De polemiek over het EU-stemrecht gaat ongetwijfeld over Vlaanderen, maar even goed over Europa. Wordt de controverse het begin van een Vlaams euroschisma?

Bijna alle idylles hebben een problematische verhouding met de tijd en de relatie tussen Vlaanderen en Europa vormt op dat punt geen uitzondering. Veel van het passionele vuur dat een vroegere generatie politici naar Europa dreef, is uitgedoofd. Zakelijkheid, belangenbehartiging en vrees voor de eigen identiteit winnen het in groeiende mate van genereuze inzet, en kunnen op termijn barsten in de consensus over het Belgisch eurobeleid veroorzaken.

Over enkele miljarden frank aan Maribelgeld ontstond onlangs een dispuut tussen minister van Arbeid Miet Smet (CVP) en commissaris Karel Van Miert. Om erger te voorkomen, slikte de minister enkele boze woorden in, maar dit kostte haar zichtbaar moeite. Van Miert beet wel van zich af. “We hebben de indruk dat men met onze voeten speelt”, klonk het in weinig diplomatieke bewoordingen vanuit het Justus Lipsius-gebouw.

De rel kwam er enkele dagen nadat het Europees Hof de Belgische regering veroordeelde omdat ze het gemeentelijk stemrecht van de EU-burgers nog niet voor elkaar heeft. De afspraak daarover werd in Maastricht gemaakt en moest al twee jaar terug in wetteksten gegoten zijn. Tot dusver is dat premier Jean-Luc Dehaene (CVP) niet gelukt en ondanks veel kabaal op het partijbureau, moest de eerste minister een nieuw uitstel slikken. De klus wordt nu na het reces geklaard.

Maar veel is er niet nodig om binnen de coalitie, en zeker de CVP, chaotische toestanden te veroorzaken. Het nummertje van minister Brigitte Grouwels (CVP), geen passionaria en nog minder een Vlaamse Jeanne d’Arc, versterkt het vermoeden dat binnen de Vlaamse christen-democratie grote manoeuvres aan de gang zijn.

Het thema ligt in ieder geval gevoelig en heeft onderhand het statuut van een Vlaams taboe. Dat het om een mijnenveld gaat, maakte Guido Naets, de voormalige perschef van het Europees parlement, duidelijk in De Standaard. Met de subtiliteit waarmee de VMO vroeger op de landsknechttrommel roffelde, schetste hij in een vrije tribune het heikele dossier. “Dit is adding insult to injury: enkele tien- of honderdduizenden stemmen extra om de Vlamingen in en rond de Europese, federale en Vlaamse hoofdstad verder te minoriseren. Vlamingen die in Brussel nog amper worden geduld, zoals de aboriginals in Australië. (…) De gevolgen zijn duidelijk: de Vlamingen gaan eerst voor de bijl, daarna, over enkele gemeenteraadsverkiezingen, volgen de andere Belgen.”

DE MARKT VAN SINT-NIKLAAS

Naets meent dat premier Dehaene in december op de top van Wenen overmacht moet inroepen om artikel 8 van het verdrag van Maastricht niet uit te voeren. Voor zover nodig bevestigt dit schrijfsel dat het destijds met de selectie van Europese ambtenaren grondig fout zat. Relevanter is evenwel dat deze kreten duidelijk maken hoe een bepaalde Vlaamse rechterzijde zich niet gemakkelijk vindt in het huidige Europa.

Met ruime vertraging tegenover veel andere Europese landen tekent zich ook in eigen land een voedingsbodem voor euroscepticisme af. In de mate dat de Unie zich nadrukkelijker als een politiek project manifesteert, wordt Europa in traditionele Vlaamse kringen als een bedreiging ervaren. In die middens zou Europa met zijn strikte teksten en rechtspraak over mensenrechten en burgerschap een allergie kunnen oproepen, die te vergelijken valt met het Belgische staatsverband. Het is niet denkbeeldig dat de normen van de Unie er steeds meer als een aanslag op de eigen identiteit worden ervaren. Een Britse opvatting over de Unie – Europa als een vrijhandelszone – zou dan ook in Vlaanderen voet aan de grond kunnen krijgen en geleidelijk aan met de officiële eurodoctrine kunnen botsen.

De toenemende terughoudendheid bij een deel van de Vlaamse opinie zou geen reden tot zorgen zijn, indien de Europese instellingen over een onbesproken autoriteit en legitimiteit beschikten. Het tegendeel is waar. Het Europees parlement wordt door de regering en de top van de politieke partijen niet voor vol aanzien. Als het er echt op aankomt, zoals over de Europese centrale bank, speelt het toch niet mee. In Europa zitten de europarlementariërs nog altijd op de invallersbank, dus ook in eigen land. Ondanks alle mooie beloften slagen ze er niet in om op de debatten van de wekelijkse partijbureaus te wegen. Als Europa daar al op de agenda geraakt, zijn het de ministers die de toon zetten en de lijnen trekken, want niemand vreest dit brave en financieel verwende parlement.

Mede daardoor hebben de euro-verkozenen het moeilijk om de media te halen. De kans dat ze in Straatsburg Belgische journalisten ontmoeten, is haast onbestaande. Onder deze legislatuur deserteerden radio, televisie en dagbladen, zowel Vlaamse als Franstalige, bijna uit het Europees parlement. Met alle gevolgen van dien. Freddy Willockx (SP) heeft meer uitzicht om de pers te halen met een dooddoener over de markt van Sint-Niklaas dan met een intelligente diagnose van de Europese fiscaliteit. Ambitieuze en talentvolle politici blijven niet in Europa en als ze het wel doen, herkennen ze na verloop van tijd zichzelf niet meer, want zijn ze uitgeblust en/of ongenietbaar blasé geworden.

Hoewel het parlement er bij elke verdragswijziging in slaagt meer bevoegdheden binnen te halen, blijft het veruit de zwakste schakel in het Europees besluitvormingsproces. De democratie is er niet mee gediend, maar het Europees integratieproces werd er nauwelijks door geremd of versneld. De motor was en is de Europese commissie en uitgerekend die instelling belandt steeds meer in de contramine. Met grote regelmaat botst ze met regeringen, ongeacht of ze Belgisch, Vlaams, Frans of Duits zijn. Nu eens over de Maribel-steun, dan weer over het VTM-monopolie, de steun aan de Boelwerf, Volkswagen of Crédit Lyonais. Zowel bij Luc Van den Brande (CVP), Eric Van Rompuy (CVP), als de Franse president Jacques Chirac ontlokte haar optreden al vele zure oprispingen.

Kanselier Helmut Kohl zelf, die de geschiedenis hoopt in te gaan als een groot Europeaan en daar allicht zal in slagen, baalt onderhand van de hardnekkigheid waarmee Van Miert voor eerlijke concurrentie ijvert en bijna altijd zijn gelijk haalt. Sinds de commissie, ondanks vele telefoontjes van Kohl naar commissievoorzitter Jacques Santer, de digitale televisie van de Duitse mediagiganten Kirch en Bertelsmann verbood, is in Bonn de maat vol. Van Miert is er bijna persona non grata, Santer wordt er niet langer op de koffie gevraagd en de rol van de commissie zelf vormt er nu voorwerp van veel kritiek.

JEAN-LUC DEHAENE ZIT IN DE TANG

Al geruime tijd veroorzaakt de machtspositie van de commissie Duitse wrevel, en wordt er vanuit Bonn gelobbyd om in de bevoegdheden te snoeien. Op tien jaar tijd is de reële macht van de Europese commissie immers aanzienlijk toegenomen. Terwijl het budget bijna verviervoudigde en er veel Europees geld over heel Europa wordt verdeeld, vroeg het bewaken van de eenheidsmarkt steeds meer aandacht, ook al omdat deregulering en privatisering de overheidssector voortdurend deden inkrimpen. Zo werd het concurrentiebeleid veruit de belangrijkste portefeuille en kwam Van Miert herhaaldelijk in aanvaring met grote nationale concerns en hun politieke beschermheren. In de Boeing-affaire botste hij zelfs met de Amerikaanse president Bill Clinton en sindsdien noemt Time hem “de tsaar van het concurrentiebeleid”. Enkele dagen na het njet over het tv-project van Kirch-Betelsmann promoveerde Der Spiegel hem tot de machtigste man van Europa. “Hij kan bijna naar believen in om het even welke lidstaat ingrijpen, allemaal onder het mom van de concurrentiebescherming.”

Sommige regeringsleiders zijn er al lang van overtuigd dat de commissie hen te veel voor de voeten loopt en dat het tijd wordt om in te grijpen. De gemeenschappelijke brief van Kohl en Chirac, van begin juni, is op dat punt erg duidelijk. Beiden vragen dat de bevoegdheidsverdeling tussen nationale staten en Europese instellingen wordt uitgeklaard. In naam van de heilige subsidiariteit vragen ze een correctie op de uitwassen van centralisme. “Het is nodig dat de lidstaten meer bewegingsruimte krijgen bij de uitvoering van de Europese directieven.” Bovendien is het noodzakelijk dat de “commissie en haar diensten grondig worden hervormd”.

Enkele dagen later beslisten de vijftien regeringsleiders om zich half oktober in Wenen op een bijzondere top over de institutionele problemen te buigen. Daarover was al veel te doen in Amsterdam, maar toen geraakte men er niet uit. In Wenen wordt nu een nieuwe poging ondernomen, want de meeste lidstaten aanvaarden dat de Unie er geen nieuwe landen kan bijnemen als ze haar besluitvorming en werkmethodes niet aanpast.

In Amsterdam – juni 1997 – verhinderde premier Dehaene een compromis over de samenstelling van de commissie en de weging van de stemmen, omdat hij er een aanzienlijke uitbreiding van de meerderheidsbeslissingen aan koppelde. De kans dat hij in Wenen wel in zijn opzet slaagt, lijkt vrijwel nihil. Zolang het Verdrag van Amsterdam niet in de vijftien lidstaten is geratificeerd, komt er geen doorbraak.

Verder is er Gerhard Schröder. In oktober neemt hij allicht de plaats van Kohl in en hij zal ervoor bedanken om zich onmiddellijk op heel glad ijs te begeven. Schröder heeft overigens de naam dat hij zich veel afstandelijker tegenover Brussel zal opstellen dan Kohl en met plezier tegen het Brussels centralisme campagne zal voeren. In essentie impliceert dat een uitholling van de machtspositie van de commissie. Tien jaar terug stond Margareth Thatcher alleen met die stelling. Vandaag schrijven Kohl en Chirac brieven die ze samen met Tony Blair zouden kunnen ondertekenen.

Het gevaar is niet denkbeeldig dat die benadering de volgende maanden het debat over de instellingen zal overheersen. België, dat in Amsterdam de spits afbeet en bij momenten geïsoleerd leek, zal dat proberen te verhinderen en de eigen punten naar voren schuiven. Als de grote drie – Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië – niet volgen, verliest het die match, zelfs indien het op de steun van enkele kleinere landen kan rekenen.

Voor premier Dehaene komt de groeiende achterdocht van een deel van de Vlaamse publieke opinie tegenover het Europees politiek project ongelegen. Ze verzwakt zijn onderhandelingspositie, maar bovenal moet hij er rekening mee houden dat deze stroming uiteindelijk de Europese consensus in eigen rangen aantast. In de meeste Europese landen heeft deze strekking immers de wind in de zeilen en er zijn geen objectieve redenen waarom ze in België en zeker in Vlaanderen niet van de grond zou komen. Als de polemiek over het EU-stemrecht op de spits wordt gedreven, worden de pijlers onder de Belgische europolitiek onderuit gehaald en is het Vlaamse euroschisma een feit.

Paul Goossens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content