Het Chicago Symphony Orchestra, een grootse traditie en een innige relatie met de stadsgenoten.

Voor de melomanen zijn het weer hoogdagen. Orkesten van wereldniveau lopen mekaar in Brussel zowat voor de voeten. Het Los Angeles Philharmonic Orchestra met Esa Pekka Salonen is nog maar pas vertrokken, of het Chicago Symphony Orchestra meldt zich al aan om er twee concerten te geven onder leiding van zijn chef-dirigent Daniel Barenboim. Het Chicago Symphony Orchestra is een respectabele instelling, al honderdenzeven jaar oud. Ter vergelijking, het Nationaal Orkest van België is er tweeënzestig. Het is een orkest met een grote traditie, met een herkenbare eigen klank die je zou kunnen omschrijven als zeer energiek, helder, transparant, met donkere kopers die vooral sinds sir Georg Solti potig uit de hoek kunnen komen. Een viriel geluid, zoals Amerikaanse orkesten graag klinken.

Aan die klank hebben een rij eerbiedwaardige dirigenten geschaafd. Onder anderen de Belg Désiré Defauw, tijdens de jongste wereldoorlog, en na hem Rafael Kubelik, Fritz Reiner, Jean Martinon. De status van chef-dirigent van het Chicago Symphony kan legendarische vormen aannemen. De man is een publiek figuur, ook voor de niet-concertgangers. Barenboims voorganger Solti kreeg in Chicago al een standbeeld bij leven. Hij figureerde op telefoonboeken en zelfs tot in de sportverslaggeving toe gold hij als exemplarisch. Een trainer vuurde dan zijn spelers aan zoals Solti zijn muzikanten. We zien het in België niet zo snel gebeuren en waarschijnlijk moet je tot in Wenen zoeken naar een dergelijke betrokkenheid van de bevolking bij het muziekgebeuren. Het is hun orkest en daar zijn ze bijzonder trots op. Dat is aan alles te merken.

Uiteraard in de eerste plaats aan de materiële armslag die het orkest krijgt, aan de financiering ervan. De staat komt nauwelijks tussen in de werkingskosten, daar zorgen de burgers zelf voor. Niet alleen het orkest, ook andere instituten in Chicago zoals het Museum of Contemporary Art of het Art Institute krijgen de meeste gelden uit schenkingen van individuen of van grote bedrijven. Die halen ze agressief, op het cynische af binnen. Bij wijze van spreken willen sponsorwervers iemand die argeloos een kwartje in een collectebusje stopt zover krijgen dat hij niet alleen een vaste jaarlijkse bijdrage stort, maar dat hij ook zijn testament in het voordeel van de instelling herschrijft.

In de inkomhal van die instellingen zijn dan ook in steen de sommen gekapt die dat jaar geschonken werden. Degene die het meest heeft geschonken, staat bovenaan. En het is een absolute wedren om aan de top te geraken. Dat streelt de ijdelheid, maar het demonstreert ook het voor Europa onvergelijkbaar civisme van de gewone burger daar. Want Chicago mag dan wel een grote stad zijn, de mentaliteit is er nog op een positieve manier kleinsteeds, de inwoners geven om hun stad en zijn instellingen.

WEDERKERIGE BURGERZIN

Dat mocht datzelfde Chicago Symphony Orchestra ervaren toen het enkele jaren geleden haar statige concertzaal aan Michigan Avenue moest verlaten of vernieuwen. Het werd het laatste. Het centrum had nood aan nieuwe ingangen voor een vlottere toegang tot de zaal, een nieuwe repetitieruimte en een pedagogisch centrum. En vooral de akoestiek moest worden aangepast. De violisten klonken er wat dun, de muzikanten op het podium zaten krap en konden mekaar slecht horen. De algemene klank van de zaal was ook te droog. Aan het uitzicht van de zaal mocht echter nauwelijks geraakt worden.

Een werk van drie jaren en voor een prijskaartje van om en bij de vier miljard frank. Bovenop de sponsoring voor het gewone werkjaar. Een waanzinnig groot bedrag om uit de zakken van de burger te kloppen, zelfs met een systeem waar je giften van je inkomsten kan aftrekken. Maar het lukte. Financieel en ook akoestisch. Door gewaagde ingrepen aan de zaal hebben de strijkers meer armslag, ze klinken nu voller en presenter dan voorheen.

Maar die burgerzin is wederkerig. Het orkest geeft ook aan de gemeenschap terug. Het investeert jaarlijks bijna honderd miljoen harde franken in minder in het oog springende programma’s, maar die het wel nodig acht. Als dienst aan de gemeenschap gaan leden van het orkest in scholen spelen, op weekends zijn er concerten speciaal voor kinderen.

Gedurende maanden is het orkest aanwezig in een cultureel centrum aan de rand van de stad of in een centrum dat zich tot een specifieke bevolkingsgroep richt. Het Chicago Symphony Orchestra is ook het enige orkest dat in de Verenigde Staten zijn eigen trainingsgroep heeft, zeg maar een jongerenorkest dat in de schaduw van het grote orkest evolueert.

Geheel belangeloos is dat allemaal wellicht niet. Want door de interesse van jongeren voor muziek op te wekken en door andere sociale lagen aan te boren, hoopt het orkest op lange termijn zijn publiek voor de toekomst veilig te kunnen stellen. En door jonge mensen in de traditie van het grote orkest op te leiden, ontstaat er zoiets als een continuïteit. Dertig procent van de muzikanten van het grote orkest zaten ooit in dat jongerenorkest en kregen daar les van de vorige generatie. Het beste uit het verleden, een briljante traditie uit Chicago.

Het Chicago Symphony Orchestra is onder leiding van Daniel Barenboim te gast in het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel op 7 en 8/9.

Lukas Huybrechts

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content