Hosana in de Heizel: memorabele momenten van het Koning Boudewijnstadion

© Belga Image
Steve Van Herpe
Steve Van Herpe Redacteur bij Sport/Voetbalmagazine

In het Koning Boudewijnstadion zijn al heel wat memorabele wedstrijden gespeeld. Als stenen zouden kunnen praten… Sport/Voetbalmagazine stuurde vijf jaar geleden al eens zijn beste stadionfluisteraar naar de Heizel.

Dit stuk verscheen eerder in Sport/Voetbalmagazine van 19 maart 2014 en delen we opnieuw, naar aanleiding van de renovatieplannen.

Crisis. Zegt dat woord u iets, menneke? Ik werd gebouwd net voor het uitbreken van de belangrijkste wereldcrisis ooit: de Grote Depressie in de jaren dertig van vorige eeuw. Die was het gevolg van een internationale schuldenberg en een bankencrisis. Tiens, waar hebben we dat nog gehoord? Zeshonderd arbeiders waren dag en nacht in de weer voor mij. En ik was nogal wat: 66.000 staanplaatsen en 9000 zitplaatsen. Plus een overdekte eretribune en een demonteerbare wielerpiste uit hout en staal. Die laatste overleefde de Tweede Wereldoorlog niet, den Duits gebruikte het hout om vuur mee te stoken. Nie gezieverd!

‘Voor ik gebouwd werd, was er op de Heizelvlakte trouwens geen bal te zien. Ik en nadien het Atomium – negen ballen, gebouwd in de jaren vijftig – brachten daar verandering in. Op 23 augustus 1930 werd ik officieel ingehuldigd. Met een WK baanwielrennen, gewonnen door de zeer nobele maar vooral onbekende Fransman Lucien Michard. Let wel, die datum was niet zomaar geprikt. Dat was symbolisch: honderd jaar eerder, in de zwoele augustusmaand van 1830, was het in de Zuidelijke Nederlanden – ja, zo heette dat hier toen – namelijk beginnen te rommelen. Het beleid van koning Willem I der Nederlanden viel niet zo in de smaak en dat leidde tot een opstand. Enfin, van het een kwam het ander en begin oktober 1830 was België onafhankelijk. Een eeuw later moest dat uiteraard gevierd worden, vandaar dat ik in het begin Eeuwfeeststadion, Stade du Centenaire, of ook wel Jubelstadion heette.

‘Al snel, op 14 september, was ik het decor van een eerste voetbalwedstrijd. Tegenstander – hoe kan het ook anders? – was Nederland, de eeuwige vijand. Net zoals honderd jaar ervoor hebben we die kaasbollen smakelijk opgevreten: 4-1. Het was de tijd van Pierre Braine – broer van RaymondDésiré ‘den Dis’ Bastin en vooral Lierenaar Bernard Voorhoof, met 30 doelpunten in 61 wedstrijden nog altijd topschutter aller tijden van de Rode Duivels. Paul Van Himst maakte er ook 30, maar hij had daar wel 81 matchen voor nodig.

‘Trouwens, over Polle gesproken, die heeft hier ooit eens de vloer aangeveegd met Brazilië. Wat een match was me dat! Woensdag 24 april 1963, ik herinner me die dag nog alsof het gisteren was. 5-1 astemblieft! En dat tegen de wereldkampioen. Na een goeie twintig minuten stond het al 4-0. Oké, Pelé en Garrincha waren er niet bij, maar bij de Belgische ploeg liepen ook geen sukkeleirs: Jean Nicolay, Laurent Verbiest, Léon Semmeling, Martin Lippens, Wilfried Puis, Paul Van Himst… Grote uitblinker met drie doelpunten was Jacky ‘Zorro’ Stockman. Ik zie de krantenkoppen de dag nadien nog: “Blamage voor wereldkampioen” en “Grandioze zege van Belgen op Brazilië”. Jaja, dat waren nog eens tijden, menneke.

‘Bijna even groots was trouwens de prestatie van onze Duivels zeven jaar eerder, in een vriendenmatch tegen Hongarije. Met 5-4 gewonnen! De Hongaren, destijds de Magical Magyars genoemd, hadden op het WK 1954 Brazilië en Uruguay ingepakt en met een strikje errond terug naar Zuid-Amerika gestuurd. Maar in de finale botsten ze op een veerkrachtig en stug West-Duitsland. Een wedstrijd die ze altijd hadden moeten winnen, verloren ze toch met 3-2. Moet het nog gezegd: tegen de Duitsers ben je nooit klaar. Ook al heet je Ferenc Puskás of Sándor Kocsis, met elf doelpunten topschutter van dat WK. Die twee tuveneirs waren er hier tegen België ook bij. Ik heb veel tragische figuren zien passeren, maar Kocsis staat toch in de top vijf. Hij werd het ‘Gouden Hoofd’ genoemd, speelde en trainde nog bij Barcelona, opende daar na zijn voetbalcarrière een restaurant, raakte aan de drank – hij had geregeld une pièce dans ses bottes – kreeg kanker en pleegde zelfmoord door uit een ziekenhuisraam te springen. Bij de Belgen geen figuren à la Kocsis, maar wel nuchtere gasten zoals Jef Mermans, Vic Mees, Richard Orlans en Jef Jurion. Hongarije kloppen, dat was in die tijd niet velen gegeven. Tussen 1949 en 1956 speelden de Magyaren 70 wedstrijden, waarvan ze er 54 wonnen, 11 gelijkspeelden en slechts 5 verloren. Chapeau dus voor Richard en co!’

‘Jef, doe eens iets’

‘De eerste grote finale die hier gespeeld werd, was die van Europacup I in 1958 tussen Real Madrid en AC Milan. Eigenlijk hadden niet de Italianen maar de Busby Babes van Manchester United hier moeten aantreden. Zoals ge weet, is dat een trieste histoire: de ploeg van trainer Matt Busby was op de terugweg van de kwartfinale tegen Rode Ster Belgrado het slachtoffer van een vliegtuigramp. Na een tussenstop in München crashte het toestel bij het opstijgen. Acht spelers, onder wie de internationals Roger Byrne, Duncan Edwards en Tommy Taylor, zijn daar niet levend uitgekomen. De halve finale tegen AC Milan was voor Manchester dan ook eerder een treurmars.

‘In de finale trad Real Madrid hier aan met een legendarische voorlinie: Paco Gento, Alfrédo Di Stéfano en Raymond Kopa. Gento was een razendsnelle linksbuiten die met de Koninklijke maar liefst zes keer de ‘Beker met de Grote Oren’ won, in 1956, 1957, 1958, 1959, 1960 en 1966. Een record. Di Stéfano maakte in elk van de vijf opeenvolgende gewonnen Europacup I-finales van Real Madrid een doelpunt. Een unicum. En de kleine Fransman Kopa is, samen met Lionel Messi, de enige speler die vier keer op rij in de top drie van de Gouden Balverkiezing eindigde – hij won het kleinood in 1958. Ook niet slecht, toch? 67.000 toeschouwers zaten hier op de tribunes en zagen een fantastische wedstrijd die eindigde op 3-2 voor de Spanjolen.

‘Maar de Koninklijke heeft hier ook eens in het zand gebeten, nog wel tegen Anderlecht. We schrijven de voorronde van Europacup I in het seizoen 1962/63. Paars-wit was in de heenwedstrijd miraculeus genoeg 3-3 gaan spelen in Bernabéu, met goals van Van Himst, Puis en Jean-Pierre Janssens. Voor de terugwedstrijd zat Rik De Saedeleer, een habitué van het huis, op de commentaarstoel. Tien minuten voor affluiten kreeg Jurion de bal van Pierre Hanon. Ik hoorde De Saedeleer in zijn microfoon briesen: ‘Jef, doe eens iets!’ Jurion leek hem eerst niet gehoord te hebben, want hij draaide rond zijn as, alsof hij niet goed wist waar hij naartoe moest. Maar dan liep hij met de bal aan de voet richting doel en schoot vanop zo’n twintig meter in de linkerbenedenhoek. Goal! Het bleef 1-0 en Anderlecht bekerde verder. Amancio, een van die Spanjaarden,was na de match zo gefrustreerd dat hij in de kleedkamer pardoes in een stuk zeep beet. Misschien is daar wel het woord “zeepsmoel” geboren…’

De Duitsers komen

‘Het meest overrompelende Duitse team – behalve dat van 1940-1945 – dat ik hier meemaakte, was dat van de finale van het EK 1972. Die ploeg had in elke linie een wereldtopper: Sepp Maier in doel, Franz Beckenbauer als Ausputzer achterin, regisseur Günter Netzer op het middenveld en voorin ‘Der Bomber’ Gerd Müller. En verder ook nog Paul Breitner, Uli Hoeness, Jupp Heynckes… Dat was een onstopbare machine! Niet toevallig voetbalden zes van de elf basisspelers bij Bayern München. Het was ook een team op het toppunt van zijn kunnen, met zeven voetballers tussen de 27 en de 29 jaar. De jongste was de twintigjarige Uli Hoeness, van loopjongen voor Netzer naar baas van Bayern – hoe het kan lopen in het leven! In de finale namen de West-Duitsers het op tegen de Sovjet-Unie. Het werd geen onemanshow maar een oneteamshow, een masterclass in voetbal. Zo’n demonstratie heb ik hier zelden gezien. Op een bepaald moment slaagde de Mannschaft erin dertig passes na elkaar te geven. De Russen wisten niet waar ze het hadden. Dat het slechts 3-0 werd, had veel te maken met de nonchalance van Netzer en de pech van Hoeness, die het doelhout trof. Uiteraard maakte de onvermijdelijke Müller weer twee goals. Met vier stuks werd hij topschutter van het toernooi.

‘Men zegt vaak dat Duitsland het moet hebben van kracht en loopvermogen, maar die ploeg uit 1972 had veel meer dan dat. Met Beckenbauer en Netzer werd ze aangestuurd door twee elegante, klasrijke sjotters. De laatste was door zijn arrogante en rebelse attitude overigens fel gecontesteerd. Dat was een echte fafoel, quoi: een snoeverke die graag liet zien wat ‘m kon. Twee jaar later, op het WK in West-Duitsland, zou hij dan ook de plaats moeten ruimen voor de zo mogelijk nog grotere klasbak Wolfgang Overath, spelmaker van de 1. FC Köln en meer een teamspeler. Zo kwam Netzer in heel zijn carrière maar aan 37 interlands, toch opmerkelijk voor een nummer 10 die furore maakte bij Borussia Mönchengladbach en Real Madrid. In de finale van het WK klopten de Duitsers, met min of meer dezelfde ploeg als die van het EK 1972, het Nederland van Rinus Michels en Johan Cruijff. Het werd 2-1, de winnende treffer kwam van de voet van… Gerd Müller.

Soit, even terug naar het EK 1972. Dat had eigenlijk het toernooi van de Belgen moeten worden. De Rode Duivels waren met de vingers in de neus door de voorrondes gewandeld en werden eerste in een poule met Portugal, Schotland en Denemarken. Daarna namen ze het in de kwartfinales op tegen het taaie Italië. In een heen- en een terugwedstrijd (0-0, 2-1) maakten Paul Van Himst en Wilfried Van Moer thuis het verschil. En met ’thuis’ bedoel ik dan bij mijn buurman het Constant Vanden Stockstadion, die ik toen nog moest aanspreken met Stade Emile Versé. Aan het eigenlijke EK, de eindronde dus, namen maar vier landen deel: België, Hongarije, de Sovjet-Unie en West-Duitsland. De pech van de Rode Duivels was dat ze in de halve finales al meteen de Mannschaft troffen. In een volgepakt Bosuilstadion – 55.000 toeschouwers, zo is mij verteld – speelden de Belgen een straffe match maar stuitten ze op Der Bomber, die twee keer toesloeg. Lon Polleunis kon de pijn nog verzachten, maar het bleef 1-2: België naar de troosting, die het won van Hongarije met 2-1, goals van Van Himst en Raoul Lambert.

‘Maier, Beckenbauer, Breitner, Müller, Hoeness en Schwarzenbeck – de zes spelers van Bayern München die deel uitmaakten van het team van het EK 1972 – stonden hier twee jaar later weer op de grasmat. Dit keer voor de finale van Europacup I tegen Atlético Madrid. Bij de Spanjaarden waren de meest in het oog springende namen Miguel Reina, de lynx van Córdoba en vader van Napolikeeper Pepe, José Eulogio Gárate, de sierlijke Argentijns-Spaanse spits, en de onlangs overleden Luis Aragonés, die later als bondscoach van Spanje geschiedenis zou schrijven op het EK 2008. Na negentig minuten stond het nog 0-0 en werden er dertig minuten verlengingen gespeeld. Vijf minuten voor affluiten krulde Aragonés een vrijschop voorbij de muur, Maier stond als aan de grond genageld: 0-1. Bij Atlético dachten ze al dat het in de sacoche was, maar… met die Duitsers ben je nooit klaar. Twintig seconden voor het einde van de wedstrijd rukte centrale verdediger Hans-Georg Schwarzenbeck op en loste vanop 35 meter een schot, een wanhoopspoging. ‘Papa’ Reina zag de bal niet goed komen en pats: 1-1! De replay twee dagen later – van penalty’s was toen nog geen sprake – werd een eitje voor de Duitsers: 4-0, twee goals van Hoeness en twee van – wie anders? – Müller.’

Paars-wit boven en onder

‘In de jaren zeventig speelden de ketten van Anderlecht hier twee gedenkwaardige wedstrijden. In 1976 stonden ze in de finale van de Europabeker voor bekerwinnaars tegen West Ham United en in 1977 was Club Brugge denadversaire in de eindstrijd voor de beker van België. Paars-wit speelde twee keer met nagenoeg dezelfde ploeg. Jan Ruiter, Gille Van Binst, Hugo Broos, Jean Thissen, Jean Dockx, Arie Haan, Ludo Coeck, Frank Vercauteren, François Van der Elst en Peter Ressel maakten in beide wedstrijden deel uit van het team. Er waren twee grote verschillen: Rob Rensenbrink – in 1976 op het veld, in 1977 niet – en de trainer. In de Europese finale was dat de Nederlander Hans Croon, in de bekerfinale was dat mijne copainRaymond Goethals.

‘Anderlecht was in 1970 de eerste Belgische ploeg geweest die een Europese finale haalde, in de Jaarbeursstedenbeker, de voorloper van de UEFA Cup, maar ze verloren die in een heen-en- terugwedstrijd van Arsenal. In 1976 was het hun tweede en de mauves wonnen dit keer! Met twee sublieme goals van Swat Van der Elst, dat mag ik wel zeggen. Ook de Nederlander Rensenbrink, die dikwijls het verwijt kreeg dat hij zich alleen kon opladen voor belangrijke wedstrijden – of zoals Goethals zei: “Hij deed alleen zijn smoking aan voor een galamatch” – voetbalde de pannen van het dak.

‘Een jaar later was de held een andere buitenlander. Zijn naam: Roger Davies. De Britse boomlange spits van Derby County was in 1976 door sportdirecteur Antoine Vanhove naar Club Brugge gehaald als vervanger van de al wat roestige Raoul Lambert, wiens lichaam nog met haken en ogen aan elkaar hing. Geloof mij, daar ken ik alles van… (er gaat een zucht door het stadion) Trainer ErnstHappel schudde echter meewarig met zijn norse Beethovenkop toen hij de aanwinst zag: ‘Wat komt die lange lul hier doen? Daar kan ik niks mee aanvangen. Die moet bij Avanti Brugge, de basketclub, gaan spelen.’ Maar Davies beet van zich af op het veld en scoorde dat seizoen veertien keer in de competitie, waarmee hij een belangrijk aandeel had in de titel van de Brugse boeren. In de bekerfinale stond hij dan ook aan de aftrap. Na een halfuur had Clubkeeper Birger Jensen nog geen bal geraakt, maar stond het toch al 3-1 voor Anderlecht, drie schoten in de winkelhaak. Club milderde net voor rust nog tot 3-2 en in de tweede helft klopte Davies Jan Ruiter twee keer. Bij de gelijkmaker van de Brit werd De Saedeleer lyrisch achter zijn micro: ‘Wat een prachtige goal van Roger Davies! Dat is Brits flegma, dat is Britse kalmte.’ Na de wedstrijd haalde Vanhove zijn gram en herdoopte hij de beker tot de ‘Davies Cup’. Ondertussen ging Happel, tot zijn eigen afgrijzen, op de schouders van zijn spelers. Het seizoen erop zou hij blauw-zwart naar de finale van Europacup I leiden, die met 1-0 verloren ging tegen Liverpool.’

Tweede eeuwfeest?

‘Liverpool… De naam is gevallen. Sinds dat drama in 1985 – ik spreek er nog altijd niet graag over en ik ga dat nu ook niet doen – heb ik het lang wat kalmer aan gedaan, maar dankzij de Rode Duivels daver ik nu weer geregeld op mijn grondvesten. Ja, die Roberto Martinez zie ik graag komen met zijn sjotters. Zijn voorganger Marc Wilmots was er trouwens ook bij tijdens een van mijn laatste internationale moments de gloire: de wedstrijd van de Belgen tegen Zweden op Euro 2000. Met Emile Mpenza als man van de match. Jaja… (kraakt) Tegenwoordig moet ik het toch vooral hebben van mijmeren over het verleden. En geef toe, ik heb toch een en ander meegemaakt. Nog zestien jaar en ik ben honderd. Nog eens een eeuwfeest… Daar kan die Ghelamco Arena nog een puntje aan zuigen, hein menneke!’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content