De miljarden waar niemand naar omkijkt

© illustratie XAVIER TRUANT

De voorbije tien jaar heeft de Europese Commissie bijna twee miljard euro in veiligheidsonderzoek gepompt. Knack beantwoordt de vraag die niemand stelt: maakt al dat onderzoek onze samenleving wel veiliger?

‘U bent de eerste persoon in tien jaar die mij opbelt en vraagt wat mijn Europese onderzoeken hebben opgeleverd’, zegt professor Jean-Luc Gala van de UCL. ‘Nog nooit heeft de Belgische overheid gevraagd: What the hell are you doing with our money? Nochtans is het belangrijk dat de Europese burgers, die voor de onderzoeksprojecten betalen, iets te weten komen over de resultaten.’

Volgens Gala, die zelf voor vier projecten Europese steun kreeg, starten veel onderzoeken naar veiligheid wel met een goed idee, maar leveren ze op het einde van de rit weinig op.

Neem het Europese onderzoeksproject SUBCOP – kort voor ‘Suicide Bomber COunteraction and Prevention’. Het doel van SUBCOP was niet-dodelijke methoden ontwikkelen om terroristen uit te schakelen. Het project kreeg 3,5 miljoen euro financiële steun van de Europese Commissie. Een van de plannen binnen SUBCOP was om ‘vallende muren’ te installeren in de plafonds van stations. Als een terrorist daar zou gaan schieten of een bom zou laten ontploffen, kon een bewaker snel de muren om de terrorist heen laten vallen en hem zo isoleren. Het plan bleek onhaalbaar.

Een ander idee binnen SUBCOP leidde wél tot ‘nieuwe technologie’: de A-wasp, een richtmegafoon die een geconcentreerde geluidsstraal produceert. Als een terrorist zich wil opblazen, kan een agent het toestel gebruiken om mensen in de buurt te waarschuwen. Bovendien zal de terrorist zodanig schrikken van de herrie dat hij de bom niet meer af laat gaan. Althans, dat hopen de ontwerpers. Inmiddels wordt de A-wasp geproduceerd door een Brits bedrijf met de Harry Potterachtige naam Cerberus Black. Voor zover bekend hebben terrorismebestrijders het toestel nog niet aangeschaft. Cerberus Black probeert de A-wasp nu aan lokale politiediensten te slijten. Die kunnen het wellicht gebruiken om dronken ruzies voor de kebabzaak te beëindigen.

SUBCOP is een van de 458 veiligheidsprojecten die door de Europese Commissie zijn gefinancierd. De afgelopen tien jaar pompte Europa ruim 1,7 miljard euro in veiligheidsonderzoek via de kaderprogramma’s FP7 (2007-2013) en Horizon 2020 (2014-2020). Tegen 2020 zal dat bedrag oplopen tot zowat 3 miljard euro. Het is de bedoeling ‘innovatieve technologieën, prognose-instrumenten en kennis’ te ontwikkelen als antwoord op ‘allerhande bedreigingen en uitdagingen voor de veiligheid, zoals misdaad, terrorisme en grootschalige noodsituaties’.

Het onderzoek richt zich onder meer op de beveiliging van infrastructuur en nutsvoorzieningen, de opsporing van explosieven, de verbetering van de communicatie tussen veiligheidsdiensten, de koppeling van datastromen en de inzet van drones, biometrie en sensoren om steden en buurten te beveiligen.

Boost voor de industrie

Behalve Europa veiliger maken wil de Europese Commissie met het onderzoeksprogramma ook ‘wetenschappelijke excellentie promoten’ en de Europese markt voor de civiele (lees: niet-militaire) veiligheidsindustrie een boost geven. De Commissie schat dat die industrie jaarlijks een omzet draait van ongeveer 30 miljard euro en werk geeft aan 180.000 mensen.

Marijn Hoijtink, professor internationale betrekkingen aan de Vrije Universiteit Amsterdam, schreef vorig jaar een doctoraat over de zogenaamde Europese homeland-industrie. ‘Eind jaren negentig probeerde de Europese Commissie al een interne markt voor defensiematerieel te creëren’, zegt Hoijtink. ‘De Koude Oorlog was voorbij, defensiebudgetten begonnen te dalen en de Europese interne markt kende hoogtijdagen. De lidstaten kantten zich evenwel tegen het voorstel, dat raakte aan de nationale soevereiniteit. Na de aanslagen van 9/11 kwam het voorstel opnieuw op tafel. Ditmaal ging het niet over defensiematerieel maar over civiele veiligheidstechnologie. In 2004 publiceerde een soort groep van wijzen – de Group of Personalities on Civil Security Research – op verzoek van de Commissie een rapport over een Europees onderzoeksprogramma rond civiele veiligheid.’

Dat rapport en talloze andere officiële documenten vertrekken volgens Hoijtink vanuit de veronderstelling dat we in een nieuwe tijd met nieuwe veiligheidsdreigingen leven. ‘Speculatieve veiligheid heet dat in de literatuur: een discours dat steeds hamert op onzekerheid en veiligheidsdreigingen die radicaal anders zouden zijn dan tijdens de Koude Oorlog. Bijna ieder rapport dat je over veiligheidsonderzoek leest, begint met een verhaaltje over de onveilige wereld. Het is begrijpelijk dat er na aanslagen zoals in Parijs en Brussel meer aandacht is voor het gevaar van terrorisme, maar het risico om er slachtoffer van te worden is nog steeds klein.’

Het idee in het politieke debat is dat die nieuwe dreigingen vragen om nieuwe oplossingen, en die zijn vooral technologisch gedreven, stelt Hoijtink. ‘Bij de aanname dat technologie ons vanzelf veiliger maakt, heb ik echter heel wat vragen. Er wordt te veel gefocust op toys for boys en te weinig gekeken naar hoe die technologie gebruikt kan worden in veiligheidsprocessen. Als je kijkt naar de investeringen in een aantal van die projecten, kun je je de vraag stellen of we daar nu echt een technologisch speeltje voor nodig hebben. Mijn favoriete FP7-project is SNIFFLES, gericht op de detectie van wapens en explosieven. Eigenlijk bootst die technologie honden na. Maar drugshonden bestaan toch al?’

Veel papier

De cruciale vraag is dus: heeft de bijna twee miljard Europese steun voor veiligheidsonderzoek Europa veiliger gemaakt?

Knack nam de proef op de som en analyseerde het 160-tal Europese onderzoeksprojecten waar Belgische spelers aan deelnamen. Zowat 40 projecten zijn in het kader van Horizon 2020 opgestart en lopen nog. Bijgevolg is het te vroeg om te oordelen wat ze hebben opgeleverd.

De meeste van de 120 FP7-projecten zijn intussen wél afgerond. Wat blijkt uit ons onderzoek? Dat bijna de helft daarvan helemaal níét gericht was op de ontwikkeling van nieuwe technologie om Europa veiliger te maken. Het ging om – hou u vast – aanbevelingen, case studies, catalogi, concepten, conferenties, handboeken, expertisenetwerken, gegevensbanken, methodologieën, onderzoeksagenda’s, procedures, rapporten, richtlijnen, risicoanalyses, roadmaps, rondetafeldiscussies, taxonomieën, vergelijkende studies, workshops en websites. Zonder afbreuk te willen doen aan het wetenschappelijke belang daarvan: tastbare eindresultaten leverden al die miljoenen euro’s geïnvesteerd belastinggeld niet op. Veel papier, dat wel. Maar zelfs wat wetenschappelijke publicaties betreft, scoort het Europese veiligheidsonderzoek niet grandioos.

‘Of je waar voor je geld krijgt, dat is voor élk onderzoeksprogramma van de EU een moeilijke test’, schrijft het adviesbureau Technopolis Group in zijn evaluatierapport van FP7-Security. Naast veiligheid sponsort Europa immers ook onderzoek in tal van andere domeinen – van leefmilieu over transport tot gezondheid. ‘Wat output-productiviteit betreft, scoort het veiligheidsprogramma zwak in vergelijking met andere programma’s’, aldus het rapport, waarin ook wordt opgemerkt dat het veiligheidsonderzoek maar weinig nieuwe patenten oplevert. De deelnemers van de onderzoeksprogramma’s zelf, bevraagd door Technopolis Group, zijn nogal ambivalent wat value for money betreft: slechts ‘een kleine meerderheid (54%) vindt dat de baten opwegen tegen de kosten’.

‘Enorm verlies aan investeringsgeld’

De andere helft van de 120 FP7-veiligheidsonderzoeken met Belgische deelname was wél gericht op de ontwikkeling van allerhande nieuwe technologieën. Enkele voorbeelden: een zoekmachine voor videosurveillance-archieven, een systeem voor de automatische detectie van cyberdreigingen, sensoren voor drugdetectie, een forensisch lab, een watermonitoringsysteem, surveillance-algoritmes, een screeningsysteem voor postdiensten, enzovoort. Het goede nieuws is dat een hele reeks projecten wel nieuwe veiligheidstechnologie opleverde die vandaag wordt gebruikt om Europa veiliger te maken.

Maar in andere gevallen werd de ontwikkelde technologie niet op de markt gebracht – om allerhande redenen. Zo ontwikkelde het CRISMA-project een software framework voor crisismanagement. ‘Het is blijven hangen op het onderzoeksniveau en wordt niet operationeel gebruikt’, zegt Bernard Stevenot van Spacebel SA. ‘De markt is niet makkelijk te betreden. Eindgebruikers vinden het moeilijk om vertrouwd te raken met complexe modellen om crisissen te managen.’

Nog een voorbeeld: DIRAC ontwikkelde sensoren voor drugdetectie, die in Zaventem getest werden door de douane. ‘Maar de technologie wordt niet gebruikt’, zegt Filip Van Durme van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC). ‘De industrie wil er niet in investeren omdat er geen geld mee te verdienen valt. Wereldwijd tien of twintig toestellen verkopen zou al veel zijn.’

Het DARIUS-consortium ontwikkelde een algoritme om verschillende dronetypes met elkaar te laten communiceren. ‘Het algoritme wérkt’, zegt Geert Seynaeve van ECOMED bvba, ‘maar het wordt niet gebruikt omdat de verschillende Europese landen met aparte standaarden voor drones werken. Dat moet het beleid aanpakken.’

Ook een ander project waar ECOMED aan meewerkte, raakt niet gecommercialiseerd. Seynaeve: ‘En dat is echt spijtig, want SGL FOR USAR resulteerde in een schitterende tool: een draagbaar reddingstoestel om slachtoffers in ingestorte gebouwen te lokaliseren. Het prototype is af, maar de beursaanvraag om het prototype ook klaar te maken voor de markt, viel in de Europese verdelingsronde nét buiten de prijzen. Het is een enorm verlies aan investeringsgeld voor de EU. Het is gek dat ze daar geen rekening mee gehouden hebben.’

Doodsvallei

Tussen de beschikbaarheid van een technologische oplossing en de commercialisering ervan als concreet product gaapt vaak een grote kloof. In het kleine wereldje van het Europese veiligheidsonderzoek hebben ze er zelfs een term voor bedacht: de doodsvallei.

De vier Europese onderzoeken waar professor Jean-Luc Gala van de UCL financiering voor kreeg, leidden wél tot nieuwe technologie, maar uit contacten met collega’s weet hij dat er vaak problemen zijn. ‘Dit is geen persoonlijke analyse van mij alleen, verschillende projectcoördinatoren denken er net zo over. Een van de problemen is dat drie jaar – de gemiddelde looptijd van de onderzoeksprojecten – gewoon te kort is om from scratch iets nieuws te ontwikkelen.’

Cryptografieprofessor Bart Preneel (KU Leuven) vindt de onderzoekssubsidies zeker nuttig omdat ze samenwerking met de industrie mogelijk maken. Maar hij ziet ook dat ze vooral nut hebben op lange termijn en niet snel resulteren in concrete veiligheidstoepassingen. Hij pleit ervoor om het geld vooral aan fundamenteel onderzoek te besteden. ‘Geef briljante wetenschappers een budget gedurende vijf jaar. Dat zal op termijn tot veel meer innovatie leiden.’

Gala ziet nog andere problemen: ‘Onderzoeksteams hebben te weinig interesse voor commercialisering. Een wetenschapper wil contracten binnenhalen en mooie resultaten publiceren, maar van technologie op de markt brengen ligt hij niet wakker. Er bestaan natuurlijk uitzonderingen – denk aan spin-offs van universiteiten. Maar niet alle spin-offs zijn succesvol.’

Sowieso zijn projecten tot falen gedoemd, vindt Gala, wanneer er te weinig of geen eindgebruikers – politie, inlichtingendiensten, brandweerlui, overheden – aan deelnemen. Voor de Europese Commissie was een van de lessen uit FP7 net dat ze meer eindgebruikers bij de projecten moet betrekken. Gek genoeg zit in de adviesgroep PASAG slechts één organisatie die eindgebruikers vertegenwoordigt: het European Network of Law Enforcement Technology Services. Voorzitter Patrick Padding zegt dat geavanceerde technologie die op Europees niveau wordt ontwikkeld vaak niet aansluit bij de wensen uit de praktijk. ‘De politie hoeft niet het nieuwste snufje te hebben. Die wil gewoon iets simpels, bijvoorbeeld een app die werkt op een oud smartphonemodel. De wensen zijn vaak heel eenvoudig.’

Sinds 2016 vereist de Commissie wel dat aan elk onderzoeksconsortium minstens één eindgebruiker deelneemt. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan, vindt professor Gala: ‘Iemand die op een spoedgevallendienst werkt bijvoorbeeld, heeft waarschijnlijk weinig interesse voor die fase van wetenschappelijke ontwikkeling – en heeft er ook geen tijd voor. Dat is een groot probleem.’

Nog een andere kritiek die Gala opwerpt is een ‘compleet gebrek aan interesse’ bij de nationale overheden voor de resultaten van al die onderzoeken. ‘Dat geldt niet alleen voor België maar voor zowat alle Europese landen.’ En dat is zorgwekkend, zeker nu de Europese Commissie heeft beslist om voortaan ook defensieonderzoek te gaan financieren. Een gloednieuwe Group Of Personalities wil daar in de komende jaren 3,5 miljard euro voor uittrekken.

Door KRISTOF CLERIX en DIMITRI TOKMETZIS, illustraties XAVIER TRUANT

‘Er wordt te veel gefocust op toys for boys.’ Prof. Dr. Marijn Hoijtink

Tastbare eindresultaten leverden die miljoenen euro’s niet op. Veel papier, dat wel.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content