Van Sacchi over Sassuolo tot Mancini: wie zijn de inspirators van het huidige Italië?

© GETTY
Guillaume Gautier
Guillaume Gautier Journalist bij Sport/Voetbalmagazine en Sport/Footmagazine.

Vanop de soms anonieme banken van het calcio hebben ze de kiemen gezaaid van een Squadra die zich voortaan als een veroveraar gedraagt. Wij gingen in de Laars op zoek naar de werven waar aan het huidige Italië werd gewerkt.

Het doet wat denken aan een Alpenlandschap, met hoge toppen waar lef voor nodig is om ze te beklimmen en valleien die er soms al te rustig bijliggen. Het is immers al twaalf jaar dat Italië opwindende Europese zomers afwisselt met anonieme Mondiales. In 2010 en 2014 werd de Squadra Azzurra in de eerste ronde uitgeschakeld en in 2018, in Rusland, was ze er zelfs niet bij. Daarentegen was het Italië van Cesare Prandelli, Mario Balotelli en Andrea Pirlo op het EK 2012 op het toppunt van zijn kunnen, terwijl het vier jaar later vakkundig werd geregisseerd door Antonio Conte. En ook het Europese avontuur van 2021 lijkt, met een jaartje vertraging, die kant op te gaan. Alles wijst erop dat Italië wel eens ver zou kunnen geraken in dit toernooi.

Onder leiding van Roberto Mancini oogt de Squadra moderner dan ooit. De clichés dat het een defensieve ploeg is, werden nog wel eens opgerakeld in de poulefase, omdat de Italianen hun netten ongeschonden hielden, maar in feite stootte de ploeg door naar de achtste finales met statistieken die duiden op een voetbal dat ritmisch en veroverend is, net het tegenovergestelde van het succesrecept van weleer. De mannen van Mancini schoten het vaakst op doel in de poulefase en staan ook hoog in andere klassementen die wijzen op verticaal voetbal: derde qua progressie met de bal via passes, vierde qua progressie met de bal aan de voet en tweede qua pogingen om de bal in de rug van de vijandelijke verdediging te droppen. Italië gaat recht op doel af, met een enthousiasme en lef dat doet denken aan het Spanje van Luis Aragonés. En wie weet ook met hetzelfde succes als La Roja, Europees kampioen in 2008.

De selectie telt nochtans meer beloftes dan vaste waarden. Met uitzondering van Marco Verratti en Jorginho, en binnenkort ook Gianluigi Donnarumma, zijn er maar weinig die kunnen bogen op een basisplaats in een van de topteams van het continent. De vernieuwing stoelt dan ook meer op een verzameling van goede genen dan op een rendez-vous van vedetten. Misschien komt dat doordat de centrale zuil van de Squadra gemetseld werd door de beste bouwheren van het moderne voetbal die er in Italië te vinden zijn.

Antonio Conte, Zdenek Zeman, Maurizio Sarri, Gian Piero Gasperini, Eusebio Di Francesco en Roberto De Zerbi: allemaal hebben ze hun eigen methode en daarmee hebben ze de kiemen gezaaid van dit verleidelijke Italië. Met hun zessen – en zelfs zonder de passage van Conte als bondscoach mee te tellen – hebben ze in totaal 1996 clubwedstrijden gecoacht van de 23 spelers die Mancini in zijn selectie heeft opgenomen. Alleen Federico Chiesa, Andrea Belotti, Giovanni Di Lorenzo en Gaetano Castrovilli kruisten nog nooit het pad van een van deze zes architecten, die in de schaduw aan het Italië van de toekomst werken.

Onder leiding van Roberto Mancini oogt de Squadra moderner dan ooit.

Van Sacchi tot Sarri

In den beginne is er altijd Arrigo Sacchi. De grote revolutionair van het Italiaanse voetbal, die vaak als referentie genoemd wordt en door de media wordt ondervraagd zoals je de Bijbel raadpleegt, bracht Italië in de nineties naar de top. Hij heerste over het Calcio dankzij een voetbal in zone, gebaseerd op een spelfilosofie die veel collectiever en aanvallender was dan men gewend was in een land waar aanklampende stoppers en trequartisti de wedstrijden op hun eentje wonnen.

Maurizio Sarri zat door de week in een kantoortje op een bank en schuimde in het weekend de voetbalvelden van de lagere afdelingen af. Hij bekeek de ene VHS-cassette na de andere en nam notities. ‘Dat ik vandaag trainer ben, dan heb ik dat te danken aan Sacchi’, erkende hij met plezier. Hij werd de nieuwe referentie in de dug-out toen hij van het kolkende Napoli een geduchte rivaal van het ongenaakbare Juventus maakte. Bij de Partenopei leidde Jorginho het aanvalsspel ondanks zijn kleine gestalte, terwijl Lorenzo Insigne voor vuurwerk zorgde door vanaf zijn positie als linksbuiten tussen de lijnen te lopen en naar binnen te snijden.

De bewegingen waren verzorgd en dynamisch. ‘Als ik mijn ploeg zie verdedigen en op de counter spelen, dan heb ik na dertig minuten zin om terug naar mijn bankkantoor te gaan’, vertelde hij ooit in de Italiaanse pers. Hij definieert zijn spel aan de hand van passingcircuits: ‘Je moet zo vaak mogelijk verticaal spelen. En anders moet je de bal achteruit leggen. Ik wil zo weinig mogelijk breedtepasses zien.’ Die mantra lijkt nu overgenomen te zijn door de nationale ploeg, die zich aan een meer gedurfd soort voetbal waagt. En in de Serie A werden afgelopen seizoen maar liefst 1163 goals gemaakt. Dat zijn er 100 meer dan in de Premier League en 210 meer dan in La Liga.

Bondscoach Roberto Mancini met zijn spits Ciro Immobile.
Bondscoach Roberto Mancini met zijn spits Ciro Immobile.© BELGAIMAGE

De laboratoria van Atalanta en Sassuolo

Een van de voornaamste verantwoordelijken voor die hoge productie vinden we terug in Bergamo, de thuishaven van Atalanta, dat nu al twee seizoen na elkaar wist te overwinteren in de Champions League. Eén keer werd het uitgeschakeld door het sterrenensemble van PSG, de andere keer door Real Madrid. Drie keer op rij had La Dea de beste aanval in de Serie A, met respectievelijk 77, 98 en 90 doelpunten. Het speelt een spectaculair en adembenemend voetbal. ‘Tegen hen spelen is als naar de tandarts gaan’, zei Pep Guardiola, die flink was aangepakt door de mannen van Gian Piero Gasperini – een trainer die Guardiola trouwens hoog heeft zitten. Toen de Piëmontees in de zomer van 2011 al na vijf wedstrijden werd ontslagen door Inter, nodigde de Catalaan hem meteen uit om enkele trainingen van zijn Barça te komen bijwonen.

Ook al is het systeem anders dan dat van Sarri, met een gedurfde 3-4-3 die altijd veel volk in het vijandelijke kamp brengt, de ingrediënten waar Gasperini mee kookt smaken sterk naar die van het Sarriball: een buitengewone intensiteit, spel dat resoluut naar voren gericht is en ideeën om ruimte te vinden die duidelijk uit een gekwelde geest voortspruiten. Zo raadt Gasp zijn spelers aan om dicht bij de arbiter post te vatten, die per definitie altijd vrij staat én op een plaats waar hij het spel goed kan zien. Om aan hun gevoel voor het collectieve en het offensieve te werken overspoelt hij zijn kleedkamer met clichés over een bende wolven en Chinese zegswijzen uit De kunst van het oorlogvoeren van Sun Tzu. Zoals dit bijvoorbeeld: Verdedigen maakt je onoverwinnelijk, maar als je wilt winnen, moet je aanvallen.’ Die boodschap is aangekomen, en ze wordt doorgegeven aan Matteo Pessina, Rafael Toloi, Bryan Cristante en vooral Leonardo Spinazzola. Die laatste speelde een vijftigtal wedstrijden onder zijn leiding en is vanop zijn linkerflank een van de mannen die sinds het begin van dit EK in de kijker lopen. ‘Ik zal nooit geloven in een concept dat voorschrijft dat je moet wachten tot de tegenstander een fout maakt’, legde de zestiger uit in The Guardian. ‘Ik vind dat je er alles moet aan doen om de bal af te pakken en ermee aan te vallen.’

‘Ik hou niet van steriel balbezit. Ik wil niet terugplooien en de tegenstander afwachten’, vertelde Eusebio Di Franceso in Coaches’ Voice – bijna een echo van Gasperini. In het seizoen 2012/13 begon de ex-middenvelder een mooi hoofdstuk in de geschiedenis van Sassuolo te schrijven door de club uit Emilia-Romagna via de titel in de Serie B naar de Italiaanse hoogste klasse te brengen. De groen-zwarten haalden enkele jaren later zelfs Europees voetbal. Ze spelen altijd positief en spectaculair, waardoor ze een aantrekkingspool zijn geworden voor het jonge plaatselijke talent dat op zoek is naar speeltijd bij een grote club. Francesco Acerbi en vooral Domenico Berardi zijn de eerste vertegenwoordigers van Sassuolo in de Squadra, terwijl andere spelers uit de selectie van Mancini het pad van Di Francesco kruisen in het Stadio Olimpico, waar de voormalige giallorosso de teugels van zijn AS Roma in handen neemt. EDF presenteert zich als een moderne coach, met een voorkeur voor verticaal voetbal. Hij heeft meer succes dan Gasperini, weliswaar minder dan Sarri, maar schaart zich niettemin bij een groep trainers die liever matige spelers in een bijzonder systeem doen schitteren dan uitzonderlijke spelers in een te strak keurslijf te stoppen.

Ook de Squadra Azzurra van Mancini surft mee op die nieuwe Italiaanse golf, zonder een echte aanvallende vedette om de ploeg rond te bouwen zoals dat in het verleden vaak het geval was met onder anderen Francesco Totti, Alessandro Del Piero of Roberto Baggio. Ze volgt het crdeo van Antonio Conte: ‘ Testa basse e pedalare!’ Het hoofd naar beneden en trappen maar!

In de Serie A werden afgelopen seizoen maar liefst 1163 goals gemaakt: 100 meer dan in de Premier League en 210 meer dan in La Liga.

De uitgangspunten

‘Opdat een ploeg goed zou draaien, moet iedereen dezelfde voetbaltaal spreken’, zei Roberto De Zerbi in SoFoot. Hij is de jongste hype in de Italiaanse dug-outs, degene die van Sassuolo een ploeg gemaakt heeft die door alle voetballiefhebbers in de Laars wordt gevolgd. Hij lijkt de valkuil waarin zijn voorgangers getrapt zijn te willen vermijden en koos daarom recent voor Sjachtar Donetsk, waar een langetermijnproject en aanvallend voetbal dogma’s zijn. De Zerbi was in het Mapei Stadium de coach van Berardi, maar ook van de verbluffende Manuel Locatelli of de beloftevolle Giacomo Raspadori. En hij is een aanhanger van een voetbal waarbij de collectieve dynamiek ten dienste staat van de individuele uitschieters. ‘Voetbal is een systeem waarin alles samenhangt. Daarom is het vermogen van de verdedigers om het spel te maken vandaag van grote strategische waarde’, legde hij uit. In het begin van zijn carrière als trainer werd hij soms als een buitenaards wezen omschreven omdat hij erop aandrong dat zijn ploegen over de grond voetbalden met korte passes en gesynchroniseerde bewegingen. ‘Dat moet altijd het uitgangspunt zijn en van daaruit kunnen de spelers die het verschil kunnen maken de bal krijgen in een gunstige positie.’

De Zerbi hanteerde als liefhebber van Guardiola een 4-3-3 bij Sassuolo, maar die verschilde licht van de 4-3-3 van Di Francesco, die een andere inspiratiebron heeft. ‘Ik ben niet zo’n voorstander van het kopiëren van iemand anders zijn stijl, maar op offensief vlak heb ik wel veel geleerd van Zdenek Zeman’, vertelt de oud-middenvelder, die de Tsjech nog als coach had. Die propageerde een 4-3-3 die helemaal niet uitgebalanceerd was, waardoor sommigen hem geniaal vonden en anderen een gek.

‘Mijn systeem is altijd een 4-3-3 geweest’, vertelde Zeman ooit in SoFoot. In het begin van de jaren 90 deed hij de Laars daveren met Foggia. ‘Een verdediging die op buitenspel speelt en aanvallers die druk zetten van zodra ze de bal verliezen’, vatte de Tsjech samen. Daarmee leek hij wel het voetbal te beschrijven dat Mancini momenteel hanteert bij de Squadra, met als leuze: ‘Voetbal is een explosie van bewegingen.’

Spelen om te winnen

In de lente van 2012 werkte Zeman een voor hem typisch seizoen af op de bank van Pescara in de Serie B. Hij behaalde de titel met de beste aanval uit de competitie (90 goals, tegenover 63 voor de nummer twee), maar pas de op negen na beste verdediging. Op het veld regelde ene Marco Verratti het spel. Hij verstuurde loepzuivere voorzetten, Lorenzo Insigne penetreerde vanop de flank en Ciro Immobile stond aan het kanon.

Een reeks hoger vond Juventus na de Calciopoli-jaren de smaak van de landstitel terug, dankzij de elektroshock die zijn nieuwe trainer, Antonio Conte, veroorzaakte. Het vormde het begin van een hegemonie op Italiaanse bodem die pas negen jaar later zou doorbroken worden, wanneer diezelfde Conte Inter naar de titel voert met ontluikende talenten als Alessandro Bastoni en Nicolò Barella. Conte is obsessioneel met zijn vak bezig – hij kiest zelfs de koffie die op het trainingscentrum geserveerd wordt – en spreekt in La Gazzetta dello Sport over ‘modern voetbal waarin alles een kwestie van intensiteit is’, en over ‘een moderne speler die snel en stevig moet zijn en uithouding en weerstand moet bezitten’.

Dat weerspiegelt helemaal het huidige Italië, dat niet de beste spelers heeft, maar misschien wel de beste ploeg. Het land heeft zijn voetbal teruggevonden, zonder evenwel zijn identiteit te verliezen, die maakt dat de spelers net wat meer lopen dan de anderen wanneer de zege aan de horizon gloort. Een stijl die in de steigers gezet is door enkele koppige coaches. ‘Ik ben als een hamer, ik blijf op dezelfde nagel kloppen’, vat Antonio Conte samen. Het zijn onontbeerlijke funderingen voor de bouw van een stevige prijzenkast.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content