Tussen plagiaat en parodie

Hergé Museum in Louvain-La-Neuve. © gaël turine

De Belgische rechtspraak blijft worstelen met de toepassing van het auteursrecht. Dat is nog meer het geval als het gaat over parodiërende werken rond nationale iconen zoals Kuifje of de surrealistische kunst van Magritte. ‘Soms lijken onze rechters wel een dovemansgesprek te voeren’, zegt hoogleraar mediarecht Dirk Voorhoof.

In een arrest van 18 juni heeft het Hof van Cassatie een nieuw vervolg gebreid aan een dispuut, dat nu al ruim tien jaar aansleept tussen aan de ene kant de Deense kunstenaar Ole Ahlberg en aan de andere kant de rechtenhouders van Hergé, de geestelijke vader van Kuifje, en van de surrealistische schilder René Magritte.

De juridische afwikkeling ervan wordt al even lang op de voet gevolgd door hoogleraar mediarecht Dirk Voorhoof van de Universiteit Gent. ‘Het gaat over de conflictzone tussen de bescherming van het auteursrecht en de artistieke expressievrijheid’, aldus Voorhoof. ‘De parodie, zoals die in het werk van Ahlberg gestalte krijgt, is een metafoor van deze conflictzone. De ontmoeting tussen hem en twee van onze meest gerenommeerde kunstenaars is niet alleen artistiek interessant, maar ook juridisch. Legt het auteursrecht beperkingen op aan die ontmoeting? Ligt de nadruk op het beschermen van werken van overleden kunstenaars, of wordt eerder nieuw werk van levende kunstenaars beschermd en gestimuleerd?’

Erotische context

Ahlberg zal het zich allicht anders hebben voorgesteld toen hij in 1998 en 2002 mocht tentoonstellen in de Brusselse galerie Racines & L’Oeil. De schilderijen van de Deense kunstenaar zijn parodieën, die bekende en herkenbare figuren zoals de paus, Mona Lisa of stripheld Kuifje in een nieuwe omgeving plaatsen. Zo komen Kuifje en kapitein Haddock in een voor hen hoogst ongewone erotische context terecht. Detectives Jansen en Janssen vervangen de tientallen vallende mannen in het werk Golconde uit 1953 van Magritte.

Maar de rechtenhouders van Hergé en Magritte zijn not amused. De exposities van Ahlberg in Brussel – de tweede vindt plaats met steun van de Deense ambassade – zijn voor Moulinsart, de uitgever van Kuifje, Fanny Rodwell, de weduwe van Hergé, en Charly Herscovici, de legataris van de rechten van Magritte, telkens een aanleiding om het grof geschut boven te halen. Ze beschouwen de werken van Ahlberg als inbreuken op de auteurswet van 1994. Schriftelijk en via een gerechtsdeurwaarder eisen ze van Ahlberg en de galeriehouder dat de werken worden verwijderd en vernietigd. Daar komt ook nog een fikse schadeclaim wegens ongeoorloofde namaak bij.

Om een einde te maken aan het intimiderende optreden van de rechtenhouders trekt Ahlberg in eerste instantie naar de rechtbank van eerste aanleg in Brussel. Hij beroept zich op zijn recht van artistieke expressievrijheid dat voortvloeit uit het Europees Verdrag voor de Bescherming van de Rechten van de Mens, en ook op het recht om oorspronkelijke werken te parodiëren. De auteurswet van 1994 laat die zogenaamde parodie-exceptie toe, als ze tenminste op een ‘eerlijke’ manier wordt toegepast. Dezelfde wet maakt het eveneens mogelijk dat Ahlberg met een snelle procedure (een stakingsvordering) de eisen van de rechtenhouders van Hergé en Magritte kan counteren als een aantasting van zijn auteursrecht.

Maar in september 2003 krijgt Ahlberg het deksel op de neus. De rechtbankvoorzitter vindt de originaliteit van zijn werken geen relevant thema en zegt – ‘via een rare kronkel’, aldus Voorhoof – dat de parodie als uitzondering op het auteursrecht niet kan worden ingeroepen om Ahlbergs rechten als auteur te beschermen. Volgens het vonnis heeft Ahlberg met zijn vordering zelfs ten onrechte geprobeerd om de auteursrechtelijke aanspraken van de rechtenhouders te dwarsbomen.

Open interpretatie

In een volgende aflevering van deze juridische tweestrijd buigt het Brusselse hof van beroep zich over de kwestie. Dat leidt in juni 2007 tot een opmerkelijk arrest omdat het een van de weinige voorbeelden in de Belgische rechtspraak is die de parodie-exceptie op een uitvoerig gemotiveerde manier aanvaardt. Rechtbanken en hoven blijken daar in het algemeen hard mee te worstelen. Zo komen in die rechtspraak volgens Voorhoof diverse kenmerken bovendrijven waaraan een parodie moet voldoen om geen inbreuk te vormen op het auteursrecht van een origineel werk. Deze kenmerken wijzen tegelijk op een rist paradoxen, die juridisch gezien evenveel valkuilen zijn. Een parodiërend werk moet bijvoorbeeld een aantal essentiële vormkenmerken overnemen, maar dat mag niet resulteren in een verregaande nabootsing of verwarring met het oorspronkelijke werk. Een parodie mag voorts humoristisch en kritisch zijn, maar zonder schadelijk of beledigend te zijn voor de originele versie en haar auteur. De parodiërende kunstenaar of auteur mag ook geen commerciële of economische motieven hebben, maar kunst en media bijvoorbeeld kunnen moeilijk bestaan als die doelstellingen volledig geweerd moeten worden om de auteurswet te respecteren.

Volgens het arrest van het hof van beroep heeft Ahlberg deze ambigue elementen artistiek alleszins goed omzeild. Het beschouwt zijn werken niet als plagiaat en meent dat het ontlenen van de stripfiguren uit Kuifje voor zijn parodiërende schilderijen niet op een ‘impertinente, overdreven of brutale manier’ is gebeurd. Het hof besluit daarom dat de rechtenhouders van Hergé en Magritte hun eisen en dreigementen moeten inslikken, omdat ze anders het auteursrecht van Ahlberg aantasten. En het gaat daarbij niet alleen om het recht om zijn schilderijen in Brussel te exposeren, maar ook om zijn reputatie als kunstenaar.

Voorhoof vindt deze uitspraak in beroep ook vandaag nog innoverend, omdat ze door een open interpretatie toelaat dat op een creatieve manier nieuw en parodiërend werk kan worden geschapen met auteursrechtelijk beschermde iconen. Ze sluit volgens hem zodoende ook aan bij internationale en Europese rechtspraak en bij een Europese richtlijn uit 2001 over het auteursrecht. ‘Die richtlijn heeft een Europese dimensie aan de parodie-exceptie gegeven door ze als een optie voor de auteurswetgeving van de EU-lidstaten te formuleren.’

Maar intussen heeft het academisch enthousiasme van Voorhoof opnieuw een knauw gekregen door een recent arrest van het Hof van Cassatie over ‘de kwestie Kuifje’. Na een nieuwe stap van de rechtenhouders van Hergé en Magritte, verbreekt Cassatie de drie jaar oude uitspraak van het Brusselse hof van beroep, zodat het dossier nu verhuist naar het hof van beroep in Luik. Het Cassatie-arrest stelt dat het hof van beroep in Brussel onvoldoende gemotiveerd heeft dat Moulinsart, Rodwell en Herscovici de exploitatie van de auteursrechten van Ahlberg zouden hebben verhinderd en waarom de kunstenaar zich met een stakingsvordering tegen hen zou kunnen verweren.

‘Heel vreemd allemaal’, zegt Voorhoof. ‘Het Hof van Cassatie komt opvallend tegemoet aan de belangen van de rechtenhouders en het culturele erfgoed rond Kuifje. Het Cassatie-arrest negeert immers de vaststellingen dat de diverse acties van de rechtenhouders van Hergé en Magritte – de eisen om werken te verwijderen en te vernietigen, het sturen van een deurwaarder, het dreigen met juridische procedures enzovoort – wel degelijk kunnen worden gezien als een inbreuk op de auteursrechten van Ahlberg. Het valt toch moeilijk tegen te spreken dat zijn werken niet werden tentoongesteld in Brussel. Cassatie legt daarmee de essentie van de uitspraak van het hof van beroep in Brussel naast zich neer. Bovendien wordt op een nogal laconieke manier de mogelijkheid in de auteurswet van 1994 om een stakingsvordering in te leiden, beperkt tot het tegengaan van plagiaat of ongeoorloofde namaak. Nochtans slaat deze procedure duidelijk op elke inbreuk op het auteursrecht. De interpretatie van het Hof van Cassatie gaat volgens mij dus tegen de tekst van de wet in.’

Het gevolg voor de balans tussen auteursrecht en artistieke vrijheid is dat er een ongelijkheid qua juridische wapens ontstaat, besluit Voorhoof. ‘Wie het auteursrecht van een origineel werk heeft, kan volgens het Hof van Cassatie onze auteurswet inroepen om anderen een verbod op te leggen om dat werk over te nemen, te vervormen of te parodiëren. Maar als dat ten onrechte gebeurt, zouden die anderen geen effectief rechtsmiddel hebben om hun auteursrecht te beschermen. Een dergelijke ongelijkheid botst met de Europese rechten van de mens.’

Ole Ahlberg zelf laat het gerechtelijke steekspel als kunstenaar niet meteen aan zijn hart komen. ‘Schilders moeten schilderen’, liet hij al in 2007 in Knack optekenen. ‘Anders is er geen kunst meer.’

DOOR PATRICK MARTENS

‘Het Hof van Cassatie komt opvallend tegemoet aan de belangen van de rechtenhouders van Kuifje.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content