Als de overheid niet ingrijpt, blijft de helft van de Vlaamse zeevissers deze maand aan wal. De reders kunnen de dure brandstof niet meer betalen, mogen van Europa niet méér vis vangen en kunnen hun hoge kosten niet aan de klanten doorberekenen.

‘Vroeger was ik een vrije mens’, zegt de reder hoofdschuddend. ‘Hoe harder ik werkte, hoe meer geld ik verdiende. Nu staat het water me aan de lippen. Ik vang wat ik mag vangen, en als ik dan nog vis zie, moet ik ervan weglopen.’ Een vuistslag op de formica keukentafel; hij wendt zijn grijze hoofd af. Straks moet hij zijn boot aan de ketting leggen, want de beste visperiode is weer voorbij. Vanaf mei warmt het zeewater op en trekken de vissen dichter naar de kustlijn. Veel valt er dan niet meer te vangen, en tijdens het hoogseizoen is hij er niet in geslaagd de nodige reserves op te bouwen. Als hij niet uitvaart, kan hij zijn verzekering voor een paar maanden schorsen, hoeft hij geen diesel te kopen, en wordt de financiële put heel even niet dieper.

Haast alle Belgische reders lijden onder de hoge brandstofprijzen. Want een Belgische vissersboot verbruikt veel brandstof, heel veel. Niet alleen ligt 60 procent van de visgronden die Belgische boten aandoen ver weg in de Ierse Zee, de Golf van Biskaje of bij de Deense noordkust, de traditionele vistechnieken zijn ook niet bepaald energiebesparend. Veruit de meeste boten vissen met twee mechanische armen die over de zeebodem schrapen en de vissen zo in de netten jagen. Vroeger ging ongeveer 30 procent van de opbrengst van de vangst, de zogenaamde besomming, op aan brandstof. Vandaag is dat opgelopen tot 50 procent. Per dag verbruikt een doorsnee vissersboot zo’n 6000 liter diesel. Als de brandstofprijs in een paar jaar tijd verdubbelt, heeft dat dus een enorme impact op het budget van de reder. Die kosten kan hij ook niet recupereren door zijn bemanning een kleiner deel van de koek te geven, zoals onder meer in Nederland wel mogelijk is. Hier krijgt de bemanning altijd hetzelfde percentage van de besomming, ongeacht de brandstofprijs.

Ook aan hun klanten kunnen rederijen die hoge kosten niet doorberekenen. ‘In alle andere sectoren zouden ze dat wél doen’, zegt een reder. ‘Alleen in de landbouw en de visserij kan dat niet. Wij zetten onze vis op de veiling, en kunnen alleen maar afwachten hoeveel we ervoor krijgen.’ De visprijzen zijn de jongste jaren niet gedaald, zoals sommige reders graag beweren, maar ook niet gestegen. Toch is vis voor de consument een pak duurder geworden. ‘De distributiesector krijgt natuurlijk ook met die hogere brandstofprijzen te maken, en die kan dat wél doorberekenen aan de klant’, zegt Freddy Pollet, directeur van de Oostendse vismijn.

Bij nacht en ontij

Door de Europese visquota mogen de Belgische reders ook niet méér vis vangen om zo de balans in evenwicht te houden. Dat er quota zijn, hebben ze allang aanvaard. ‘Daar valt niets meer aan te veranderen’, zegt een Oostendse schipper. ‘Maar onze eigen overheid zou die quota wel een beetje beter onder de boten moeten verdelen. Als we nu in een goede school terechtkomen en 48 uur lang fantastisch vangen, moeten we daarna soms nog drie of vier dagen op zee blijven omdat we anders onze dagplafonds overschrijden. Da’s toch debiel?’ Dat vindt Freddy Pollet ook, en daarom is hij pleitbezorger van een systeem waarbij elke reder zelf kan beslissen hoe en wanneer hij het hem toegewezen quotum opvist. Pollet: ‘Wil iemand alleen de eerste vier maanden van het jaar uitvaren en daarna op zijn lauweren rusten, dan doet hij maar. Al moeten we er dan natuurlijk wel voor zorgen dat niet ieder-één dat doet, want anders zitten we de helft van het jaar zonder vis.’

Voorlopig moeten schippers vissen terug in zee gooien als ze van een bepaalde soort genoeg hebben opgehaald voor die dag. ‘Denkt u nu echt dat iedereen dat braaf doet?’ lacht een Oostendse reder. ‘Dat gaat tegen onze natuur in. Veel van die zwarte vis blijft gewoon aan boord. De markt wordt verziekt door vis uit Nederland en Frankrijk die tegen dumpingprijzen in ons land terechtkomt. Waarom is die zo goedkoop? Omdat die vis eigenlijk niet gevangen mocht worden, tiens.’ Volgens Flor Vandekerckhove, hoofdredacteur van Het Visserijblad, zijn Fransen en Nederlanders echt niet de enigen die knoeien met de quota. ‘Er wordt in de visserij traditioneel een parallel circuit gedoogd dat al veel ouder is dan de Europese quota’, zegt hij. ‘Dat is natuurlijk moeilijk aan banden te leggen, want vissen gebeurt bij nacht en ontij. In een nachtclub kun je toch ook niet nauwkeurig tellen hoeveel champagne er wordt gedronken?’ Volgens hem worden sommige ingeburgerde praktijken nu pas zichtbaar doordat de druk van de concurrentie alsmaar toeneemt en verschillende redersgroepen en visveilingen elkaar met de vinger wijzen.

Vooral de concurrentie tussen de vismijnen van Zeebrugge en die van Oostende wordt steeds grimmiger. Toen de Zeebrugse Visveiling eind jaren tachtig werd geprivatiseerd – en van de Brugse socialistische burgemeester Frank Van Acker de gronden voor een appel en een ei mocht kopen – had die weinig te vrezen van de Oostendse en Nieuwpoortse visveiling. Tot Oostende in 2002, in de slipstream van de nieuwe wind die Johan Vande Lanotte (SP.A) door de stad blies, het Autonoom Gemeentebedrijf Haven oprichtte. Voor de uitbating werd de nv Exploitatie Vismijn in het leven geroepen met aan het hoofd Freddy Pollet, die tot 1997 de Zeebrugse Visveiling had geleid. Vijf jaar lang zou Pollet van het Autonoom Gemeentebedrijf – dus de facto van de stad Oostende – jaarlijks een werkkapitaal van 1,25 miljoen euro krijgen. ‘Maar het gaat zo goed dat we jaarlijks maar ongeveer de helft nodig hebben’, zegt Pollet trots. ‘Het is de bedoeling dat de vismijn vanaf 2007 zonder kapitaal van het gemeentebedrijf kan werken. Dat is zeker haalbaar. Als we het dit jaar zo goed doen als vorig jaar, worden we even groot als de vismijn van Zeebrugge.’ Vorig jaar werd er 8.841.700 kilo vis aangevoerd, 30 procent meer dan in 2003 en meteen goed voor een recordomzet van 31 miljoen euro.

Die stijging heeft veel te maken met het toenemende aantal Zeebrugse boten dat in Oostende komt mijnen. ‘Oostende biedt dan ook extralegale voordelen die Zeebrugge zich als private organisatie niet kan veroorloven’, zegt Bart Schiltz, ondervoorzitter van de Redercentrale. Hij verwijst onder meer naar het feit dat Oostende het vistransport van afgelegen visgronden naar de vismijn volledig of gedeeltelijk betaalt. Steeds meer vissersboten blijven immers lange tijd in verre wateren, en laten hun vangsten naar de veilingen aan de Belgische kust brengen. Zo sparen ze een retour naar België en dus heel wat brandstof uit. ‘Elke Europese vismijn komt tegemoet in de transportkosten’, zegt Pollet. ‘Wij betalen het vervoer over het vasteland helemaal, en als de vis moet worden opgehaald in Engeland, Ierland of Scandinavië, passen de reders zelf de helft bij. Zeebrugge betaalt misschien een kleiner deel van het vervoer, maar het systeem op zich is daar hetzelfde. Wij spelen echt geen Sinterklaas.’

Geld van de overheid

Oostends gemeenteraadslid en gemeenschapssenator Jean-Marie Dedecker (VLD), die zich de jongste maand opwerpt als pleitbezorger van de reders, verdenkt Oostende van veel snodere plannen. ‘Ze willen Zeebrugge kapot concurreren met overheidsgeld’, zegt hij. ‘Want dat ís het, ook al worden die middelen via een gemeentebedrijf in een nv gestopt. Oostende lokt nu al reders met leningen om hun brandstof te betalen. Als ze met hun vis naar Oostende komen, krijgen ze geld. Overheidsgeld!’ In dergelijke leningscontracten, waar al minstens een tiental Zeebrugse reders op zijn ingegaan, staat inderdaad dat het openstaande bedrag van de lening onmiddellijk opeisbaar is ‘bij veiling van de gehele of gedeeltelijke visvangst gerealiseerd door het vissersvaartuig in een andere visveiling dan partij enerzijds‘. Volgens de Oostendse vismijn, doen ze in Zeebrugge net hetzelfde. ‘Niets van’, zegt Bart Schiltz van de Redercentrale. ‘Zeebrugge geeft hoogstens eens een lening op heel korte termijn aan kleine reders die al tientallen jaren in Zeebrugge werken zodat die weer even brandstof kunnen kopen.’

Pollet zegt dat hij wel beter weet. ‘Ik doe nu niets wat ik destijds als directeur van de Zeebrugse visveiling niet heb gedaan’, zegt hij. ‘Alleen moet ik er hier niet voor zorgen dat ik mijn aandeelhouders grote winsten kan uitkeren. Ik werk niet met overheidsgeld, maar met een kapitaal dat ik van mijn enige aandeelhouder, het gemeentebedrijf, krijg. In ruil daarvoor vraagt die dat de vismijn geen verlies meer maakt en dat er activiteit en dus werkgelegenheid is. Daarom hanteren we hier een lager veilingtarief dan in Zeebrugge, komen we meer tegemoet in de transportkosten en heb ik ervoor gezorgd dat de visprijzen bij ons niet meer lager liggen. Dáár-om komen ze uit Zeebrugge naar ons.’

Dedecker denkt dat Pollets aandeelhouder veel meer wil. ‘Het management van de Oostendse vismijn zou er alles aan doen om de omzet te vergroten’, zegt hij. ‘Ik ben ervan overtuigd dat de vismijn én een twintigtal reders hebben meegewerkt aan een carrousel waarbij zwarte vis wit gemaakt wordt door een Ierse handelaar die mee in het complot zit.’ Eind vorig jaar viel het Brugse parket binnen bij enkele reders, vissers én bij het Autonoom Gemeentebedrijf Vismijn. Toen werd gezocht naar sporen van ‘zwarte vis’ die door Belgische schepen in Oostende zou zijn gelost, en er werd ingeschreven op naam van buitenlandse nepbedrijven. Sindsdien is het onderzoek steeds verder uitgedijd. Op zich zijn overschrijdingen van het toegelaten quotum niet zo uitzonderlijk, maar in dit geval werd grootscheepser en vooral veel gesofistikeerder gewerkt. Dedecker maakt zich sterk dat het management van de Oostendse vismijn bij dat gesjoemel betrokken is. ‘Om te beginnen gaat het niet om zwarte vis in de zin dat de handel ervan niet is aangegeven’, zegt Freddy Pollet. ‘Op fiscaal vlak is het witte vis, en is er geen sprake van een illegaal circuit. Een andere vraag is of de vis in het logboek is ingeschreven. Ik ben geen hypocriet, en ik ontken dus niet dat ik kon vermoeden dat dat niet het geval was. Er werd hier vis binnengebracht die meteen aan een privé-firma werd verkocht. Er moest natuurlijk een reden zijn waarom die niet met de rest van de vangst bij ons werd geveild. Had ik er dus weet van? Gedeeltelijk. Heb ik eraan meegewerkt? Nee. Het systeem is overgewaaid uit andere Europese vismijnen, en werd op geen enkele manier door de vismijn van Oostende noch actief noch passief opgezet.’

Schoon beroep

Veel beter worden de noodlijdende rederijen niet van al dat gebakkelei. Al hun hoop is nu op de overheid gericht. Net als tijdens de oliecrisis van vier jaar geleden, toen ze in Brussel gingen aankloppen bij elke minister die maar in de verste verte bij hun sector betrokken was. Vandaag spreken ze nog schande van de grootse beloftes die nooit zijn ingelost. De afdeling Land- en Tuinbouwondersteuningsbeleid van de Vlaamse Gemeenschap had het in 2000 zelfs in een rondzendbrief over een staatswaarborg voor overbruggingskredieten voor rederijen met financiële problemen. Nogal wat reders wisten zo een felbegeerde banklening te krijgen, maar van de waarborg kwam nooit iets in huis. ‘Onze overheidsdienst heeft toen inderdaad zo’n rondzendbrief verstuurd’, zegt Miet Verhamme, die op het kabinet werkte van toenmalig Vlaams minister van Landbouw Vera Dua (Groen!). ‘Omdat ze in Europa dachten dat we die waarborgen al hadden uitbetaald vóór we toestemming hadden gekregen, werd de vraag afgeketst. In werkelijkheid is er nooit iets uitbetaald.’ Na dat debacle bleken de banken nóg minder geneigd om reders een lening te geven.

De reders zagen nog één lichtpuntje: de belofte van enkele federale excellenties om een deel van de bedrijfsvoorheffing naar de sector te laten terugvloeien. ‘De bedrijfsvoorheffing die op het forfaitaire loon wordt berekend, gaat nog altijd naar de overheid’, legt Schiltz uit. ‘Maar het verschil met het werkelijke loon gaat via het Zeevissersfonds terug naar de sector. De overlevering wil dat iemand in Brussel de reders destijds heeft beloofd dat ook zij een deel van de koek zouden krijgen.’

Dat gebeurt nu niet. Tweederde gaat naar het sociaal statuut van de bemanning en de rest naar de Stichting Duurzame Visserij Ontwikkeling (SDVO). ‘Destijds heb ik principiële afspraken gemaakt met de vakbonden’, zegt Schiltz. ‘Als zij hielpen lobbyen om de SDVO rond te krijgen, zouden wij meewerken aan een nieuw sociaal statuut voor de vissers dat de vergelijking met elke andere sector zou doorstaan. Alle bijkomende kosten die dat met zich zou brengen, worden betaald uit het Zeevissersfonds.’

Het statuut van de zeevissers was al lang aan vernieuwing toe, en bleek onontbeerlijk om hun job aantrekkelijker te maken. ‘De reders vinden geen bemanning meer’, zegt Flor Vandekerck-hove. ‘Doordat de Belgische vloot zo is afgeslankt, is de vissersgemeenschap uit elkaar gevallen. Mensen van buitenaf staan niet te springen om in het vissersleven te stappen, en daarom zijn moderne sociale voordelen geen overbodige luxe.’

De reders zien dat anders: ‘Wat zijn de vissers met een mooi sociaal statuut als ze straks geen werk meer hebben omdat de rederijen failliet gaan?’ Met andere woorden: gebruik dat geld om de reders te helpen. ‘De vissers hebben niet eens om zo’n statuut gevraagd’, zegt een Zeebrugse reder. ‘Ze vinden zelf dat ze goed verdienen. Hoogstens willen ze een beter pensioen.’ Er gaan dan ook steeds meer stemmen op om de middelen uit het Zeevissersfonds die naar het sociaal statuut moeten gaan, ’tijdelijk’ te gebruiken om de reders uit hun precaire situatie te helpen. ‘Na een paar jaar kunnen die dan alsnog voor dat vissersstatuut worden gebruikt’, zegt Freddy Pollet. ‘Overheidssteun voor de hoge brandstofprijzen zou door Europa meteen als concurrentievervalsing worden afgedaan, maar met wat creativiteit zijn er achterpoortjes te vinden.’ Jean-Marie Dedecker raadt de reders zelfs aan hun bijdrage aan het Zeevissersfonds niet meer te betalen. ‘We zouden namelijk Europees geld kunnen krijgen via het Financierings-instrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV)’, legt hij uit. ‘De voorwaarde is wel dat Vlaanderen een euro bijlegt per Europese euro. Dat zou door het Zeevissersfonds gefinancierd kunnen worden, maar de beheerders weigeren.’

Dat is maar een van de suggesties die Vlaams minister-president Yves Leterme (CD&V), die ook bevoegd is voor Landbouw, de jongste maanden te horen kreeg. ‘Wij zijn ons heel goed van het probleem van de reders bewust’, zegt Letermes medewerkster Sophie De Wispelaere. ‘Maar door de Europese regels is het heel moeilijk om die mensen te helpen. Eigenlijk hadden we ook gehoopt dat Europa maatregelen zou uitvaardigen, maar de Europese commissaris van Visserij en Maritieme Zaken Joe Borg heeft onze minister-president duidelijk gemaakt dat we daar niet te veel op hoeven te rekenen. Daarom onderzoeken we momenteel de mogelijkheden die ons resten.’ En die mogelijkheden hebben niet alleen met creatieve subsidiestromen te maken, maar ook met een andere verdeling van de quota en energiebesparende vistechnieken. ‘Als de reders bereid zouden zijn minder energieopslorpende methodes te gebruiken, zouden we al een stap verder zijn’, zegt een West-Vlaamse groene. ‘Maar de visserij is een heel behoudsgezinde sector. In plaats van op een mogelijke oliecrisis te anticiperen, gaan ze achteraf blèten bij de overheid.’

Ondertussen maken de reders hun borst al nat voor de komende maanden. Vandaag zijn ze nog met een goeie honderd, maar steeds meer onder hen dromen van stoppen. Al is ook dat niet vanzelfsprekend. ‘Wie zou mijn zaak willen overnemen?’, zegt een reder. ‘Het is triestig, maar ik moet mijn kinderen afraden om mijn schoon beroep voort te zetten. Als zij de boel zouden overnemen, komen ze automatisch in de problemen en ga ik ze als vader toch weer helpen.’ De boot slopen dan maar? ‘Ach, niemand wil mij een slooppremie geven.’

Foto’s Patrick De Spiegelaere

Ann Peuteman, Frank Demets

‘Sommige praktijken worden nu pas zichtbaar doordat de concurrentie toeneemt en de visveilingen elkaar met de vinger wijzen.’ ‘We moeten onze kinderen afraden ons schoon beroep voort te zetten.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content