Over positieve energie uit pijn en de inspanningen van politie en justitie: een evaluatie van de groep “Ouders van een vermoord kind”.

Ruim tien jaar begeleidt de groep “Ouders van een vermoord kind” lotgenoten en pleiten zij voor een adequate bejegening en een duidelijke rechtspositie van nabestaanden. Zij bundelden hun ervaringen met de strafrechtelijke afhandeling van drama in “Recht van spreken”. Een gesprek met Magda Viville, moeder van het vermoorde jongetje Joris en voorzitster van de oudergroep, en met juriste-criminologe Inge Vandeurzen, die de ervaringen van ouders te boek stelde.

Zeven jaar geleden bundelden jullie al ervaringen van ouders van vermoorde kinderen in “Leven met een schaduw”. Wat was de aanleiding voor dit tweede boek?

Magda Viville: Onze eerste publicatie sloeg in als een bom. Veel magistraten waren zich blijkbaar niet bewust van de abominabele wijze waarop nabestaanden soms behandeld werden. Sindsdien volgen we de zaken op. We wilden weten in hoeverre justitie vorderde met de uitwerking van de aanbevelingen die we toen formuleerden. Net na de zaak- Dutroux leek het geen goed moment om naar buiten te komen met een tweede bundel. De berichtgeving over slachtoffers, die voordien ondermaats gebleven was, werd nu ineens opgefokt. Van onderdosis naar overdosis, zeg maar. Bovendien raakte er zoveel in een stroomversnelling, dat we wilden wachten tot enkele concrete veranderingen – zoals de wet- Franchimont – erdoor waren, om die mee te geven in het boek.

Slachtoffers blijven in de kou staan, is de voorbije jaren een veelgehoorde uitspraak. Komt dit overeen met jullie ervaringen?

Viville: Tien jaar geleden klopte dat, ja. Maar onze recente ervaringen met politiediensten en gerecht zijn zeer positief.

Een voorbeeld: op de vraag van de moeder van een vermoord kind om inzage te krijgen in het dossier werd binnen tien dagen geantwoord, en nog geen week later kon ze de bundel doornemen. De onderzoeksrechter deed zeker meer dan zijn functie voorschrijft. Hij kwam haar enkele malen koffie aanbieden, informeerde of ze nog vragen had, en bood aan dat ze altijd een afspraak kon maken met hem. En dat was in Antwerpen, het gerechtelijk arrondissement waar in het verleden wel andere geluiden te noteren vielen.

Het kan gebeuren dat mensen nog steeds niet genoeg informatie krijgen of dat de opvang door slachtofferhulp en justitieassistenten niet optimaal is, maar dat is iets heel anders dan mensen in de kou laten staan. Tien jaar geleden werd het slachtoffer niet eens genoemd. Nu is het niet meer weg te slaan uit wetteksten en circulaires. Ik heb de indruk dat nu op alle niveaus is doorgedrongen hoe cruciaal een goede opvang van slachtoffers en nabestaanden is voor een positief verwerkingsproces. Zeker wat er die eerste weken gebeurt, of niet gebeurt werkt jarenlang door.

Wat zijn de eerste noden en prioriteiten van ouders van een vermoord kind?

Viville: Informatie over de feiten én psychologische opvang. Ze gaan hand in hand, want je kunt geen informatie geven zonder een vorm van opvang in zo’n situatie. Doorgaans brengt iemand van de rijkswacht, met of zonder een justitieassistent, het slechte nieuws. Wij zien een enorme evolutie op dat vlak. Er zijn altijd mensen geweest die zo’n boodschap op een zeer menselijke, ondersteunende wijze konden brengen, maar door de sensibilisatie en de trainingen van de voorbije jaren lukt dat steeds vaker. Eén rijkswachter bleef zelfs een hele nacht bij een vrouw zitten die net te horen gekregen had dat haar kind gedood was.

Inge Vandeurzen: Met de persoon die zo’n dramatisch nieuws komt melden, ontstaat niet zelden een soort band. Het zijn momenten die in het geheugen gegrift blijven. Wanneer deze mensen achteraf de tijd nemen om nog eens binnen te springen, dan wordt dat enorm geapprecieerd.

Viville: We hebben ouders bij wie de onderzoekers op de begrafenis aanwezig waren en de dag erna even binnenwipten, of opdaagden tijdens het proces. Dat zijn gebaren die diep deugd doen. Ik heb ook de indruk dat politiemensen door de opleidingen in slachtofferbejegening van de voorbije jaren zich geruster voelen als ze slecht nieuws moeten melden. Het blijft natuurlijk moeilijk, en het is ook niet de bedoeling dat dit routine wordt. Het is de betrokkenheid die een verschil uitmaakt.

Jaren geleden waren jullie de motor achter de oprichting van de diensten slachtofferonthaal bij het parket. Hoe loopt dat nu in de praktijk?

Viville: Wij hebben de indruk dat meer personeel en middelen welkom zouden zijn. Die mensen zijn zeer vaak overbelast. Op slachtofferonthaal, de brug tussen slachtoffers en magistraten op het parket, zijn er de voorbije jaren geregeld nieuwe mensen aangeworven. Nu heeft die dienst doorgaans twee tot drie mensen per parket, een revolutie in vergelijking met tien jaar geleden. Hun takenpakket breidt wel altijd uit, en het is niet altijd duidelijk wat er wel en niet onder hoort. Kunnen deze mensen, bijvoorbeeld, belast worden met het opsporen van slachtoffers en nabestaanden, die nu in het kader van de nieuwe wet op voorwaardelijke invrijheidstelling gecontacteerd moeten worden vóór de dader vrijkomt? Het gaat vaak om oude dossiers waarmee ze niet vertrouwd zijn. Het contact met de onderzoeksrechter en andere magistraten laat soms ook te wensen over. Sommigen zijn goed op de hoogte van het bestaan en de functie van de dienst slachtofferonthaal. Anderen laten er zich niet veel aan gelegen.

Maar jullie ervaren wel een toegenomen respons van parketmagistraten?

Viville: Over het algemeen zijn onze ervaringen zeer goed. Wél moet het initiatief tot contactname vaak nog uitgaan van de ouders. Dat vind ik jammer. Voor ouders is het belangrijk om een beeld te krijgen van “hun” onderzoeksrechter. Hoe ziet die eruit? Klikt het met die man of die vrouw? Mensen willen op de hoogte gehouden worden van de evolutie. Als een dossier vastloopt, voelt een onderzoeksrechter zich misschien niet geroepen om dat kenbaar te maken, maar wij willen dat als ouders wél weten. Hetzelfde indien een vraag om het dossier in te zien, geweigerd wordt. Geef ons een reden waarom het niet kan, of nog niet kan. Dan kunnen we daar misschien vrede mee nemen.

Nu wordt de vraag om contact met de onderzoeksrechter blijkbaar als een evidentie bekeken, maar enkele jaren geleden was dat wel anders. De onderzoeksrechter stond op een piedestal: we moesten er als het ware voor knielen om gehoord te worden. Nu merken we dat ze ook maar mensen zijn zoals wij, en vaak vanuit hun hart kunnen spreken. Onze vraag of zij ook kinderen hebben, werd enkele jaren geleden nogal eens afgewimpeld als niet ter zake doende, maar voor ons maakt het wel een verschil uit of in die mens een vader- of moederhart klopt. Jarenlang staan wij op en gaan slapen met de gedachte aan ons gedode kind.

Welk proces doorworstelen mensen na zo’n dramatische gebeurtenis?

Viville: Individueel is het natuurlijk erg verschillend, maar hoe dan ook staat het eigen verhaal aanvankelijk volledig op de voorgrond omdat mensen er in die eerste periode echt door opgeslorpt worden.

Wat er precies gebeurd is, en hoe de eerste weken na de feiten verlopen, zijn doorslaggevend voor de verwerking. Een voorbeeld: een ouder die door een ziekenhuisverblijf geen afscheid kon nemen van het overleden kind, komt daar jaren na de feiten nog steeds op terug en kan daarom moeilijk verder. Het is belangrijk dat nabestaanden die eerste weken zo bewust mogelijk meemaken, want dit legt de basis om het gebeurde later een plaats te geven in hun verdere leven. De ministeriële richtlijn over “waardig afscheid nemen” is daarom een heel positieve stap.

Als er geen dader wordt gevonden, maakt dat de zaken moeilijk. Mensen blijven jarenlang rondlopen met onbeantwoorde vragen, en kunnen niet aan het rouwproces beginnen.

Naast de respons van officiële instanties is ook de steun van de onmiddellijke omgeving cruciaal. Een groep als de onze heeft zijn functie in het verwerkingsproces. Mensen maken hier vrienden onder lotgenoten en zien bij elkaar dat het mogelijk is om uit het gat te komen. Veel nabestaanden denken aanvankelijk: mijn leven is kapot, ik wil er niet meer zijn. Er is het verlangen om bij het overleden kind te zijn. Gaandeweg groeit het besef dat ze net meer kunnen betekenen voor hun kind door verder te leven en iets te doen dat de nagedachtenis van hun kind eer aandoet.

Mijn inspanningen voor de oudergroep zijn een deel van mijn leven geworden. Noem dit mijn gedenksteen voor Joris. Aanvankelijk heb je ruimte nodig om over je kind te praten en is de gedachte aan je kind een bron van kracht om te blijven leven en om van alles te doen. Nu, na verloop van jaren kan ik zeggen: “Ik heb het toch maar gedaan.” Maar in feite heeft Joris dit allemaal teweeggebracht en in zekere zin gedaan. Dat maakt het ook zo moeilijk om deze inzet op te geven. Joris was mijn drijfveer om contact te zoeken met lotgenoten.

Geleidelijk aan ben ik weer gaan genieten van het leven, maar als ik de groep zou loslaten, dan zou ik in een zwart gat vallen, denk ik.

Blijven de meeste mensen niet ergens halverwege steken tussen doodgaan van binnen en verder leven?

Viville: Ja. De pijn om het verlies van je kind hou je heel je leven en je kan er ook niet omheen. Je moet door die pijn heen om te ontdekken waarom het leven zin heeft.

Wat maakt dat sommige mensen er doorkomen, en andere niet?

Viville: Er al dan niet doorkomen, heeft heel veel te maken met erkend worden, gehoord worden. Wie niet terechtkan bij familie of bij vrienden, sleept de problemen veel langer met zich mee en loopt kans er niet door te geraken. Voor sommige mensen maakt de reden van de moord of de relatie die ze voordien hadden met de dader, ook een verschil uit in het verwerkingsproces.

Vandeurzen: Wie de energie die opgaat in de pijn, na verloop van tijd kan omzetten in positieve energie, in een of andere vorm van inzet of constructieve actie, komt er beter door.

Jullie willen ook een duidelijke sanctie voor de dader en een schadeloosstelling. Hoe zit het daarmee ?

Viville: De meesten van ons krijgen schadevergoeding via de familiale verzekering indien de dader niet solvabel is. Gemiddeld komt dit neer op ongeveer 300.000 frank. Sommigen zijn daarmee niet tevreden en zeggen: “Nu voelt die dader het nog niet.” Maar in het algemeen praten mensen zeer weinig over geld. Geld vragen op het hoofd van hun kind stoot veel mensen tegen de borst. Ze beschouwen het als bloedgeld.

Anderzijds is het logisch dat er compensatie moet worden geboden als iemand medemensen zo’n onrecht berokkent. Het blijft een moeilijke spanning tussen beiden. Maar een vraag om vergelding zit er zeker in bij nabestaanden, en dat is ook normaal. Er is het verlangen dat de dader zou blijven voelen wat hij gedaan heeft. Als zijn gevangenisstraf voorbij is, is het voor ons niet gedaan.

Dit bevestigt toch het cliché dat bij veel daders leeft: slachtoffers willen het onderste uit de kan?

Viville: Zo zie ik dat niet. Bij ons gaat het er niet om het onderste uit de kan te halen, wel dat er gerechtigheid geschiedt. Zo zijn veel ouders in de oudergroep van mening dat de dader het aantal jaren moet uitzitten waartoe hij veroordeeld is. Als de rechterlijke macht een vonnis velt, willen mensen dat daarin rechtlijnigheid zit en dat het ook wordt uitgevoerd. In zover het stelsel van voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgevoerd en wij ook accepteren dat dit bestaat, zijn veel ouders er voorstander van dat daders eerst na twee derde in plaats van na een derde vrijgelaten kunnen worden. Volgens cijfergegevens zouden de meeste daders meer dan de helft van hun straf uitzitten alvorens ze vrijkomen, maar in de praktijk valt dat toch dikwijls tegen, vinden wij.

Wij voelen ook een grote nood om erkend te worden in de hele procedure en informatie te krijgen over wat er te gebeuren staat. Nu is dat eindelijk het geval in de nieuwe procedure voor voorwaardelijke invrijheidstelling, maar die wetgeving is zo complex dat niet iedereen er zicht op heeft. Misverstanden ontstaan vaak door gebrek aan informatie.

Vandeurzen: Nabestaanden willen niet enkel een duidelijke sanctie voor de dader, ze willen ook dat die er iets van leert, dat hij iets positiefs stelt tegenover wat hij gedaan heeft. Het is een grote bekommernis voor hen dat die dader nooit meer zal hervallen. Voor sommigen betekent dit dat ze de dader nooit meer vrij willen zien rondlopen in de maatschappij, voor anderen dat ze achter inspanningen binnen de gevangenis staan om mensen daar tot het besef te brengen van wat ze gedaan hebben. De rode draad is hoe dan ook: dit mag nooit meer gebeuren.

Illustratie: Leo Timmers

Ria Goris

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content