Het WK in Zuid-Afrika is het eerste ooit op het Afrikaanse continent. Om u helemaal in de sfeer te brengen, deze snelcursus Afrikaanse voetbaltermen.
Het WK in Zuid-Afrika is het eerste ooit op het Afrikaanse continent. Om u helemaal in de sfeer te krijgen, deze snelcursus voetbaltermen in het Afrikaans:
Aanvaller = doelskieter
Aanvoerdersband = kapiteinskap
Blessure = besering
Buitenspel = onkant
Chaos = deurmekaarspul
Coach = africhter
Defensie = verdedigingskombinasie
De jongens = die ouens
Doel = doelhok
Dramatisch seizoen = nagmerrieseisoen
Fans = ondersteuners
Getraind worden = geslyp word
Gouden kans = ’n gulde geleentheid
Hondenlul = hondenpiel
Hun zelfvertrouwen is aangetast = hun selfvertroue geknou
Knock-outronde = uitklopronde
Periode zonder goals = doel-droogte
Ploegmaat = spanmaat
Scheidsrechter = skeidsregter
Selectie = uitsoekgroep
Speler in buitenlandse loondienst = oorsese speler
Spelmaker = spelskepper
Spits = doelskopper
Team spirit = spangees
Technische straf = tegniese span
Tegenstander = teëparty
Televisie = beeldradio
Topschutter = doelvraat
Voetbalploeg = sokkerspan
Wereldgoal = skitterdoel
Ziekenboeg = krukkelys
