Niels Verborgh

‘Wat we in Europa kunnen leren van de Amerikaanse competitiesport’

Niels Verborgh Sportrechtadvocaat bij Atfield (powered by Altius en Tiberghien).

Inkomstenherverdeling, salarisplafonds, draftpicks, gesloten competities,… Amerika lijkt inzake sportorganisatie een andere planeet. Het kent een liberale economie maar als het op sport aankomt, is het bijna communistisch. De Europese profsport zou wel varen bij de implementatie van enkele sleutelprincipes uit de Amerikaanse competitiesport, vindt Niels Verborgh.

Wat we in Europa kunnen leren van de Amerikaanse competitiesport

Een groot verschil tussen de sportindustrie en andere industrieën is dat in de sport één team geen product kan maken: clubs hebben tegenstanders nodig en dus is er een vorm van samenwerking tussen concurrenten vereist. De Amerikaanse visie op die samenwerking verschilt grondig van de Europese. Alhoewel Amerika een sterk liberale economie kent, vertoont hun sport systeem opvallend genoegnet sterk antikapitalistische trekjes en een strenge reglementering. Competitief evenwicht en onvoorspelbaarheid zijn er essentieel. In die mate dat er niet alleen financiële beperkingen voor clubs zijn, maar dat er tussen de clubs ook een inkomstenherverdeling is.

Dit staat geheel in contrast met de Europese organisatie van sport. Eerder dan van een dirigistisch systeem, is er in Europa sprake van een darwinistisch systeem, waarbij vooral kapitaalkrachtige clubs sportief succes halen in een omgeving die nagenoeg volledig aan de markt is overgelaten. De krachtverhoudingen zijn hierdoor helemaal scheefgetrokken. De Europese profsport kan enkele nuttige lessen trekken uit de financieel-economische organisatie van het Amerikaanse sportgebeuren, waar het algemeen competitiebelang primeert op het clubbelang.

Europese degradatieangst versus Amerikaans langetermijndenken

In Europa loert voor veel clubs het economisch risico van degradatie altijd om de hoek, terwijl dit in de USA niet zo is. In Europa is er sprake van een ‘open’ competitie: clubs kunnen degraderen en promoveren. In het Belgisch voetbal kampen degradanten nagenoeg altijd met financiële problemen. De oorzaak hiervan is te vinden in dalende inkomsten uit televisierechten, maar ook in de terugvallende toeschouwersaantallen en verminderde sponsorinkomsten. De degradatievrees en het inkomstenverlies dat met degradatie gepaard gaat, resulteert in kortetermijndenken, wat irrationeel en onverantwoord economisch en financieel gedrag met zich meebrengt.

De degradatievrees en het inkomstenverlies dat met degradatie gepaard gaat, resulteert in kortetermijndenken, wat irrationeel en onverantwoord economisch en financieel gedrag met zich meebrengt.

In de hoop degradatie te ontlopen, gaan clubs zelfs toekomstig budget spenderen. Niet ingecalculeerde bijkomende kosten zoals trainersontslagen en investeringen om de spelerskern competitief te houden, zijn dan schering en inslag. Indien het ondanks de investeringen toch mis gaat, sterven clubs vaak een zekere dood.

Een ondernemer verliest liever geen inkomsten vanwege iets onvoorspelbaars zoals degradatie.

In Amerika kent de kortetermijnpolitiek die degradatie met zich meebrengt geen bijval. De Nederlandse sporteconoom Tsjalle van der Burg omschrijft dit treffend: “Een ondernemer verliest liever geen inkomsten vanwege iets onvoorspelbaars zoals degradatie.” Degradatie is dus uit den boze in de Verenigde Staten en daarom is er sprake van een gesloten competitie. Een club kan zich een slecht seizoen permitteren zonder degradatie te moeten vrezen. Dit zorgt voor een langetermijnstrategie waarbij het voeren van een doordacht beleid centraal staat. Zo kan een club tijdens een minder seizoen bijvoorbeeld wat minder ervaren spelers de kans geven om zich te ontwikkelen zonder daardoor het voortbestaan van de club in het gedrang te brengen.

Europese zwakke broertjes versus Amerikaanse marktpotentie

Het feit dat er in Amerika geen degradatie is, brengt met zich mee dat promotie er ook niet bestaat. Dit heeft echter niet tot gevolg dat competities altijd uit dezelfde clubs bestaan. Integendeel: uitbreidingen en wijzigingen zijn niet ondenkbaar. Dit gebeurt evenwel pas nadat grondige studies hebben aangetoond dat dergelijke beslissingen financieel en economisch verantwoord zijn.

Er zijn twee soorten wijzigingen denkbaar binnen het Amerikaanse competitiemodel, namelijk relocatie en expansie. Er gelden strikte regels voor relocatie van een ploeg. Zo mag een club niet verhuizen naar een stad waar er al een franchise is, al zijn er uitzonderingen voor grote steden zoals Los Angeles, Chicago en New York. In het verleden zijn er al clubs verhuisd naar de andere kant van het land omdat ze daar beter zouden renderen (door bijvoorbeeld in een nieuwer stadion te spelen in een regio met een grotere afzetmarkt), ook al is de verhuizing van een ploeg om economische redenen een weinig romantische gedachte binnen de sport.

De Belgische sporteconoom Trudo Dejonghekwam in 2001 al tot de vaststelling dat het Amerikaanse systeem met franchises en/of territoriale exclusiviteit het te volgen model is voor een economisch gezondere competitie.

Een uitbreiding doet zich voor als een nieuwe club toetreedt tot een bestaande league. In de Amerikaanse voetbalcompetitie MLS is het toekennen van een nieuwe franchise gekoppeld aan voorwaarden. Zo moeten de eigenaars beschikken over voldoende financiële draagkracht om investeringen te doen in het team en moeten ze ’toegewijd zijn’ aan de competitie. Daarnaast moet de club over een stadion beschikken dat voldoende inkomsten kan genereren. Er moet marktpotentieel zijn en er moet bij de lokale bevolking een economische vraag zijn naar voetbalmatchen.

De Amerikaanse voetbalcompetitie MLS is momenteel in volle expansie en er zitten dan ook enkele nieuwe toetredingen in de pijplijn. Zo zal de stad Atlanta in hoofde van Atlanta United FC een franchise krijgen en zal David Beckham een vooraanstaande rol spelen bij de uitbouw van de MLS-ploeg van Miami. Als motief voor de toewijzing van Atlanta werd het marktpotentiaal aangehaald, aangezien de staat Georgia nog geen voetbalclub op het hoogste niveau heeft en er veel voetbalgekke latino’s wonen.

De Belgische sporteconoom Trudo Dejonghe kwam in 2001 al tot de vaststelling dat het Amerikaanse systeem met franchises en/of territoriale exclusiviteit het te volgen model is voor een economisch gezondere competitie.Het probleem is dat kleine clubs of ploegen uit kleinere steden zich – vanuit hun standpunt heel begrijpelijk – zich hiertegen zullen verzetten uit eigenbelang.

Europese winmaximalisatie versus Amerikaanse winstmaximalisatie

Het grote verschil tussen de Amerikaanse en Europese profsport is dat sportorganisaties in Europa – vanuit hun standpunt alweer begrijpelijk – niet streven naar (economische) winstmaximalisatie voor allen, maar wel naar (sportieve) winmaximalisatie voor het individuele team. De rijkste clubs hebben dan ook de beste spelers, terwijl de armere clubs het moeten doen met minder goede spelers. Op lange termijn is er in het Europees voetbal een overduidelijke positieve correlatie tussen budget en behaalde punten: de rijkste maakt het meest kans om te winnen.

De Amerikaanse sporten zweren bij competitief evenwicht omdat voor de ander zorgen ook impliceert dat men voor zichzelf zorgt.

De Amerikaanse sporten zweren bij competitief evenwicht omdat voor de ander zorgen ook impliceert dat men voor zichzelf zorgt: sportcompetities hebben baat bij een goede samenwerking die het algemeen niveau van de competitie optrekt. Het is immers cruciaal voor de aantrekkelijkheid van de competitie om goede tegenstanders te hebben. De Amerikanen zorgen dan ook via tal van herverdelingsmechanismes dat de gelijkheid wordt gehandhaafd. Op die manier zijn niet alleen competities, maar ook individuele wedstrijden een relatief onvoorspelbaar gegeven. Dit staat geheel in contrast met het gebrek aan spankracht in Europese competities, waar er amper herverdelingsmechanismen zijn ingevoerd en er dan ook vaak dezelfde winnaars zijn.

Revenue sharing zorgt voor optimale winstmaximalisering voor allen en is op lange termijn een uitstekend recept om een competitie spannend en aantrekkelijk te houden.

Revenue sharing zorgt voor optimale winstmaximalisering voor allen en is op lange termijn een uitstekend recept om een competitie spannend en aantrekkelijk te houden.Hoe groter de solidariteit tussen clubs, hoe beter het competitief evenwicht. In het American Football worden de inkomsten uit televisierechten en merchandising evenredig verdeeld over alle clubs en krijgen de bezoekende clubs een aanzienlijk deel van de recettes van de thuisploeg. Inkomstherverdelingsmechanismen vergelijkbaar met die van de NFL zijn ook terug te vinden in de MLS, NFL, NBA, MLB en NHL.

In de Amerikaanse NFL wordt ongeveer 66 procent van de inkomsten gedeeld door de clubs, terwijl dit in het Engels voetbal maar 20 procent bedraagt.

In het Europees voetbal is dergelijke solidariteit vooralsnog ondenkbaar. Slechts in sommige landen is er een beperkte vorm van herverdeling van de inkomsten uit televisierechten. In de Amerikaanse NFL wordt ongeveer 66 procent van de inkomsten gedeeld door de clubs, terwijl dit in het Engels voetbal maar 20 procent bedraagt.

Het is eigenlijk logisch dat televisiegeld wordt gedeeld aangezien de som wordt betaald aan de competitieorganisator, die verplicht is om het te laten doorsijpelen naar alle clubs. Hier gebeurt dit grotendeels volgens sportieve criteria en zo kreeg in Engeland de lucratiefste ploeg in 2015 maar liefst 99 miljoen pond, terwijl vijf clubs niet meer dan 70 miljoen pond ontvingen. De rijksten worden steeds rijker en de kloof tussen rijk en arm wordt steeds groter. Dit vormt een groot contrast met de gelijke verdeling van tv-geld in de NFL. Zolang het degradatierisico en de filosofie van ‘winmaximalisatie’ blijft bestaan, zal het draagvlak binnen de Europese sport voor de inkomstenherverdeling die ‘winstmaximalisatie’ met zich meebrengt uiteraard eerder beperkt blijven.

Amerikaanse talentherverdeling versus rot Europees transfersysteem

In Amerika doen de individuele profclubs in de regel niet aan jeugdopleiding zoals wij die kennen binnen het Europees profvoetbal. Er zijn wel jeugdclubs in de USA, maar talenten vinden er vooral hun weg naar profsport via de ‘draft’, nadat ze eerst voor universiteiten of colleges hebben gespeeld. Grof geschetst werkt een draft als volgt: het team dat in een bepaalde jaargang het slechtst presteerde, krijgt de beste kans om het grootste talent uit de hogeronderwijscompetitie te contracteren tegen een relatief laag standaardsalaris. Daarna is het aan het op één na zwakste team, enzovoort. Op het moment dat de beste club van een bepaalde jaargang dus aan zet is om een speler te kiezen, vonden de grootste talenten al hun weg naar zwakkere ploegen. De krachtverhoudingen van het afgelopen seizoen worden zo hersteld tot een ‘level playing field’voor het volgende seizoen.

Het individueel belang wordt ook op het niveau van despeler achtergesteld op het collectief belang.

De keerzijde van de draft is dat een jonge speler zijn carrière niet altijd zelf kan uitstippelen: als hij wenst te worden gedraft door een profclub, aanvaardt hij dat hij geen individuele keuze heeft. De club kiest de speler, terwijl de speler die keuze moet respecteren en dus al blij moet zijn dat hij bevoorrecht is om profsporter te worden. Het individueel belangwordt dus ook op het niveau van despeler achtergesteld op het collectief belang (denk maar aan de heisa bij de recente transfer van Laurent Ciman van Montreal Impact naar Los Angeles FC).

On any given Sunday, any team can beat any other team.

Er is ook nog een ander nadeel verbonden aan de draft. Teams die een minder seizoen kenden, lieten vroeger vaak opzettelijk de teugels vieren om zo als slechtst gerankte team het grootste jonge talent te kunnen aanwerven. In 1985 kwam de NBA met een regel op de proppen om dit te verhelpen. Voortaan is de draft georganiseerd in de vorm van een lottrekking die voor een eerlijker competitieverloop moet zorgen, maar waarbij zwakkere teams toch meer kans maken om als eerste een absoluut toptalent binnen te halen. Dit is tekenend voor de Amerikaanse sport waarbij de underdog toch een rooskleurig perspectief wordt geboden: “On any given Sunday, any team can beat any other team”.

Zowat alle theoretische en empirische studies tonen aan dat deafschaffing van het transfersysteem de Amerikaanse professionele sport ten goede is gekomen.

In Europa is dit niet mogelijk. Clubs organiseren zelf (op uiterst competitieve wijze) hun jeugdopleiding met als doel te zorgen voor talentdoorstroming naar hun eerste elftal. Amerika kende vroeger nochtans een systeem dat gelijk was aan het Europese transfersysteem, waarin clubs verregaande eigendomsrechten hadden op spelers. Zowat alle theoretische en empirische studies tonen aan dat deafschaffing van het transfersysteem de Amerikaanse professionele sport ten goede is gekomen. Het is aannemelijk dat het afschaffen van het transfersysteem binnen het Europese voetbal vergelijkbare effecten zou hebben. Bij Europese voetbalbestuurders speelde de gedachte dat een transfersysteem voor een gelijkmatige verdeling van spelerstalent zou zorgen, maar dit is een grote illusie gebleken.

In mijn masterproef argumenteer ik waarom het leeuwendeel van de huidige transfersommen strijdig is met zowel het Belgisch als het Europees recht.

Bovendien swingen transfersommen voor voetballers de pan uit. Zo betaalde het Engelse Manchester United 105 miljoen euro om de Franse speler Paul Pogba aan te werven. De ironie wil dat die speler vier jaar eerder ook al voor Manchester United had gespeeld, maar dat de club hem toen gratis liet vertrekken naar het Italiaanse Juventus. Nauwelijks anderhalf jaar later lijkt de transfersom die voor Pogba werd betaald de nieuwe standaard te zijn geworden. De Europese Commissie had vier jaar geleden nochtans gewaarschuwd voor de ‘kunstmatig opgedreven transferbedragen’. In mijn masterproef – bekroond met de Vlaamse Scriptieprijs _ argumenteer ik trouwens waarom het leeuwendeel van de huidige transfersommen strijdig is met zowel het Belgisch als het Europees recht. Ook vanuit sporteconomisch oogpunt is het transfersysteem dringend aan wijzigingen toe.

De Europese spendeerpolitiek versus de Amerikaanse salarisplafonds

Een ander opmerkelijk verschil tussen het Europese en het Amerikaanse profstelsel bevindt zich in het salarisplafond dat Amerika kent, terwijl er geen enkele vorm van restricties inzake salarissen bestaat in het Europese profvoetbal. De loonbepaling in het Europees voetbal gebeurt op basis van vraag en aanbod. Clubs die hoge salarissen neertellen voor spelers, zullen de beste sporters kunnen aanwerven en maken daarom ook de grootste kans om prijzen te veroveren. Het overgrote deel van de inkomsten die clubs halen uit televisiegeld, sponsoring en ticketverkoop wordt in Europa dan ook gespendeerd aan spelerssalarissen. Bovendien kent men in het Europees voetbal geen beperking van het aantal spelers binnen een ploeg, in het Amerikaanse systeem het aantal spelers per club wel is gelimiteerd(‘rooster‘).

In de USA zijn er restricties op het aantal spelers dat een club in zijn selectie kan hebben.

In de USA voert men wel een salarisplafond in en zijn er restricties op het aantal spelers dat een club in zijn selectie kan hebben. De regelgeving is op dit gebied wel wat buigzaam. De flexibiliteit uit zich in uitzonderingen op het salarisplafond en in het feit dat blessurelast kan worden opgevangen. De logica hierachter is dat topspelers die de competitie aantrekkelijker maken meer mogen verdienen en dat teams die verzwakt zijn door blessures net voor een minder aantrekkelijkere competitie zouden zorgen.

Het Amerikaans salarisplafond kent grosso modo twee varianten, namelijk een hard en een zacht salarisplafond. Een zacht salarisplafond, de zogeheten soft cap, betekent dat een club het opgelegde salarisplafond toch mag overschrijven als ze een luxury tax betaalt. Deze luxury tax is een te betalen taks die vervolgens wordt verveeld onder de clubs die het salarisplafond wel respecteren. Dit is een interessant mechanisme om te waken over de gelijkheid.

Voor elke euro die Manchester City in het seizoen 2010-2011 verdiende, werd 1,14 euro aan salaris uitgegeven.

Een hard salarisplafond kan worden teruggevonden in het ijshockey (National League Hockey) en het American Football (National Football League). Bij een hard salarisplafond is er een overeenkomst over het percentage aan inkomen dat mag worden besteed aan lonen. Er is bovendien een maximum- en een minimumloonmassa waar niet van mag worden afgeweken. In de NFL mochten clubs tijdens het seizoen 2014-2015 slechts 59,5 procent van het inkomen besteden. Ter vergelijking: het Engelse Manchester City besteedde in het seizoen 2010-2011 maar liefst 114 procent (!) van het inkomen aan lonen. Voor elke euro die de club verdiende, werd dus 1,14 euro aan salaris uitgegeven.

Een minimumloonmassa is een mechanisme dat ervoor zorgt dat clubs competitief blijven.

Een verplicht minimum dat clubs moeten spenderen aan salarissen lijkt op het eerste zicht misschien een rare verplichting, maar er zit een logische reden achter. Een minimumloonmassa is een mechanisme dat ervoor zorgt dat clubs competitief blijven. Dit moet een evenwichtigere en spannendere competitie garanderen. De filosofie is de volgende: als teams een salarismassa van dezelfde grootorde hebben, zouden die teams in beginsel aan elkaar gewaagd moeten zijn. Zo waren de basketbalteams uit het NBA-seizoen 2016-2017 verplicht om 90 procent van het salarisplafond te besteden. Het gemiddeld jaarloon van een NBA-speler ligt hoger dan dat van een speler van de beste Europese voetbalclubs. Maar NBA-teams mogen maar maximum vijftien spelers hebben, terwijl sommige voetbalclubs een drievoud aan spelers op de loonlijst hebben.

Conclusie

Meer dan 20 jaar na het Bosman-arrest blijft duidelijk dat de Europese voetbalsector moeite ondervindt om zichzelf deftig te reguleren. Uit bovenstaande blijkt dat de Europese profsport wel zou kunnen varen bij de zorgvuldige implementatie van enkele principes uit de Amerikaanse competitiesport. Aangezien dit conflicteert met de belangen van de gevestigde orde, oogt de kans op verandering niet zo bijster groot. Zowel UEFA-voorzitter Aleksander Ceferin als FIFA-voorzitter Gianni Infantino gaven recent aan om open te staan voor wijzigingen, maar voorlopig is het nog wachten op concrete initiatieven. Het risico dat de Europese topclubs zich afscheuren in een aparte topcompetitie (samen met enkele niet-Europese topploegen) hangt namelijk als een zwaard van Damocles boven het hoofd van UEFA en FIFA. In dat opzicht kan het enkel maar worden betreurd dat er door de voetbalsector geen gevolg werd gegeven aan de oproep van advocaat-generaal Carl Otto Lenz in het Bosman-arrest. Hij zag namelijk meer dan twintig jaar geleden al in dat salarisplafonds en inkomstenherverdeling binnen het voetbal wel eens een heilzaam effect zouden kunnen hebben.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content