Als gewoon Hollands meisje uit Utrecht schopte ze het tot internationaal vermaarde filmster. Voor haar indertijd schandaal verwekkende Emanuelle-films liep het in de hele wereld storm. En in onze contreien is ze natuurlijk ook bekend vanwege haar liefdesrelatie met Hugo Claus, de ‘aardige sprookjesreus’ met wie ze absoluut een kind wou hebben. In Naakt blikt Sylvia Kristel met nuchtere blik terug op een boeiend, opwindend en ook wel hard leven. Een voorpublicatie.

Dag mevrouw. Het appartement is groot, met hoge plafonds, witte muren, moderne schilderijen, zeefdrukken in vrolijke kleuren en een witte vleugel. Ik voel me meteen thuis in deze harmonieuze nieuwe omgeving. Elly is een fantastische, mooi opgemaakte, vrouwelijke vrouw. Ze beweegt zich met brede, gracieuze gebaren en ze heeft soepel vallend, blond haar. Het is Anita Ekberg, ik ben bij de film. In haar lange dunne hand brandt een lange dunne sigaret. Met getuite lippen blaast ze de rook uit in een wat landerig ritueel, en zegt terwijl ze met haar arm een spiraal beschrijft: ‘Je bent niet zoals ik me had voorgesteld. Je stem is zo zacht, ik dacht dat je blond zou zijn met lang haar en flinke boerinnenwangen! Een gewoon volks hoofd waarvan er dertien in een dozijn gaan. Je weet wel, zoals die meisjes op de tv die al kronkelend tegen een achtergrond met tulpen over het weer praten.’

‘Dat zie ik zo gauw niet.’

‘Je bent knap.’

Ze bekijkt me van alle kanten, tilt voorzichtig mijn kin op. Je ogen, je mond, je neus zijn fijntjes. Wat voor kleur hebben je ogen?

‘Dat hangt ervan af…’

‘Waarvan, van het weer, Miss Televizier?

‘Nee, van mijn humeur.’

Ze komt dichterbij, trekt haar lippen in een grijns boven mijn neus en boort haar gloeiende ogen diep in de mijne.

Nog nooit is een vrouw zo dicht in mijn buurt gekomen. Haar lippen zijn vlakbij. Ik ruik haar adem, de menthollucht van haar mond en dan die bekende achtergrond van lauwe tabak. Ze ruikt naar humus en munt. Gaat ze me kussen, een filmzoen oefenen? Ik sluit mijn ogen en bescherm mijn mond door een lichte achterwaartse beweging. Ik wou dat zij ook achteruitging, me met rust liet. Dat wens ik stilletjes zonder dat ik verder terugdeins. Als er gezoend moet worden, zal ik dat accepteren. Mijn hart bonst, mijn maag krimpt ineen. Elly blaast haar aardse adem over mijn wangen en staat dan ineens op. Ik heb gratie gekregen.

‘In welke buurt woon je?’

‘Ik kom uit Utrecht.’

‘Utrecht? Wat saai! Dat is een stad om te studeren, niet om te schitteren! Je moet een beetje lol maken, de tijd gaat zo snel voorbij…’

Ze komt weer naar me toe en streelt het ovaal van mijn gezicht.

‘Rook je?’

‘Ja, maar alleen zonder filter.’

‘Zonder filter? Vreselijk, hoe kun je die autorook inhaleren…’

Elly doet een stap opzij.

Ik ben gefascineerd. Ze gaat weer zitten en zegt me hetzelfde te doen. Ze vertelt me over haar leven, haar beroemde echtgenoot van wie ze gescheiden leeft, Hugo Claus, de grote Belgische schrijver, de vader van haar zoon. Ze was beeldschoon toen ze jong was, Salvador Dali heeft haar gesmeekt voor hem te poseren… En dan valt ze zichzelf in de rede: ‘Je moet naar Amsterdam komen! Ik help je wel om woonruimte te vinden. Ik weet zeker dat je bij Hugo terechtkunt.’

Ik zal dankzij Elly debuteren bij de film, ons enthousiasme is wederzijds. De film heet Because of The Cats, van Fons Rademakers. Ik speel de leidster van een bende, de ‘Cats’, een groepje rebelse meiden. Het is een beetje gewelddadig, een soort Clockwork Orange, maar iets minder wrang. Ik heb een kleine rol, maar de film is een internationale productie. Ik kom een vertrouwd gezicht tegen. Alexandra Stewart kent me nog, we hebben elkaar nog maar een paar maanden geleden in Parijs ontmoet. Ze is zo enthousiast over dat toeval, dat ze me spontaan een zoen geeft. De regisseur roemt mijn schoonheid en mijn naturel. Ik ben gevleid. Ik ben meer overtuigd van mijn naturel dan van mijn schoonheid. Ik voel me inderdaad op mijn gemak in dit nieuwe circus met al zijn drukte, met die technici om me heen en met de aandacht die ik krijg.

Wanneer de camera heel dicht bij mijn gezicht komt, ontdek ik dat ik mezelf erin kan zien als in een spiegel. Ik kijk naar dat enigszins vergrote en scherpe beeld van mezelf, naar het fluwelige van mijn huid, mijn trieste noch vrolijke uiterlijk, dat bekende, bevriende spiegelbeeld.

‘Het is een klein rolletje, ik zou graag een hoofdrol willen!’

Elly moet lachen.

‘Je wilt wel veel!’

Ik moet weg uit Utrecht. Elly geeft me het adres van haar man. Hugo Claus heeft een huis en verhuurt een gedeelte.

‘Ga naar hem toe en zeg dat je van mij komt, je zult in de smaak vallen…’

Elly bijt op haar lip, ademt heel lang uit en draait haar hoofd opzij in een rookwolkje dat haar wazige blik versluiert.

De hoofdstad, daar gebeurt alles, ik weet het zeker. De grote stad, daar moet ik zijn, daar komt alles wat belangrijk is bij elkaar. In de mooie stad Amsterdam.

Hugo Claus bezit een heel huis van vijf verdiepingen, verdeeld over twee aangrenzende panden. Nummer 5 en 7 op de Raamgracht. Het is een plek die me aanstaat. Het is een combinatie van de landschappen uit mijn leven; het stadsleven begint om de hoek van die door een gracht gespleten, door water omringde en door bomen omzoomde straat, en tegelijk heeft het iets landelijks, iets ouderwets, iets slaperigs. Boven aan het huis loopt een witte, driehoekige kroonlijst als een hoed die twee elkaar omhelzende engelen boven op korenaren aan het oog onttrekt, alleraardigst, werkelijk alleraardigst. Op de achtergrond rijst een grote, witte, barokke kerktoren op, als de toren van een sprookjeskasteel: de Zuiderkerktoren. Op de top staat een gouden haan die straalt in de zon. De winter is helder, ik kijk omhoog, naar het licht. Ik hou van de daken, van het uitzicht, van de hooggeplaatste beelden. Ik wil de gouden haan op de kerktoren pakken, met mijn bijziende ogen van dichtbij bekijken wat die engelen doen. Het lijkt erop dat de mens meer is geïnspireerd door het hoge deel van de wereld dan door de grond, en dat geldt ook voor mij.

De klokken luiden op de halve uren en spelen op de hele uren een wijsje.

Het is een regelmatig terugkerend concert dat me de tijd laat weten, me tot stiptheid dwingt, me blij maakt en me tegelijkertijd ergert. Het is een geruststellend kader en een voortdurende roep tot orde. De tijd heeft een onophoudelijke mechanische slag.

Ik hou van vrijheid en van verplichtingen. Ik herken mezelf in beide en stap gemakkelijk over van het ene naar het andere. Ik hou van onderwerpen en van onderworpen worden. Dat is niet tegenstrijdig, het is gewoon zoals ik ben. Ik heb graag een kader, want dat heb ik gemist, en ik hou van mijn vrijheid, want daarmee ben ik groot geworden. Vrijheid zit in mijn natuur. Ik ben een vrije vrouw die houdt van verplichtingen, en omgekeerd. Ik ben het product van die combinatie. Die tegenstelling heeft mijn leven vormgegeven, heeft het ook verwoest, heeft het gemaakt en gebroken om me uiteindelijk, als na een oorlog, een gevoel van evenwicht en vrede te bezorgen. Ik heb me bewogen tussen uitersten, ik heb de tegenstrijdigheid gedresseerd tot het vinden van mijn harmonie, tot het bevrijden van mijn duistere natuur, tot het creëren van mijn kleur, zoals geel en blauw samenvloeien tot groen, groen als het water in de Raamgracht.

Hugo Claus is een charmante, imposante, bedachtzame man. Zijn gezicht is getekend als de stam van een boom. Hij heeft iets van een aardige sprookjesreus, en daar draagt zijn forse neus toe bij. Hij lijkt sterk en de huid van zijn handen is getaand leer. Hij ontvangt me vriendelijk en laat me het appartement zien, hij is beleefd, wat afstandelijk, houdt rekening met mijn jeugdige leeftijd. Wij schelen vierentwintig jaar.

[… ]

Ik ben gefascineerd door deze oudere man. Hij die me niet leek te zien, ontdekt me eindelijk. Ik heb vanaf het eerste moment naar hem gekeken. Zijn lichaam is massief, hij heeft uitgesproken gelaatstrekken. Zijn fonkelende blik is een rustig vuur, een verlangen dat traag brandt en zich richt op veel meer dan op mij. Het verlangen om intens te leven, om alle geboden kansen te benutten, om zijn leven te verrijken met allerlei opwellingen, activiteiten, creaties en gedachten.

Deze mooie man lijkt voortdurend na te denken, en zijn kalmte komt voort uit zijn denken. Zijn verlangen is intens en beheerst.

Dat is het, ik voel zijn verlangen naar mij niet, omdat hij het beheerst, het tempert. Ik ga hem ophitsen. Ik vind deze man ontzettend aantrekkelijk. Ik val op zijn beheersing en zijn vertrouwenwekkende lichaam.

Ik waag het erop, het is sterker dan mijzelf.

‘Ik ga vanavond naar de film, heeft u zin om met me mee te gaan?’

Ik probeer normaal te praten.

Hij glimlacht, nauwelijks verbaasd.

‘Graag.’

‘Goed, dan bel ik om zeven uur bij u aan.’

De film is van middelmatige kwaliteit, dat wist ik. Ik wilde voorkomen dat mijn huisbaas te veel geboeid zou raken en me zou vergeten. Hij zit onbewogen naast me. Ik zit ongeduldig te draaien op mijn stoel en ga steeds verzitten. Mijn gast doet onverschillig en observeert mijn gedoe vanuit zijn ooghoek. Ik hou het niet meer.

‘Zoudt u er bezwaar tegen hebben om me te kussen?’ vraag ik.

Nee, hij had er geen bezwaar tegen. Hugo kuste me lang, teder, volledig. Geen woord, zijn zachte, getaande handen streelden en warmden mijn wangen, en ze steunden voorzichtig mijn nek. Onder zijn tedere, precieze, liefdevolle aanrakingen, onder een ongekende golf, voelde ik me kostbaar.

Ik veranderde van slaapplaats, ik deelde zijn bed, de warmte van zijn lichaam en een stukje van zijn leven.

Hugo houdt van mijn argeloosheid, mijn jeugd, mijn onbeschaamdheid, en van het licht dat veel meer afstraalt van filmsterretjes dan van beroemde schrijvers. Dat komt door de eenvoudige aard van de collectieve droom. Veel mensen dromen ervan een ster te zijn, ze dromen ervan jong te zijn, mooi, rijk, vrij, uniek, geliefd. Ik was het. Ik heb mensen laten dromen.

[… ]

Jacques Itah polst me voor Une femme fidèle, van Roger Vadim. De typering fidèle past bij me. Ik bén trouw. Is trouw niet de ware aard van de vrouw? Ik hou het bij één man, ik ben monogaam.

Vadim breekt me open, hij houdt van countercasting en wil me in een rol die het tegenovergestelde is van mijn libertijnse imago, hij wil een andere kant van me tonen. Sylvia Kristel zoals Vadim haar ziet, net als hij ook met anderen heeft gedaan.

Hugo heeft genoeg van het filmwereldje, hij gaat niet meer mee naar opnames. Ik ben alleen en verveel me.

Bij de opnames van Une femme fidèle sluit ik vriendschap met de beeldschone, spontane en hartelijke Nathalie Delon. Nieuwsgierig vraag ik haar naar haar beroemde ex. Die man fascineert me.

‘Vertel eens wat over hem! Hoe is hij in het echt?’

Nathalie moet lachen om mijn vraag, die haar al talloze malen is gesteld, maar zegt niets, staat op, leidt mijn aandacht af, neuriet, verandert van onderwerp en wakkert door haar stilzwijgen mijn fascinatie nog aan. Ik hoopte op een ontboezeming, een vrouwengeheimpje, een aanwijzing die het mysterie zou ophelderen, me er wat dichterbij zou brengen. Mooi niet. Nathalie zegt niets, ze trekt alleen af en toe een gezicht, waarschijnlijk is ze het zat dat ze alleen nog maar ‘de-vrouw-van’ is.

Ik verveel me suf door het eindeloze wachten dat je doet als acteur. Wanneer ik niet hoef te spelen, ga ik naar de anderen kijken. Hugo komt even langs op de set maar vertrekt al snel weer, omdat hij het te koud vindt. Hugo neemt afstand, hij is het beu om met mijn chauffeur te leven, hij heeft ruimte nodig. Hij wil terug naar zijn poëzie, ik laat hem, ik drijf zelf ook steeds verder van hem weg. Het is niet anders. Vadim is attent, hij bezit een milde charme, een terloopse humor, hij houdt van feestvieren, hij nodigt me uit en ik ga graag op zijn avances in.

Uiteindelijk laat ik me verleiden. Ik vertel Hugo van mijn avontuurtje. Ik kan me niet in tweeën delen. We besluiten elkaar een tijd niet te zien.

Vadim is niet echt knap, maar hij is lang, teder en ik heb zijn zachtaardigheid nodig. Ik geniet wanneer ik zie hoe hij zijn lange lijf uit zijn Fiat 500 wurmt en zijn slordige kleren rechttrekt. Hij is luchtig, speels, schijnbaar verlegen. Met zijn scheve, verrukte en wat droevige glimlach wekt hij medelijden, moederlijke gevoelens, voor dit jongetje van Slavische afkomst dat vooral vertrouwt op zijn charme. Vrouwen houden van Vadim. Altijd draaien er mooie vrouwen om hem heen, die van vroeger, die van later. Zijn luchthartigheid heeft een verfrissend onzeker makende kant. Niets staat ooit vast met deze wispelturige man.

Ik heb een prettige tijd met hem. Ik ga naar de set met het opwindende gevoel van een nieuwe liefde, waarvan ik niet weet wat het zal worden. Maar de toekomst interesseert me minder dan het plezier van het nu. Vadim is een plezierige man.

Onze verhouding overleeft het einde van de film, een zeldzaamheid. Gewoonlijk duurt zo’n verhouding niet langer dan de opnames, zoals een vakantieliefde die uit het niets komt en even snel weer over is. Het familiegevoel dat ontstaat tijdens filmopnames is niet genoeg om de eenzaamheid en de verveling te verdrijven. Romances zijn onvermijdelijk, ze zijn de drijvende kracht.

Vadim heeft nooit geld. Hij geeft of alles uit, of hij verdient geen stuiver. Hij is een berooide beroemdheid, een bekende soort. Vadim is een gokker in hart en nieren. Voor hem is gokken geen hobby, maar een manier van leven. Vadim bruist van de ideeën. Hij wil dat ik investeer in zijn zogenaamd onfeilbare goksysteem bij de paardenrennen, maar mijn Hollandse zuinigheid behoedt me daarvoor.

Van een Japans concern krijg ik de vraag of ik het symbool wil worden van een koffiemerk. Meestal weiger ik dat soort voorstellen, maar ditmaal is het geboden bedrag het overwegen waard. Ik neem het aanbod aan op voorwaarde dat de eeuwig blutte, maar talentvolle Vadim het reclamefilmpje mag maken. De Japanners gaan akkoord. Deze succesvolle jaren verknoeien me voorgoed. Haast niemand zegt nog nee tegen me, de hele wereld lijkt het altijd met me eens te zijn. De gebruikelijke roes van het succes.

Vadim stelt voor om het filmpje te draaien in Saint-Tropez, omdat het daar altijd stralend weer is in het voorjaar.

‘In die tijd zijn de kleuren er ongelooflijk intens, en het licht is uniek, dat zul je zien!’

Het regent pijpenstelen in Saint-Tropez, waar ik voor het eerst ben. Het effen loodgrijze wolkendek hangt zo laag dat je het kunt aanraken. Tot de verbijstering van de Japanse crew barst er een apocalyptische wolkbreuk los over onze hoofden. Het onverwachte noodweer en de theatrale neerslachtigheid van de Japanners zorgen tijdens de hele draaitijd voor grote hilariteit bij de goedweervoorspeller en mij. Urenlang hangen we in cafés, wachtend tot de zon zal doorbreken. We drinken stevig om onze vrolijkheid, onze zorgeloosheid, onze heerlijke, luchtige verhouding te stimuleren. Ons wachten wordt niet beloond: de ongebruikelijke stortbuien houden maar aan. De Japanners stellen voor om een jacht te huren en het filmpje in de cabine te draaien. De hele crew wordt ingezet om de boot aan de kade heen en weer te bewegen zodat het lijkt of we op volle zee zijn. Er wordt een schijnwerper voor de patrijspoort gezet om de zon van Saint-Tropez te imiteren, en ik moet iets luchtigs aan ondanks de kou. Omdat ik geen zin heb om tientallen slokken koffie te nemen tijdens de opnames, zit er bruine rum in mijn kopje. Een assistent wordt gecharterd om door het uitblazen van sigarettenrook de damp van een lekker vers kopje koffie te suggereren. Ik lach aan één stuk door, wat de Japanners niet echt kunnen waarderen. Pech voor hen. Het was een vrolijk moment in mijn leven.

Vadim vertelde me van alles over film, over die ingewikkelde wereld waarvan hij alle codes kende. Hij was geïnteresseerd in geschiedenis, in landen en volkeren, in kunst. Ook van hem heb ik veel geleerd.

Vadim was levenslust op een ondergrond van verdriet, een luchthartige en terughoudende nostalgicus. Hij had altijd een scala van ideeën, plannen die meestal in de lucht bleven hangen. Ik wil hier graag zeggen hoe dol ik was op die rusteloze man, die grillige genotzoeker, die was als een zoele bries die je in het voorbijgaan even streelt.

Onze verhouding was niet bestand tegen de hoosbuien van Saint-Tropez. Bij het afscheid zeiden we niet dat het over was, we zeiden tot ziens. Hij trok de wijde wereld in, ik ging terug naar Parijs, naar Hugo.

Hugo lijkt geen last te hebben gehad van mijn afwezigheid. Hij heeft de banden met zijn kunstwereld en zijn vrienden weer aangehaald en verdeelt zijn tijd tussen Frankrijk en België. Hij concentreert zich op zichzelf, op schrijven, op scheppen. Mijn zoon gaat haast overal met me mee, zeker als ik op reis ben of opnames heb. Ik heb iemand aangenomen die voor hem zorgt als ik niet kan, en mijn moeder of mijn zus komen vaak over om me te helpen.

Mijn kind is een schild, een anker, de rode draad van mijn leven, hij houdt me in evenwicht.

Pas later, wanneer hij kan praten, een mens wordt, een denkend, onafhankelijk wezen, zal Hugo zijn belangstelling tonen. Hugo vindt kinderen, kleuters, niet ontroerend, integendeel. Die fase roept geen warme herinneringen bij hem wakker. Voor hem wordt een leven pas interessant door anders-zijn, door zelfstandigheid, door de toegevoegde waarde van de persoonlijkheid. Hugo houdt niet van die afhankelijke leeftijd waarin een broos wezen tot mens wordt.

Mijn liefde voor mijn zoon is instinctief, rechtstreeks, niet verstandelijk. Is dat moederinstinct of heb ik gewoon meer behoefte aan liefhebben, aan me onvoorwaardelijk geven?

Tanende liefde is een droevig schouwspel. Ik had gehoopt dat mijn liefde voor Hugo voor eeuwig was. Ik twijfelde weleens aan God, maar niet aan de liefde. Toch voel ik mijn liefde bekoelen. Het smachten wordt minder, mijn hart bonst niet meer, de man van wie ik hield heeft niet meer die allesoverheersende invloed op me, die gloed die mijn leven kleur en zin gaf. De liefde ebt weg, langzaam maar zeker. Waarachtige, levende liefde verbleekt en houdt op een gegeven moment op te bestaan. Liefde heeft een cyclus, een bepaalde levensduur. Het is dan toch gekomen, het einde dat ik niet voor mogelijk hield, het trage uitdoven.

Hugo en ik hebben nog niet tegen elkaar gezegd dat we uit elkaar gaan. We gaan door, we proberen het nog, we hebben tenslotte een kind samen, we zoeken een nieuw evenwicht in een wat vrijer verband. We modderen voort.

‘NAAKT’, SYLVIA KRISTEL EN JEAN ARCELIN, DE BEZIGE BIJ, 2007, AMSTERDAM.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content