Rebellerende dichter Tadeusz Rózewicz wordt 90

‘Altijd in oktober (op mijn verjaardag)/ vragen ze me of ik me verheug/ dat iemand anders de Nobelprijs kreeg’, schrijft Tadeusz Rózewicz in zijn gedicht ‘Roem’.

Het tijdstip klopt, want zondag wordt de Poolse dichter negentig jaar. In Wroclaw (Breslau), waar hij sinds 1968 woont en werkt, wordt het Rózewicz-jaar gevierd. In het Saksische Görlitz, dat aan de overkant van de Neisse Zgorzelec heet, loopt de tentoonstelling ‘Tadeusz Rózewicz en zijn werk’.

Tadeusz Rózewicz werd in 1921 geboren in Radomsko, Polen. Zijn geboortestad werd op 1 september 1939 door de Duitse luchtmacht gebombardeerd. De dichter behoort tot de generatie Polen die door de oorlog en de Duitse bezetting getekend werd. In 1940 werd in Radomsko het getto opgericht en in de daaropvolgende jaren werden de Joden uit het stadje naar het vernietigingskamp Treblinka gedeporteerd. Van dit alles was Rózewicz getuige.

Tijdens de Duitse bezetting sloot Tadeusz Rózewicz zich aan bij de Poolse partizanen en maakte deel uit van het zogenaamde thuisleger of Armia Krajowa. Zijn broer Janusz werd door de Gestapo vermoord. Na de bevrijding werd Polen tot eind jaren tachtig vorige eeuw een communistische dictatuur opgelegd. Al deze ervaringen maken deel uit van het literaire oeuvre dat Rózewicz in zijn lange leven heeft opgebouwd.

Rózewicz heeft de traditionele poëtica helemaal omgegooid. Reeds in zijn eerste bundel ‘Niepokój’ (Onrust) keert hij zich af van de klassieke schoonheidsbegrippen en ontwerpt hij een lyrisch program dat tegen de traditionele vormeisen rebelleert: ‘Basis en impuls voor mijn dichtwerk is ook de haat tegen de poëzie. Ik rebelleerde ertegen dat ze het “einde van de wereld” overleefd heeft alsof er niets was gebeurd.’ Om opnieuw op te kunnen staan, moest de poëzie volgens Rózewicz eerst sterven. Je kunt Rózewicz beschouwen als de dichter die de poëzie na haar dood weer tot leven wekte.

Later kreeg Rózewicz’ sombere kijk op de mensheid een ironisch tintje. Hij is ervan overtuigd dat de mensheid zich niet aan haar ondergang stoort omdat ze er niets van merkt. Die lichtzinnigheid en het onvermogen om iets uit de geschiedenis te leren worden in zijn oeuvre gethematiseerd, ook in zijn verhalen en in zijn toneelwerk. De schuldvraag interesseert hem niet, althans is de schuld te groot om er iets zinnigs over te zeggen of te schrijven.

Bij zijn debuut als dramaturg in 1960 had Rózewicz reeds twaalf dichtwerken op zijn naam staan. Sindsdien schreef hij meer dan vijftien theaterstukken. In 1981verscheen bij Meulenhoff de bundel ‘Gezichten: gedichten 1946-1979’ in een vertaling van Peter Nijmeijer en Gerard Rasch. Bij De Geus verscheen ‘De rest is zwijgen’ (2003) in een vertaling van Karol Lesman.

Piet de Moor

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content