‘Vandaag is de Serie A een transitcompetitie’

© AFP

AC Milan verdedigt in de Champions League de Italiaanse eer tegen Atlético Madrid.

Vijftien jaar geleden was in het topvoetbal de Italiaanse Serie A dé norm, vandaag kijken de meeste topspelers de andere kant op, richting Engeland, Spanje én Duitsland. De échte toppers in de Serie A zijn Italianen: Francesco Totti, Andrea Pirlo en Mario Balotelli, sinds zijn terugkeer uit Engeland een godsgeschenk wegens vaak voorpaginanieuws.

Besparen is het ordewoord, al blijven er van de 550 profs die aan het seizoen begonnen nog 126 (één op vier) miljonairs. De best betaalde speler in de Serie A is vandaag Roma’s Daniele De Rossi (6,5 miljoen). Vier jaar geleden toucheerden Samuel Eto’o en Zlatan Ibrahimovic nog tussen negen en elf miljoen euro. De gemiddelde loonlast bij de eersteklassers bedraagt 75 procent van het budget, bij een aantal clubs zelfs meer dan 90 procent.

Vandaag is de Serie A voor 60 procent van de inkomsten afhankelijk van de tv-gelden. Alleen Juventus heeft sinds twee jaar een eigen stadion in eigen beheer. De club uit Turijn kan daardoor de commerciële inkomsten opdrijven. De andere eersteklassers blijven beperkt in hun mogelijkheden omdat ze geen eigenaar zijn van hun stadion, door de verouderde accommodaties, het geweld in en rond de volkstribunes.

Toch zijn ook in Italië de buitenlandse investeerders geland. AS Roma is al twee jaar in handen van een Amerikaanse groep, Inter kleurt sinds oktober Indonesisch. Internationaal succes lijkt steeds verder af voor de Italianen. De afgelopen zeventien jaar won nog drie keer een Italiaanse club de Champions League, plus twee keer de Europa League. Of Milan, tot vorige week in de rechterkolom van de rangschikking maar in de CL de enige overlevende Italiaanse club, daar dit jaar verandering in brengt, lijkt twijfelachtig.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content