf maar een fractie betaalt van wat je kost aan de gemeenschap.’

Bollens bestudeert aan het HIVA de studiekosten en -toelagen voor gezinnen, net als de financiering van verschillende onderwijsvormen. Daarbij is het goed om een onderscheid te maken tussen directe en indirecte kosten. Bollens: ‘Als je hoger onderwijs wilt volgen, heb je directe studiekosten, zoals inschrijvingsgeld en syllabussen. Daartegenover staan voor sommige groepen soms verminderingen en studietoelagen. Bovendien heb je ook sociale voorzieningen binnen het hoger onderwijs. Maar natuurlijk zijn er ook indirecte kosten. Die slaan op wat je had kunnen verdienen als je meteen was gaan werken in plaats van te studeren.’

Cijfers van de Vlaamse overheid maken duidelijk dat liefst 37.000 studenten een studietoelage nodig hebben. Op een totaal van 161.539 studenten is dat bijna één op de vier. Is het onderwijs dan niet te duur? Bollens vindt van niet. ‘Is hoger onderwijs een privaat goed of niet? Als we een auto kopen, verwachten we toch ook niet dat die gratis is? Als je kijkt naar de grote verschillen tussen de Angelsaksische landen en continentaal Europa zie je dat voor wie in de Verenigde Staten woont, studeren nog véél meer kost dan hier, met veel hogere inschrijvingskosten. Dat het in de VS zo veel duurder is, komt doordat de Amerikaanse onderwijsinstellingen volledig privaat gefinancierd worden. Daar betaalt de student zelf de organisatie van het onderwijs.’

ELKE STUDENT WORDT GESUBSIDIEERD

In Vlaanderen neemt de overheid de volledige onderwijskosten op zich. ‘De redenering is dat je hier wel inschrijvingsgeld vraagt, maar dat je daar tegelijk een instrument als studietoelagen naast zet zodat ook studenten die de studiekosten niet kunnen betalen, wel kunnen studeren. En dan zie ik niet meteen een probleem. Dus is het onderwijs te duur voor sommige mensen? Nee, want je kunt die studietoelagen gebruiken om het verschil te overbruggen. Al is het maar de vraag of dat bedrag voor studietoelagen hoog genoeg is, natuurlijk.’

Eigenlijk incasseert elke student aan een Vlaamse universiteit of hogeschool – ook als hij geen expliciete studietoelage ontvangt – een flinke subsidie. ‘Die gaat dan wel niet rechtstreeks naar hem of haar, maar naar de onderwijsinstelling in kwestie’, aldus Bollens.

Van elke 10 euro die Vlaanderen uitgeeft, gaat 4 euro naar onderwijs. Jaarlijks is dat goed voor circa 8 miljard euro. Maar niet elke student weegt even zwaar op het Vlaamse budget. Een hogeschoolstudent kost de gemeenschap gemiddeld 6619 euro, een universiteitsstudent 14.326. Een duidelijke discrepantie? ‘Dat komt voor een groot deel doordat in de budgetten voor universitair onderwijs ook geld zit voor wetenschappelijk onderzoek. Eigenlijk is het dus een beetje appelen en citroenen vergelijken. Vanuit dat standpunt bekeken is het logisch dat het budget voor de universiteiten hoger ligt.’ Toch geeft Bollens toe dat, als je het onderzoekluik zou weglaten uit de optelling, de financiële situatie scheefgetrokken blijft.

Na de grote fusie van 1995, waarin de toen talloze hogescholen in Vlaanderen werden samengevoegd, kregen die een gesloten envelop. Bollens: ‘De jaren nadien hebben we echter gezien dat het aantal studenten in hogescholen systematisch toenam, zodat ze met dezelfde pot geld steeds meer mensen van onderwijs moesten voorzien. Bij de universiteiten speelde dat mechanisme veel minder omdat de financiering meer gebonden was aan het aantal studenten dat men had. Hogescholen krijgen in verhouding dus minder voor de organisatie van onderwijs dan universiteiten, en dat waarschijnlijk ten onrechte. Ze zijn ondergefinancierd.’

Het befaamde flexibiliseringsdecreet, dat de nadruk legt op de verschillende studieonderdelen in plaats van studiejaren, zou de overheid financieel wel eens zuur kunnen opbreken. Sinds het decreet groeit onder studenten immers de trend om hun studieloopbaan te verlengen. Bollens waarschuwt: ‘Hoe langer een student naar school gaat, hoe meer de overheid in hem moet investeren en – vooral – hoe later hij op de arbeidsmarkt terechtkomt.’

Toch winnen zowel de student als de maatschappij bij hoger onderwijs. ‘Wie hoger onderwijs volgt, zal later vaak meer verdienen. En als je de studiekosten afweegt tegen de opbrengsten – meer verdienen, interessantere jobs -, dan zal voor de student de balans meestal duidelijk positief zijn: de private opbrengstvoet van investeren in hoger onderwijs is erg hoog, gesteld dat je geen al te exotische studierichting aanvat die geen uitzicht biedt op werk’, zegt Bollens. ‘Voor de overheid is die balans veel minder duidelijk. De logische conclusie is dat hogere studies in Vlaanderen eigenlijk niet duur zijn, mogelijk zelfs te goedkoop. Men zou met andere woorden het inschrijvingsgeld kunnen verhogen zonder dat daarom de investering vanuit het standpunt van de student niet meer rendabel zou zijn.’

Ook de maatschappij als geheel vaart daar volgens Bollens wel bij. ‘De publieke investering in hoger onderwijs zorgt voor een omgekeerde herverdeling van arm naar rijk, omdat in verhouding nog altijd meer kinderen uit welgestelde gezinnen hoger onderwijs volgen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content