Roberto Mancini (53) levert flink in om de Italiaanse nationale ploeg te mogen trainen. Er wacht hem een uitdaging van jewelste.
Veertien jaar was hij toen hij voor het eerst in het nationale trainingscentrum in het Toscaanse Coverciano kwam, vertelde Roberto Mancini geëmotioneerd bij zijn voorstelling als Italiaans bondscoach vorige dinsdag. De voormalige rechtsbuiten die als speler triomfen vierde met Sampdoria en Lazio (twee Europabekers, twee titels, zes Italiaanse bekers) en als trainer vier keer kampioen werd (drie keer met Inter, één keer met Manchester City) en zes bekers won (twee met Inter, één met Lazio, Fiorentina, Manchester City en Galatasaray) speelde van 1984 tot 1994 zelf 36 keer voor de nationale ploeg.
Na de uitschakeling door Zweden in de barragematchen en het ontslag van bondscoach Giampiero Ventura half november nam Luigi Di Biagio, trainer van de beloften, tijdelijk het commando over.
Het plan A voor de opvolging van Ventura was Carlo Ancelotti. Toen die op 28 april aangaf de job niet te willen, kwam de Italiaanse bond bij Mancini terecht met wie op 30 april een eerste keer gesproken werd in de buurt van Mancini’s huis in Rome.
Grootste struikelblok was een nog lopend contract met FC Zenit en de mededeling van de Italiaanse bond dat men in geen geval een afkoopsom zou betalen. Uiteindelijk trok Mancini’s partner, die advocate is, naar Sint-Petersburg om de zaak op te lossen. Dat lukte op 10 mei, ook omdat Mancini met Zenit slechts vijfde eindigde.
Door zijn keuze verzaakt de nieuwe Italiaanse bondscoach aan dertien miljoen euro: twee keer een jaarcontract van zes miljoen, plus een deel van zijn huidig loon dat hij afstaat (één miljoen). Bij de nationale ploeg verdient hij twee miljoen per jaar en heeft hij een contract voor twee jaar, met als doel de kwalificatie voor het EK 2020. Zijn eerste opdracht is de interland tegen Saudi-Arabië op 28 mei in het Zwitserse Sankt Gallen. Daarop riep hij alvast Mario Balotelli op, die hij bij Inter en Manchester City onder zijn hoede had.
