Eerste Luikse derby in 25 jaar: ‘Standard en Seraing, dat zijn altijd vrienden geweest’

© KOEN BAUTERS

Zaterdag wordt met Seraing-Standard voor het eerst in 25 jaar nog eens een Luikse derby in de hoogste klasse afgewerkt, tussen twee clubs die in 1996 in elkaar opgingen. Op bezoek langs beide oevers van de Maas.

Elf kilometer lang moet het tramtraject worden dat Sclessin via het Luikse stadscentrum zal verbinden met Herstal. Recht over Le Corner, een van de vaste supporterscafés van Standard in de Rue Ernst Solvay, ligt het vertrekpunt. De werken, aangevat in 2019, zouden eerst drie jaar duren. ‘Kom eens terug over tien jaar, dan weten we misschien al iets meer’, grapt een cafébezoeker, gevraagd wanneer hier straks de eerste tram vertrekt.

Door de werken is de ruime parking aan de mijnterril aan de overkant van het stadion voor onbepaalde tijd niet bruikbaar voor de bezoekers van de thuiswedstrijden van de Rouches. Dat betekent nog eens een paar honderd auto’s per match die zullen wildparkeren in de straten van Sclessin, de afgelegen stadswijk van Luik.

Op wedstrijddagen stoppen in de Rue Ernst Solvay de bussen met Standardfans uit het hele land, waarna de supporters de cafés in de straat opzoeken. Sinds Standard zijn eigen cateringsysteem uitbouwde, zijn dat er steeds minder geworden. Bij café Le Cup op de hoek van het stadion zijn de ramen met houten planken dichtgespijkerd.

Ooit vormde Sclessin een aparte gemeente samen met Ougrée, dat aan de overkant van de Maas ligt. Bij de grote fusiebeweging in 1977 ging Ougrée op in Seraing, en Sclessin werd de meest westelijke uithoek van de stad Luik. ‘Wij zijn het Siberië van Luik’, verzuchtte een lid van het buurtcomité ooit. Dat gaat nu beter, zegt Jacques Dejaegere die sinds mensenheugenis het comité du quartier leidt en in 1973 door zijn huwelijk in Sclessin belandde. ‘Het wildparkeren en de overlast bij wedstrijden van Standard blijft het grote probleem, maar de banden met de voetbalclub zijn goed’, zegt hij. De Fondation du Standard betaalt mee sociale projecten in de buurt, en als er gepraat wordt over de verbouwingsplannen voor het stadion wordt het buurtcomité daarbij betrokken.

In Vlaanderen zou Marinko Rupcic zo zijn verhaal kunnen doen in de serie ‘Kinderen van de migratie’.

Dejaegere hoopt dat de nieuwe tramlijn die het vroegere Siberië met het stadscentrum zal verbinden een nieuwe dynamiek zal brengen in wat na de sluiting van de metaalfabrieken stilaan een verpauperde buurt wordt. Toch was dit ooit de bakermat van drie van de vier historische Luikse eersteklassers. Het was op Sclessin dat Club Luik vanaf 1893 zijn intrek nam, en in 1896 zelfs zijn eerste landstitel vierde. Een jaar later verhuisde het naar het nabijgelegen Cointe. De vrijgekomen vlakte werd al snel bespeeld door een nieuwe club: Standard.

Een kilometer van het huidige stadion speelde aanvankelijk nog FC Tilleur. Toen de staalfabrieken van Cockerill uitgebreid werden langs de oevers van de Maas moest Tilleur opschuiven naar het intussen mythische Buraufossestadion. Sinds de fusie in 1977 hoort Tilleur bij de gemeente Saint-Nicolas.

Kameraden

Van het Stade Maurice Dufrasne gaat het via de brug over de Maas via Ougrée steil omhoog naar Sart-Tilman, met zijn chique golfclub en de SL 16 Football Campus, de vroegere Académie Robert Louis-Dreyfus, van Standard. Nog een kilometer verder leidt een splitsing links naar Luik, met de afdaling door de bossen. Rechtdoor gaat het naar de Condroz. Rechts ligt het immense winkelcomplex van Boncelles, een deelgemeente van Seraing, een aparte stad met 64.000 inwoners op de andere oever van de Maas, met een hoogteverschil van meer dan 200 meter tussen de Maas en de bossen van het Arboretum die uitgeven op de hoogvlakte van de Condroz.

Hoog-Seraing is met zijn bossen en villawijken een heel andere leefwereld dan laag-Seraing, gebouwd rond het oud-bisschoppelijk paleis. In de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) overhaalde koning Willem I de Engelse industrieel John Cockerill om in Seraing staalbedrijven te bouwen. Die boden langs beide oevers van de Maas ooit werkgelegenheid aan zo’n 30.000 werknemers. Vandaag is die tewerkstellingsraad teruggevallen tot zo’n 3000 arbeidsplaatsen. De oude staalreuzen staan nu leeg. Afgesloten door prikkeldraad zijn het imposante spoken uit het verleden.

Taverne Le Soleil in Seraing: er groeit iets moois met de nieuwe sfeergroep UDBS. Mede-oprichter Stéphane Woltèche (links) poseert met supporters Pascal Vandenbossche en Vanessa Stree.
Taverne Le Soleil in Seraing: er groeit iets moois met de nieuwe sfeergroep UDBS. Mede-oprichter Stéphane Woltèche (links) poseert met supporters Pascal Vandenbossche en Vanessa Stree.© KOEN BAUTERS

Vanaf de Pont de Seraing gaat het ook aan deze zijde snel omhoog, langs de oude verlaten staalgebouwen. In de Rue de la Boverie is het op de vroege vrijdagavond aanschuiven nabij het Stade du Pairay. Het veld ligt vlak bij de drukke straat. Aan de overkant, waar de Ecole des Jeunes zich bevindt, zoeken ouders een parkeerplaats om hun kinderen tijdig op training te krijgen. Bij de betere jeugdcategorieën moet men na de promotie naar eerste klasse spelers weigeren. Naast het stadion staat het vervallen café Le Stade dat straks afgebroken wordt. Hier werd vroeger elke zege gevierd tot in de late uurtjes.

Marc Grosjean, hulptrainer van de kersverse eersteklasser, kent elke hoek van dit stadion. Hij maakt deel uit van de fameuze generatie die in de jaren tachtig in geen tijd van vierde naar eerste klasse steeg, met vooral Luikenaars in de basis. Seraing was voor hem het keerpunt, zegt hij: ‘Bij Standard, waar ik mijn jeugdopleiding kreeg, zat ik vast. Trainer Robert Waseige raadde me aan om het te proberen op een lager niveau. Daar ging mijn droom. Ik kon naar Ferrières en naar Tilleur, die toen in derde klasse speelden, of naar Seraing dat net naar bevordering gezakt was. Ik koos voor Seraing. Waarom? Het klinkt anno 2021 misschien belachelijk, maar ik wilde dicht bij Sclessin en mijn Standard blijven. Ik dacht: het profvoetbal zit er voor mij op. Maar Seraing was ambitieus en een paar jaar later zat ik weer in eerste klasse. Door die goeie keuze van toen ben ik nu 43 jaar actief in het profvoetbal. Soms vraag ik me wel eens af: wat was er met mij gebeurd als ik een andere keuze had gemaakt? Vandaag spelen Ferrières en Tilleur in derde provinciale.’

Twee jaar geleden belandde hij weer op Le Pairay. ‘Er is weinig veranderd. Ik had de club wat meer comfort toegewenst, maar je zit wel overal kort bij. Ik zie ook veel oude bekenden terug. Met de nadruk op: oud. ( lacht) C’est familial, c’est sympa. Dat was, net als vroeger, ook de afgelopen paar jaar onze kracht: de samenhang. De taak van de trainers hier is om spelers zich te laten ontwikkelen, maar altijd binnen een kameraderie die misschien ouderwets klinkt, maar noodzakelijk is om succes te hebben. Zonder die samenhang zijn we niet leefbaar.’

Ooit maakte Marc Grosjean deel uit van de fameuze ploeg die van vierde naar eerste klasse steeg. Vandaag is hij opnieuw op Le Pairay, als assistent-trainer.
Ooit maakte Marc Grosjean deel uit van de fameuze ploeg die van vierde naar eerste klasse steeg. Vandaag is hij opnieuw op Le Pairay, als assistent-trainer.© KOEN BAUTERS

Van Moer

Vanaf het stadion van Seraing gaat het verder omhoog tot je in de bossen van het Arboretum belandt, het wandel- en jogparadijs voor wie in de buurt woont. Even verderop naar het centrum ligt het café van Marinko Rupcic, een mythische naam uit het Luikse voetbalverleden.

Vierhonderd meter voorbij het bord dat het einde van Seraing aangeeft baat Rupcic sinds een aantal jaar ook een lekker vleesrestaurant uit, simpelweg Chez Marinko Rupcic genoemd. Binnen geven krantenknipsels en foto’s meteen aan dat je hier in het kloppend hart van het Luikse voetbal zit. Foto’s met Dominique D’Onofrio, met Vedran Runje: ‘De voorbije jaren was ik door hem vaak op Antwerp, nu moet ik naar Porto.’ Er is er ook één van zijn zoon Mirko en diens jeugdvriend Sébastien Pocognoli. ‘Mijn vader, die nu 96 is, is fier op mij maar nog meer op zijn kleinzoon die nu als burgerlijk ingenieur verantwoordelijk is voor 300 werknemers en over heel het land werkt. Hij voetbalt nog wat voor zijn plezier, bij derdeprovincialer FC Tilleur.’

Er hangt ook een oude foto van een juniorenteam van Standard, met een bijna onherkenbare, langharige Rupcic én diens ploegmaat Eric Gerets, ook al met lange haren. ‘Eric is altijd een vriend gebleven. Hij en ik waren toen aanvallers. Hij werd omgevormd tot rechtsback, ik werd libero, maar ik bleef niet op Sclessin.’ Rupcic herinnert zich wel nog zijn debuut voor de Rouches, een herinnering die opkomt naar aanleiding van het recente overlijden van Wilfried Van Moer. ‘Ik trok met mijn sporttas met de tram naar Sclessin maar durfde de kleedkamer niet binnen te gaan, met al die vedetten. Wilfried zwaaide naar mij en zei: ‘Kom, zet u maar naast mij.’ Hij, de grote vedette, tegen zo’n jonge snul. Dat was de mens Wilfried.’

De supporters van Standard en Seraing, dat zijn metallo’s onder mekaar.

In Vlaanderen zou Rupcic, net als een aantal ploegmaats van die fameuze ploeg van Seraing uit begin jaren tachtig zo zijn verhaal kunnen doen in de serie ‘Kinderen van de migratie’. Hij werd geboren in Osijek, toen Joegoslavië, nu Kroatië. Op zijn tweede verhuisde hij naar Seraing waar zijn vader aan de slag kon als mijnwerker. Toen hij bij Standard met zijn vele internationals geen basisplaats kon afdwingen overhaalde Guy Mathot, toen burgemeester van Seraing en één van de drijvende krachten achter de lokale club, hem om naar Seraing te komen. Rupcic begon er in vierde klasse, maar toen de ploeg in 1982 met een 0-1-zege op het veld van Beerschot kampioen werd en naar eerste klasse promoveerde, stonden er nog zeven spelers uit bevordering op het veld bij de nieuwbakken eersteklasser. Vaak jongens wier ouders net als de zijne naar Luik waren afgezakt voor een beter leven: Ido Cremasco, Giovanni Fimiani en Henri Bernardi, die nog steeds in Seraing woont.

In het centrum van Sclessin is er veel parkeeroverlast op wedstrijddagen, maar straks verbindt de tram de buurt weer met de rest van Luik.
In het centrum van Sclessin is er veel parkeeroverlast op wedstrijddagen, maar straks verbindt de tram de buurt weer met de rest van Luik.© KOEN BAUTERS

De lokale jongens krijgen eerst het gezelschap van jong Belgisch talent: Peter Kerremans van FC Boom en Nico Claesen van Patro Eisden. Van Union Doornik komt de Senegalese spits Jules Bocandé. Clubmanager Yves Baré haalt ook twee Peruviaanse internationals die op het WK van 1978 meededen: Percy Rojas en vooral Juan Carlos Oblitas, één van de beste voetballers ooit op de Belgische velden. Ook de kapitein van de Deense nationale ploeg, Jens Bertelsen, komt. ‘Zelfs de supporters van Standard hielden van Seraing’, mijmert Rupcic. ‘Dat is nog steeds zo. De echte rivaliteit bij Standard is die met Club Luik. In onze tijd zakten ze voor de topwedstrijden met 2000 of 3000 naar Le Pairay af om ons te steunen. Standard en Seraing, dat zijn altijd vrienden geweest.’ Maar zo veel verzameld talent heeft ook een prijs en in 1984 gaat het Seraing van notaris Paul Plateus failliet.

Zes jaar later neemt de puissant rijke Brusselse zakenman Gérald Blaton uit Woluwe de club die opnieuw in derde klasse verzeild is over. Blaton, ooit een anoniem bestuurslid bij RWDM, belandt bij Seraing omdat hij zijn weekends doorbrengt in zijn vakantiehuis niet ver van Luik. Met zijn geld haalt de club een armada aan Zuid-Amerikaans talent, Belgische toppers en de Deense international en Europees kampioen Lars Olsen, maar het sprookje duurt opnieuw niet lang. Op 12 mei 1996 speelt Seraing zijn laatste wedstrijd op Germinal Ekeren. Op 2 april heeft eigenaar Gérald Blaton beslist dat Seraing opgaat in Standard waardoor het stamnummer 17 verdwijnt. Blaton is op dat moment al zwaar ziek, en een paar maanden eerder heeft het Bosmanarrest hem duidelijk gemaakt dat hij niet meer moet hopen om zijn investeringen in Seraing te recupereren. Blaton heeft op zes jaar tijd zo’n 800 miljoen Belgische frank, dik 20 miljoen euro, in de club gestopt.

Manager Francis Nicolay, oud-speler van Seraing én de oprichter van de fameuze jeugdschool van Seraing, verhuist naar Standard met de beste jeugdploegen en acht spelers die deel uitmaken van de 23-koppige kern van de Rouches, onder wie Edmilson, Wamberto, Michael Goossens, Benjamin Debusschere, Roberto Bisconti en Axel Lawarée. Op Le Pairay haalt burgemeester Jacques Vandenbosch, die ooit zelf met Nicolay de jeugdschool had opgericht, eersteprovincialer Royal Union Liège met stamnummer 23 binnen en wordt zelf voorzitter, maar ver geraakt het project niet.

Marinko Rupcic, voorheen cultvoetballer én aanvoerder op Le Pairay, in zijn restaurant op de grens van Seraing en Luik: 'Mijn vader kwam als mijnwerker naar Seraing.'
Marinko Rupcic, voorheen cultvoetballer én aanvoerder op Le Pairay, in zijn restaurant op de grens van Seraing en Luik: ‘Mijn vader kwam als mijnwerker naar Seraing.’© KOEN BAUTERS

Alles verandert wanneer Bernard Serin, dan al voorzitter van FC Metz, zich in juli 2013 over de toenmalige eersteprovincialer ontfermt. Eerste provinciale vindt hij een beetje laag. Dus koopt hij een jaar later het stamnummer 167 van Boussu-Dour, dat in tweede klasse uitkwam. Zo zit Seraing nu, 25 jaar na de opslorping door Standard, wéér in eerste klasse voor een derde poging.

Uit Aalter

Le Pairay is niet alleen de naam van het stadion van Seraing, maar ook van een pleintje in het stadscentrum. In café Le Soleil hangen aan het plafond recente sjaals van RFC Seraing en oude shirtjes. Het wit en zwarte culttruitje aan het plafond met ‘Johnson’ als sponsor is van middenvelder Istvan Lakner. Het dateert van de gewonnen promotiematch op Beerschot.

Een beetje verderop is taverne Le Soleil het lokaal van de nieuwbakken ultragroep opgericht door Stéphane Woltèche. De T-shirts met het opschrift ‘UDBS’ (Ultras Dynamite Boyz Seraing) én met het verdwenen stamnummer 17 opzichtig op de mouwen, zijn hier te koop.

Woltèches liefde begon toen zijn peter, de chauffeur van de legendarische PS-politicus Guy Mathot, hem meenam naar die fameuze match op Beerschot, waar 54 volle bussen zorgden voor het grootste contingent supporters dat Seraing ooit buitenshuis op de been bracht.

’s Avonds was er in Seraing veel meer dan die 3000 man, en mocht de toen negenjarige Woltèche in café Le Stade naast het stadion mee op tafel dansen. Op een paar jaar na, toen hij in het weekend werkte in de horeca, miste hij amper matchen van Seraing.

Toen de club een paar maanden geleden de barragewedstrijden tegen Waasland-Beveren speelde, besliste hij met zijn copain Jonathan Dartevelle om voor wat extra sfeer te zorgen. In 2017 was er een groep jonge Ultra’s opgericht, zeven man sterk in het begin. Maar na een paar telefoontjes in het vooruitzicht van de verplaatsing naar Beveren waren ze plots met vijf, zeshonderd. Vandaag tellen de Ultras Dynamite Boyz Seraing al 300 leden.

Bij de terugkeer na de promotie wisten de spelers niet wat ze meemaakten. Meer dan duizend enthousiaste fans wachtten hen op. ‘Zelfs in de gloriejaren onder Blaton hadden ze dat nooit meegemaakt, zo veel volk feestvierend op straat’, vertelt Woltèche. ‘Ik ben om kwart voor vier ’s ochtends naar huis gegaan, ik heb gehoord dat Marc Grosjean pas om kwart voor zeven weg is gegaan. Veel oude bekenden keren terug, een aantal anderen heeft zich definitief afgekeerd of is na de aanvankelijke ontgoocheling toch supporter van Standard geworden. Seraing heeft zelfs een supporter uit Vlaanderen: Johnny Spinnoy uit Londerzeel mist geen match.’

Voor Woltèche is dit Seraing gewoon de voortzetting van zijn oude club, geen nieuwe kunstmatige identiteit. Dat is ook zo voor de andere leden van UDBS die mee aan tafel zitten. Pascal Vandenbossche, VDB voor de vrienden, noemt FC Seraing zijn tweede thuis. Hij was eerst stadionomroeper tot de club in de nationale reeksen tegen Vlaamse ploegen uitkwam (‘ik ken geen Nederlands’), nu helpt hij weer het terrein te verzorgen.

In Seraing fronsen sommige ouderen de wenkbrauwen (zou het dit keer wél blijven duren?), maar de meesten zien alleen dat er opnieuw een rood-zwarte club die FC Seraing heet in hetzelfde stadion speelt. ‘Alleen ons stamnummer zijn we voorlopig kwijt, Club Luik doet daar smalend over, maar zij hebben wel het stamnummer van Tilleur gebruikt om te overleven’, zegt Woltèche. ‘Maar het is een feit: zonder Bernard Serin zou Seraing vandaag hooguit in derde klasse spelen of zelfs niet meer bestaan.’

Bernard Serin wordt hier beschouwd als een aangenomen Sérésien. Niet te vergelijken met de andere buitenlandse eigenaars in het Belgische topvoetbal. Hij streek hier niet neer à la Blaton. Hij had al jarenlang een staalfabriek, CMI, met 6000 werknemers in 23 landen bepaald geen kleine speler, aan de oever van de Maas in Seraing, toen hij zich door Guy Mathot en Dominique D’Onofrio liet overhalen om zich te ontfermen over de club.

De dagelijkse leiding is in handen van een echte Luikenaar. Mario Franchi begon als kapper en heeft intussen een internationaal transportbedrijf uitgebouwd. Een selfmade man én een voetbalfan die al twintig jaar een loge heeft op Standard. Dat kan in Luik, de liefde voor die twee voetbalclubs. Meer mensen hadden en hebben die. De supporters van Standard kwamen hun vrienden van Seraing wel eens steunen, en na het verdwijnen van Seraing werden een aantal fans van Seraing Rouches.

Metallo’s onder mekaar, die niets te maken hebben met de supporters van Club Luik, de echte vijanden. Een heel ander soort volk, mensen uit het stadscentrum en het Waalse Haspengouw die via de Tongersebaan op Rocourt terechtkwamen.

Franchi zal, net terug uit vakantie, zijn club zaterdag voor het eerst live bezig zien in eerste klasse. Seraing speelde al een aantal heroïsche wedstrijden tegen de Rouches, maar won nog nooit. Een eerste zege tegen de club die 25 jaar geleden het eigen geliefde stamnummer 17 opslorpte, het zou wat zijn.

Zouden ze in Le Soleil wel genoeg bier ingeslagen hebben?

Eerste Luikse derby in 25 jaar: 'Standard en Seraing, dat zijn altijd vrienden geweest'

En Club Luik?

Sinds 1995 voetbalt de oudste kampioen van België niet meer in de hoogste klasse. Door betonrot moest het Stade Vélodrome op Rocourt afgebroken worden waardoor Club Luik jarenlang aan een odyssee als dakloze club begon, langs Eupen, Sclessin, Buraufosse (het stadion van Tilleur), Ans en Seraing tot de terugkeer naar Rocourt. Sinds 2015 voetbalt Royal Football Club de Liège in een geïmproviseerd stadion in een voormalige legerkazerne.

Om het geplande nieuwe stadion met 8000 plaatsen te bouwen ontbeert de club voorlopig de fondsen. Voorzitter en topadvocaat Jean-Paul Lacomble staat op de eigenheid van de club met het stamnummer vier en wil dus geen beroep doen op buitenlands kapitaal. Daardoor pendelt Club Luik, dat al twee keer van de dood gered is door de eigen supporters, tussen derde en vierde klasse. Dit jaar wil het alles op alles zetten om terug te keren naar het profvoetbal. Gaëtan Englebert, zelf een jeugdproduct van de club en later via Club Brugge international, is er sinds 2013 sportief directeur.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content