Het Kyoto-verdrag, waar politiek België vorige week zo mee worstelde, vindt hij eigenlijk geldverspilling. De Deense statisticus Björn Lomborg over groene doemdenkers, echte wereldproblemen en zijn eerherstel na de heksenjacht.

Dat de meeste mensen alleen maar goede bedoelingen hebben? Prima, vindt hij, houden zo. Maar iemand moet er ondertussen wel zijn hoofd bij houden. ‘Wie echt in iets gelooft, is zelden voor rede vatbaar’, lacht hij. ‘De meeste pressiegroepen proberen hun boodschap zo luid mogelijk te verkondigen. Maar op den duur staat iedereen op straat te schreeuwen. En dan is het belangrijk dat ook de stem van de redelijkheid nog wordt gehoord, zodat politici verstandige beslissingen kunnen nemen. Ik zeg niet dat we ons geen zorgen moeten maken, wel dat we de juiste prioriteiten moeten kiezen.’

Hij geeft een voorbeeld, een van de vele: ‘Zijn pesticiden slecht? Zeker. Je kunt er kanker van krijgen. De vraag luidt: hoe groot is dat probleem? En is het alternatief minder erg? Voor de Verenigde Staten kennen we de statistieken: pesticiden doden elk jaar ongeveer twintig Amerikanen. Twintig sterfgevallen die we liever zouden voorkomen. Oké, we kunnen fruit en groenten produceren zonder pesticiden, op een ecologisch verantwoorde manier. Dan moeten we investeren: niet alleen meer geld, maar ook meer landbouwgrond. Zo houden we, om te beginnen, minder natuur over. Voorts zal de prijs van fruit en groenten stijgen, waardoor de consumptie zal dalen. Een groot probleem, want de consumptie van fruit en groenten is net de beste bescherming tegen kanker. Aan de universiteit van Harvard heeft men berekend dat er op die manier in de VS ongeveer 26.000 meer kankerdoden per jaar zouden vallen. Als je dat weet, is het ineens niet meer zo’n goed idee om het gebruik van pesticiden volledig te bannen.’

Het is hem absoluut niet aan te zien, maar Björn Lomborg (39) heeft een zwaar jaar achter de rug. De Deense statisticus, die met zijn ondertussen beruchte boek The skeptical environmentalist een frontale aanval lanceerde op het groene doemdenken, werd in januari 2003 door een overheidscommissie officieel beschuldigd van ‘objectieve wetenschappelijke oneerlijkheid’. Zijn reputatie leek bezegeld. Wat velen al zo vaak hadden geschreven – ‘Lomborg deugt niet’ – was door de Danish Committees on Scientific Dishonesty eindelijk bevestigd. Even, dan toch. Een maand geleden keerde dat vonnis namelijk als een boemerang terug: na grondig onderzoek kwam het bevoegde Deense ministerie van Wetenschap, Technologie en Innovatie tot de conclusie dat het werk van de commissie niet deugde.

Lomborg is een verhaal apart. Hij noemt zichzelf ‘nieuw links’, is vegetariër en verplaatst zich met fiets en openbaar vervoer. Ooit was hij lid van Greenpeace, omdat ook hij dacht dat het steeds slechter gaat met onze planeet. Dat er, zoals de Club van Rome in 1972 waarschuwde, ‘grenzen’ zijn aan ‘de groei’. Tot hij alle beschikbare cijfers en statistieken eens grondig bekeek en bestudeerde. Zijn besluit: globaal gezien en op lange termijn bekeken, gaat het steeds béter met onze planeet. Economische groei leidt op termijn tot een schoner milieu. Dat wil zeggen: er zijn nog lokale problemen genoeg om ons zorgen over te maken, maar we leggen onze prioriteiten verkeerd. Zo vindt Lomborg het Kyoto-verdrag eigenlijk geldverspilling. De opwarming van de aarde is wel degelijk een probleem, geeft hij toe, maar dat meer dan een kwart van de wereldbevolking geen drinkwater en sanitair heeft, is een veel groter probleem. Waaraan we veel minder aandacht, geld en energie besteden.

Lomborg is niet de eerste academicus die het ecologische doemdenken – zelf noemt hij het ‘de groene litanie’ – probeert te doorprikken, maar ondertussen wel de meest bekende. Toen de Engelse vertaling van zijn boek verscheen – in augustus 2001, Knack was destijds het eerste Nederlandstalige medium dat een interview met hem publiceerde – werd hij op slag wereldberoemd. Sommigen dragen hem op handen, anderen vinden hem een regelrecht gevaar. Vooral zijn relativering van het broeikaseffect zet veel kwaad bloed. Dat begrijpt hij overigens wel. ‘Als ik een voorstander van Kyoto was, zou ik mij ook enorm storen aan mijn boek. Omdat ik namelijk goede argumenten heb en die duidelijk kan formuleren. Ik zou mijzelf ook het zwijgen willen opleggen.’

Dat heeft men ondertussen dus geprobeerd. Twee jaar geleden werd Lomborg benoemd tot directeur van het Deense Environmental Assessment Institute, dat onderzoekt of het belastinggeld dat opgaat aan ecologische maatregelen wel goed besteed is. Die benoeming was voor een aantal academici de aanleiding om Lomborg aan te klagen bij de commissie die toeziet op wetenschappelijke deontologie. Het vonnis was vernietigend, maar – zo bleek vorige maand – totaal ongegrond.

Is dat eerherstel een opluchting?

BJÖRN LOMBORG: Absoluut. Ik heb altijd gezegd dat de commissie geen enkele goede reden had om mij te veroordelen. Dat wist trouwens iedereen die het vonnis had gelezen. Maar de meeste mensen lezen zulke documenten niet, wat ik begrijp. Iedereen dacht: als een officiële jury zegt dat die kerel niet eerlijk is, dan zal er wel iets van waar zijn. Nu weet iedereen dat het omgekeerd is: de jury was niet eerlijk. Het had iets van een heksenjacht: ze wilden mij gewoon pakken, mij veroordelen zonder enig bewijs.

Waarom eigenlijk?

LOMBORG: Ik kan het voor een deel begrijpen. In de commissie zitten allemaal zeer gekwalificeerde academici die niet gespecialiseerd zijn in het milieu, maar die wel allemaal kinderen zijn van mei ’68. Ze zijn allemaal opgegroeid met het idee dat ecologie enorm belangrijk is. Mijn boek stelt een aantal van hun comfortabele, politiek correcte opinies ter discussie. Het zijn mensen die al jaren in hun kleine, gelukkige kringetje van weldenkenden leven. En die heel sterk het gevoel hebben dat mijn boek niet klopt. Dat snap ik wel: wat ik zeg, voelt verkeerd aan. Maar daarom is het nog niet verkeerd. De commissie beweerde overigens niet dat ik ongelijk heb, wel dat ik slordig ben geweest met cijfers, en dus oneerlijk. Gek genoeg beschuldigden ze mij niet van kwaad opzet. Het kwam erop neer dat ik niet alleen slordig ben, maar bovendien te dom om dat zelf te merken. (lacht) Het verbazende is dat de commissie in haar vonnis geen enkel voorbeeld gaf van die zogenaamde slordigheid. Eigenlijk zegden ze gewoon: er zijn veel mensen die u bekritiseren, dus u moet wel ongelijk hebben.

Voor de goede orde: het ministerie van Wetenschap zegt niet dat u wél gelijk hebt, alleen dat de commissie haar werk niet goed heeft gedaan.

LOMBORG: Precies, maar dat volstaat. Het ministerie zegt zelfs niet dat ik eerlijk ben. En over de feiten in mijn boek doet geen van beiden een uitspraak. Ik zou liever hebben dat een officieel orgaan met autoriteit zou zeggen: ‘Het is een goed boek!’ (lacht) Maar dat zal natuurlijk nooit gebeuren.

Het omgekeerde gebeurt wel. In wetenschappelijke vakbladen wordt uw boek al jaren neergesabeld. Het zijn de economische opiniebladen die u bejubelen. Wie zou u als buitenstaander geloven?

LOMBORG: Die wetenschappelijke bladen, absoluut. Het probleem is dat de meeste buitenstaanders zich niet realiseren dat de recensies in Nature en Science ook maar opiniestukken zijn, en geen wetenschappelijke bijdragen die aan een grondige peer review zijn onderworpen. Ik heb geen problemen met kritiek, ik zeg ook niet dat ik op alle punten honderd procent gelijk heb. Maar een debat moet redelijk blijven. In Nature werd ik vergeleken met mensen die de holocaust ontkennen. Dat is laster, geen kritiek. Toen ik mijn repliek opstuurde naar de redactie van Nature, kreeg ik te horen dat ik alleen kon reageren op de feitelijke punten in de recensie. Maar er stonden geen feitelijke punten in! (lacht) Een echte catch 22: ik kón het niet oneens zijn met de recensent omdat de recensent mij op geen enkel concreet punt ongelijk had gegeven. Het toont aan dat wetenschappers ook maar mensen zijn, met sterke overtuigingen en meningen, die ze wel eens verbergen achter hun academische autoriteit.

Uw supporters verbergen hun overtuigingen niet: opiniebladen zoals ‘The Economist’ hebben duidelijk een neoliberale agenda. Voelt u zich niet misbruikt om politieke, ideologische redenen?

LOMBORG: Ik ben mij bewust van die politieke agenda. Maar ik geloof ook dat heel wat journalisten gewoon willen dat hun lezers correcte informatie krijgen, dat het debat op een redelijke en rechtvaardige manier wordt gevoerd. Dat is nogal belangrijk in een democratie. Kijk, we kunnen niet alle wereldproblemen tegelijk oplossen. Dus moeten we onze prioriteiten bepalen. Mijn centrale boodschap is altijd geweest dat we dat niet zorgvuldig doen: over sommige problemen maken we ons te veel zorgen, ten koste van veel grotere problemen waar we ons te weinig zorgen over maken. Veel mensen hebben de neiging om hun oordeel te baseren op hun politieke overtuiging. Maar de vraag of economische groei slecht is voor het milieu, is helemaal geen politieke vraag. Het is een empirische kwestie, die je wetenschappelijk kunt onderzoeken. Je kunt je afvragen óf het steeds slechter gaat met onze planeet, je kunt niet beslissen dát het zo is.

U laat geen twijfel bestaan over uw uitgangspunt: de mens en de menselijke welvaart staan centraal. Uw critici, met name nogal wat biologen, lezen in uw betoog de wens om van deze wereld ‘één groot Hilton-hotel’ te maken.

LOMBORG: Dat lijkt voor verwende westerlingen misschien een slecht idee, maar ik ben zeker dat ze daar in Vietnam anders over denken. Ik ben inderdaad heel expliciet in mijn keuze voor de mens, voor menselijke waarden. We kunnen daarover van mening verschillen, maar ook dat is eigenlijk een empirische kwestie. Er zijn mensen die echt vinden dat elke diersoort even belangrijk is, maar de overgrote meerderheid van de mensen vindt dat niet. In onze democratieën hebben alleen mensen stemrecht, pinguïns of naaldbomen niet. Dat kun je moreel verwerpelijk vinden, maar zo wérkt het momenteel wel. De strijd voor dierenrechten vind ik trouwens heel waardevol en legitiem, ik ben zelf vegetariër omdat ik geen dieren wil doden. Ik vind dieren belangrijk, alleen vind ik mensen nog veel belangrijker.

Ook als de mens de rest van de natuur onherstelbaar beschadigt? Door het broeikaseffect zouden volgens een recente voorspelling tegen 2050 ruim een miljoen diersoorten verdwijnen.

LOMBORG: Als dat waar is, tenminste, we zijn die cijfers nog aan het onderzoeken. Hoe dan ook is zelfs dát een argument waarbij de mens centraal staat. Het is de mens die zich, om esthetische of romantische redenen, zorgen maakt over het uitsterven van diersoorten. Het is de mens die zich zorgen maakt over de vermeende ontwrichting van onze biosfeer, omdat dat op termijn wel eens het einde zou kunnen betekenen van onze eigen soort. Uiteindelijk gaat de discussie toch altijd over mensen. Terwijl de wereld ook zonder de mens gewoon zal blijven draaien.

Een van uw stokpaardjes is nogal provocerend: we maken ons volgens u meer zorgen over de opwarming van de aarde dan over het feit dat een kwart van de wereldbevolking geen drinkwater of sanitaire voorzieningen heeft.

LOMBORG: Absoluut. En dat is vreemd, toch? Er zijn veel grote wereldproblemen: global warming, waterschaarste, corruptie, conflicten, epidemieën, noem maar op. Afhankelijk van wie je hoort, is elk van die problemen ‘het grootste probleem’. Toch kunnen we ze niet allemaal ineens oplossen. En dus moeten we onderzoeken of we onze energie en onze middelen wel op de best mogelijke manier besteden. Eind mei organiseer ik in Kopenhagen een conferentie waarop ’s werelds beste economen zullen proberen om een lijst op te stellen met een rangschikking van onze belangrijkste prioriteiten – dat wordt the Copenhagen consensus. Ik maak me sterk dat waterschaarste hoger op die lijst zal staan dan de opwarming van de aarde.

Kan de watercrisis worden opgelost met het geld dat nu naar Kyoto gaat?

LOMBORG: Theoretisch gesproken? Vast en zeker. En dat is geen populaire boodschap, want er zijn een paar duizend mensen die om de zoveel tijd samenkomen om te praten over global warming en de uitvoering van het Kyoto-verdrag. Dat is een gigantische bureaucratie waar enorm veel politici, ngo’s en academische instituten bij betrokken zijn. Die zullen uiteraard niet blij zijn als we al dat geld in één keer overhevelen naar een andere sector. Maar het is niet omdat die bureaucratie nu eenmaal bestaat, dat we verder moeten op de ingeslagen weg. In een democratie kun je beslissen om het over een andere boeg te gooien, als dat leidt tot een betere besteding van beperkte middelen.

Hoe belangrijk is Kyoto nog? De VS doen niet mee en ook Rusland heeft nog niet getekend.

LOMBORG: Maar in Europa zal er de komende decennia veel geld aan worden besteed. En in de internationale arena is het een absolute prioriteit. Het Kyoto-verdrag ratificeren, is synoniem met het goede doen. Begrijp me niet verkeerd: het is geen slécht verdrag. Het is een relatief slecht verdrag. Kunt u zich voorstellen dat een paar duizend mensen overal ter wereld continu zouden werken aan een oplossing voor het drinkwaterprobleem? Dat we het probleem niet zouden willen halveren tegen 2015, zoals de Verenigde Naties zich hebben voorgenomen, maar dat het onze ambitie zou zijn om het helemaal op te lossen tegen 2010?

We willen toch ook een betere, leefbare wereld achterlaten voor onze kinderen en kleinkinderen?

LOMBORG: Natuurlijk, dat wil ik ook. Ik ben er zeker van dat de meeste mensen dat willen. De vraag is hoe je dat het beste doet? Door op een tamelijk inefficiënte manier, op een termijn van honderd jaar, iets te doen aan de opwarming van de aarde? Of door ervoor te zorgen dat honderdduizenden kinderen vandaag niet hoeven te sterven bij gebrek aan drinkwater? Zodat ze naar school kunnen, voor welvaart zorgen, ooit eventueel eens in een Hilton-hotel logeren, en op termijn hun vindingrijkheid aanwenden om de gevolgen van het broeikaseffect efficiënt aan te pakken?

Maar kan de aarde blijvende economische groei aan? U kent het klassieke argument: als alle Chinezen morgen een auto kopen, dan hebben we tien Kyoto-verdragen nodig.

LOMBORG: In de eerste plaats kopen alle Chinezen morgen geen auto. Zelfs niet binnen tien jaar. In 2050 is het misschien zover, maar tegen die tijd verbruiken auto’s geen fossiele brandstof meer, maar waterstof. Het punt is dus: laten we die technologie de komende vijftig jaar verder ontwikkelen. Toen aluminium pas werd gebruikt, was het schaars: Napoleon had naar verluidt een aluminium bestek voor speciale gasten – de gewone gasten kregen een gouden bestek. Ondertussen hebben we aluminium in overvloed. We denken altijd: zo kan het niet verder, de voorraden raken op. Maar altijd vinden we een oplossing. Net zoals er een dag komt dat we geen aluminium meer zullen gebruiken, zullen we alternatieven vinden voor de fossiele energiebronnen. In plaats van te pleiten voor minder welvaart, pleit ik voor meer onderzoek en ontwikkeling.

Vertrouwt u niet te veel op de technologische vindingrijkheid van de mens?

LOMBORG: Ook dat is een empirische vraag, geen kwestie van ideologie. De geschiedenis toont aan dat de menselijke verbeeldingskracht veel groter is dan we ons kunnen voorstellen. Wij zijn geëvolueerd in een tamelijk stabiele omgeving, waar elke toestand maar een beetje verschilde van de vorige. Technologie evolueert veel sneller, en met grotere sprongen. Denk aan de piramides. Veel mensen vragen zich af: hoe hebben ze die dingen ooit kunnen bouwen? Men heeft de gekste theorieën bedacht, tot en met de tussenkomst van buitenaardse wezens. Terwijl het simpel is: de piramides konden worden gebouwd omdat heel veel mensen heel hard hebben gewerkt.

Hebt u met het Environmental Assessment Institute al gevallen van groene geldverspilling ontdekt?

LOMBORG: Dat is onze missie: nagaan of belastinggeld dat naar het milieu gaat, goed wordt besteed. Waar tot dusver het meest om te doen is geweest, is de recyclage van aluminium blikjes. Dat lijkt een goed idee. En het is een maatregel die maar één doel heeft: een schoner milieu. Maar het is te duur in verhouding met wat het oplevert: het is veel geld voor weinig milieu. Met dat geld zouden we maatregelen kunnen nemen die veel beter zijn voor het milieu. Denemarken importeert aluminium uit India. De productie ervan is bijzonder vervuilend. Vandaar het idee om onze blikjes te recycleren. Maar als we dat geld zouden investeren in technologie om die productie minder vervuilend te maken, zou dat veel beter zijn voor het milieu. Ook papier recycleren is niet altijd een goed idee. Sommige papiersoorten zijn zo waardeloos dat je haast moet betalen om ervan af te geraken. Dus hebben wij gezegd: dat papier kunnen we beter verbranden. Dan verbruiken we minder kolen en stoten we minder koolstofdioxide uit, wat ook meegenomen is. Het is een kwestie van kosten-batenanalyses: wat kost het en wat levert het op, zowel economisch als ecologisch?

Hebt u de Deense overheid ook geadviseerd over de beste manier om de Kyoto-normen te halen?

LOMBORG: Natuurlijk. We hebben het verdrag ondertekend, dus moeten we het uitvoeren. Ons advies was: doe het niet in Denemarken zelf, maar koop uitstootrechten in het buitenland.

Een eigenaardige maatregel, niet? Moeten we niet in de eerste plaats minder uitstoten in eigen land?

LOMBORG: Dat hangt ervan af hoeveel het mag kosten. Als Denemarken beslist om zelf minder uit te stoten, vergt dat een investering van zeshonderd miljoen euro. Uitstootrechten kopen, kost tweehonderd miljoen. Beslissen wij met z’n allen dat we liever zeshonderd miljoen uitgeven? Prima! Dat is democratie. Maar voor we die beslissing nemen, moeten we de alternatieven kennen. Dat we zelf minder moeten uitstoten in eigen land, is trouwens een moreel oordeel: het is de vervuiler die minder moet vervuilen. Maar de mogelijkheid om uitstootrechten te kopen in het buitenland, is voorzien in het Kyoto-verdrag. Vinden wij dat verdrag niet streng genoeg? Zijn wij bereid om vierhonderd miljoen euro te besteden aan een moreel oordeel? Oké, maar dat geld kunnen we dan ook niet meer investeren in scholen of ziekenhuizen.

Volgende week komt Dennis Meadows, coauteur van ‘Grenzen aan de groei’ en nog steeds een overtuigd ‘doemdenker’, in dit blad aan het woord. Welke vraag zou u hem willen stellen?

LOMBORG: Ik zou het eerlijk gezegd niet weten. Of hij ondertussen beseft dat hij zich vergist heeft, misschien? (lacht) Kijk, het rapport van de Club van Rome was een interessant document. In de jaren zestig en zeventig leek het vanzelfsprekend dat ons systeem op den duur zou ineenstorten. Veel mensen hadden het gevoel dat ze alvast moesten hamsteren, om de grote wereldvoedselcrisis te overleven. Nu weten we dat de mondiale samenleving een veel groter aanpassingsvermogen heeft dan we ooit hadden kunnen denken. We weten ook dat het kapitalistische systeem werkt. De discussie tussen links en rechts in de politiek moet niet gaan over de productie, maar over de verdeling van onze welvaart. Nieuw links heeft dat al begrepen. Misschien moet de rest van de linkerzijde ook eens zeggen: ‘Oeps! Sorry, we hebben ons vergist.’(lacht) Dan is dat misverstand eindelijk achter de rug.

Joël De Ceulaer

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content