E VIVA POZUELO

© BELGAIMAGE

Op de tonen van ‘E viva España’ bezingen de supporters van KRC Genk hun kapitein. Geen wonder, want Alejandro Pozuelo is het hart van de ploeg. Maar waar komt het bloed dat door zijn aderen stroomt vandaan? Op ontdekkingstocht in Sevilla. Of liever: in Triana.

‘Wacht niet tot je alles hebt om van het leven te genieten, maar leef om te genieten.’ De spreuk hangt al jaren aan de deur van het appartement van Antonio Pozuelo (56), de vader van Alejandro, in Sevilla. Het is zijn levensmotto. Elke keer als hij of iemand van het gezin de flat uitgaat, herinnert de uitdrukking eraan dat je in het leven niet moet wachten tot het geluk je omarmt, maar dat je het zelf elke dag kunt plukken. En veel heb je daarvoor niet nodig, vindt Antonio, die bescheidenheid hoog in het vaandel voert. ‘Je ziet: dit is maar een eenvoudig appartementje’, zegt hij bijna verontschuldigend. Neen, luxe is aan hem niet besteed: een kleine woonkamer, een keukentje waar een Spaanse mama amper in kan draaien, drie slaapkamers en een minuscuul terrasje met zicht op… een parking. Toch is het met de nodige trots dat hij de deur van Alejandro’s kamer open zwaait: ‘Kijk maar rustig even rond en neem zo veel foto’s als je wilt.’

In de krappe ruimte staan een bed en twee kasten op elkaar geprangd. Aan de muur naast het bed hangen ingelijste krantenknipsels van Alejandro’s beste prestaties bij Real Betis. Aan de overkant sieren elftalfoto’s van zijn jeugdploegen de koelwitte muur. En naast de deur kijkt Alejandro je vijf keer glimlachend aan in het shirt van de ploegen waar hij tot nu toe speelde: FC Triana, Real Betis, Swansea City, Rayo Vallecano en KRC Genk. Op een kastje staat een opvallende trofee met het opschrift ‘Fútbol Draft 2012 – Bronce‘. Antonio legt uit: ‘Dat is een toernooi dat elk jaar georganiseerd wordt door de Spaanse voetbalbond. Alejandro werd daar verkozen tot de op twee na beste speler op zijn positie. Het goud ging naar Thiago Alcántara (nu bij Bayern München, nvdr) en het zilver naar Sergio Canales (nu bij Real Sociedad, nvdr). Dat wil toch wat zeggen, hé?’

VISSEN AAN DE GUADALQUIVIR

Even later, op straat, wijst papa Pozuelo naar de sinaasappelbomen die de straten van Sevilla – na Madrid, Barcelona en Valencia de vierde stad van Spanje – opfleuren: ‘In de lente verspreiden de bloesems van die bomen een heerlijke geur, die de hele stad bedwelmt. Er is dan niks mooiers dan ’s avonds op een terras langs de Guadalquivir een pintje te drinken.’ Je zou in hem een poëet vermoeden, maar niets van dat: Antonio Pozuelo is een arbeider op rust. Hij was een hoogtewerker die herstellingen uitvoerde aan torenkranen in de haven van Sevilla, de enige haven in Spanje die zich niet aan de zee bevindt maar aan een rivier, de Guadalquivir. Een vijftiental jaren ge- leden werd hij het slachtoffer van een arbeidsongeval. Het platform waarop hij stond te werken, begon plots te bewegen, hij moest zich vastklampen en scheurde daarbij een pees in zijn schouder. Daardoor kan hij zijn rechterarm niet meer helemaal omhoog heffen. Hij werd arbeidsongeschikt verklaard, werkte nog een tijdje voor de vakbond, maar ging uiteindelijk heel vroeg met pensioen. Een geluk bij een ongeluk, want zo kon hij zijn twee zonen begeleiden in hun naschoolse activiteiten. ‘Zwemmen, taekwondo, maar toch vooral voetbal’, vertelt Antonio, terwijl hij door de straten van Triana wandelt, de wijk in Sevilla waar Alejandro opgroeide.

Triana is een entiteit op zich, bevolkt door Trianistas, zoals de inwoners genoemd worden. ‘De titel van je reportage moet zijn: Alejandro is van Triana, niet van Sevilla’, herhaalt papa Pozuelo meermaals lachend, maar niet minder gemeend. Het stadsdeel wordt gescheiden van het centrum van Se- villa door de Guadalquivir en heeft een aparte geschiedenis. In de wijk, vermoedelijk genoemd naar de Romeinse keizer Traianus, heerste lang veel armoede. En wie arm is, moet creatief zijn. In Triana woonden creatieve geesten: gitaarspelers, flamencozangers en -dansers, vaak van oorsprong zigeuners, die op een kunstzinnige manier uiting gaven aan hun miserie. Ook tal van beroemde stierenvechters zagen hier het levenslicht, zoals Juan Belmonte, de grootste matador uit de geschiedenis van Spanje, die in 1962 een einde maakte aan zijn leven met een schot in het hoofd, net als zijn boezemvriend Ernest Hemingway een jaar eerder. Kortom, elk kind dat in Triana het levenslicht ziet, wordt ondergedompeld in een bad van cultuur, traditie en folklore.

Antonio slaat een zijstraatje in van de brede wandel- en winkelstraat San Jacinto. Het is hier, in de calle Valladares, dat het gezin Pozuelo een appartement betrok waar Alejandro zijn eerste levensjaren doorbracht alvorens naar een andere flat ietsje verderop te verhuizen. De nauwe straat komt uit op een pleintje met de grootte van een strafschopzone. In het midden pronkt een standbeeld van de Maagd van El Rocío. ‘Die heeft heel wat ballen moeten incasseren van Alejandro en zijn broer Manuel Antonio‘, grinnikt Antonio. ‘Soms kwam een van de andere bewoners van het appartementsgebouw mijn zonen dan een standje geven.’ Voor de zware, metalen deur aan de ingang twijfelt hij om aan te bellen. ‘Het is nog vroeg, we zouden beter opa en oma niet wakker maken.’ De grootouders van Alejandro, beiden een stuk in de tachtig, wonen nu in de flat. ‘Oma geeft altijd rozenkransen en religieuze armbandjes aan Alejandro. Om hem te beschermen’, lacht papa Pozuelo een beetje meewarig. Op die hulpmiddeltjes om geluk af te dwingen, heeft hij het zo niet begrepen. Alejandro ook niet, maar toch houdt hij alles goed bij, uit een soort bijgeloof en uit respect voor zijn grootmoeder. Toen hij klein was, droeg hij soms zelfs een paternoster verstopt onder zijn voetbalshirt tijdens een match.

‘Weet je: Alejandro was, in tegenstelling tot zijn zes jaar oudere broer, een onrustig kind’, pikt Antonio de draad weer op terwijl hij terug naar San Jacinto stapt. ‘Hij was heel actief, altijd in beweging, op zijn tien maanden kon hij al stappen. Soms ontsnapte hij aan onze aandacht. Dan was hij met zijn broer aan een kraampje caracoles (slakken, nvdr) gaan eten of gaan vissen.’ Op vijf minuutjes stappen van het appartement bevindt zich de puente Triana, de brug over de Guadalquivir die de wijk verbindt met het centrum van Sevilla. Onder die brug, waar je een prachtig zicht hebt op de oude stadskern van de Andalusische hoofdstad, kwamen de broers Pozuelo geregeld een hengeltje uitwerpen. Antonio lacht: ‘Het is te zeggen: Manuel Antonio kwam vissen, Alejandro was de springveer rond hem heen. Onrustig, hé.’

VECHTEN VOOR DE VRIENDEN

Ay, qué calor!’ Wat een hitte! Op straat hoor je de verzuchting her en der. Clandestiene verkopers van abánicos, de typisch Spaanse waaiers, leggen hun waar op witte doeken en proberen munt te slaan uit het gestegen kwik. We zijn bijna midden maart en de temperatuur schurkt tegen de dertig graden aan. Zelfs Sevillanen zijn dat in deze tijd van het jaar niet gewoon. El abc de Sevilla, een van de lokale kranten, brengt het op de voorpagina: ‘Afscheid van de winter met een voorproefje van de zomer’. Met de eerste warmte ontwaakt de stad uit haar winterslaap: de terrasjes lopen vol, de tapas komen op tafel, het gerinkel van glazen overstemt het gefluit van de vogels. De zonnestralen vinden hun weg naar de menselijke poriën, de poorten van het goed humeur gaan wagenwijd open.

Rosa is samen met een aantal vriendinnen aan het ontbijten – koffie en gebak – in een taverne in Triana. Het is een bijna dagelijkse gewoonte voor de moeder van Alejandro Pozuelo, die ’s namiddags als verkoopster werkt in een familiezaak waar ze beauty-, kappers- en barbierproducten aan de man brengt. Ze werpt het ook meteen op: ‘Alejandro was een kind dat niet kon stilzitten. Zijn huiswerk maken was een opgave voor hem. Ik moest naast hem plaatsnemen en hem bij de les houden. Een briljante leerling was hij niet, het enige waarin hij uitblonk, was de les lichamelijke opvoeding.’ Het gebeurde ook weleens dat mama Rosa opgebeld werd van-op school met de melding dat Alejandro gevochten had. ‘Nooit was hij de aanstichter van een ruzie, maar hij nam het altijd op voor zijn vrienden, ondanks zijn kleine gestalte.’

Rosa steekt een sigaretje op en grasduint verder in haar herinneringen aan de jeugd van haar jongste zoon. ‘Bij het voetballen op school viel hij eens pardoes op zijn mond, waardoor hij een paar tanden kwijt was. Een andere keer liep hij in een restaurant keihard met zijn voorhoofd ergens tegenaan. Thuis zette hij eens zijn twee handen vlak op een gloeiend hete oven. En hoe vaak heeft hij zijn enkels niet verstuikt! Neen, ik was nooit gerust met hem’, zegt ze terwijl ze aan haar sigaret lurkt alsof ze het allemaal weer net heeft meegemaakt. Veel hobby’s had Alejandro niet, zijn dagen bestonden uit naar school gaan, huiswerk maken en trainen. ‘Tv kijken deed hij niet vaak, FIFA spelen ook niet, tenzij hij bij vriendjes op bezoek was.’

Alejandro’s school, dat was het Colegio Salesiano San Pedro. Jorge is er verantwoordelijk voor de externe communicatie en opent breed glimlachend de deuren die uitgeven op een grote ovale patio. Het is vrijdag en in alle klaslokalen volgen leerlingen in uniform de lessen. Met een ongeziene gedienstigheid gaat Jorge ons voor en toont hij de ronduit indrukwekkende sportaccommodatie: er is een sporthal waarin zaalvoetbal gespeeld kan worden en buiten zijn er nog eens drie verharde pleinen om te voetballen. ‘O ja, ik herinner me Alejandro nog goed’, rakelt Jorge op. ‘Een welopgevoede jongen. Hij deed er altijd alles aan om een match te winnen. En je zag dat hij in zijn vriendenbende het cement was, hij schoot met iedereen goed op.’ De school heeft ook een heuse eigen kerk, waarin de grote vergulde beeltenis van de maagd Maria achter het altaar alle aandacht naar zich toe zuigt. In deze XXL-kapel trouwden Antonio en Rosa, en deed Alejandro zijn communie.

Hoewel Triana en Sevilla bezaaid zijn met kerkjes en beeltenissen van Maria, speelt godsdienst niet zo’n grote rol in het leven van de Pozuelo’s. Zowat iedereen in de familie is wel lid van een hermandad, een katholieke broederschap die bijeenkomt in een kerk om er te bidden, elkaar bij te staan of gewoon wat bij te praten. ‘Het is een beetje te vergelijken met het socio zijn bij een voetbalclub’, probeert Antonio het bevattelijk te maken. ‘Je kunt daar ook zover in gaan als je zelf wilt. Ik ga niet vaak naar de mis, maar kom weleens naar de kerk voor de convivencia, het sociale contact.’ Zowat de hele familie Pozuelo is lid van de Hermandad La Estrella, iedereen, behalve… Alejandro. ‘Ik had hem aanvankelijk ook bij onze broederschap ingeschreven, maar plotseling wilde hij overstappen naar de Hermandad San Gonzalo. Dat is zoiets als van Real Betis overstappen naar FC Sevilla, want ook tussen de broederschappen heerst er rivaliteit. Het is me nooit echt duidelijk geweest waarom hij per se wilde veranderen, maar ik heb dat dan uiteindelijk maar toegestaan. Hij kon soms heel koppig zijn.’

Tijdens de Semana Santa, de heilige week voor Pasen, organiseert elke hermandad een boeteprocessie waarbij de leden van hun kerk naar de kathedraal in het centrum van Sevilla trekken en terug. Zo’n optocht gaat gepaard met rituelen en gezangen en kan tot twaalf uur duren. ‘Alejandro begon er meestal wel aan, maar als we ter hoogte van ons appartement kwamen, hield hij het voor bekeken. Dat was te saai voor hem’, lacht Antonio.

CONCENTRATIE EN DEFENSIEVE TAKEN

De avond valt wanneer de 43-jarige David Ortega ons opwacht aan de ingang van La Mo-tilla, een sportclub aan de rand van Sevilla waar hij training geeft aan jonge voetballertjes. Hij is niet alleen, zijn vierjarige dochtertje Carmen dartelt om hem heen. Ze heeft een minikinderwagen bij zich waar haar twee poppen – ‘een tweeling’ – in zitten. ‘Mijn vrouw is aan het werken en we hebben geen opvang, dus blijft ze maar even bij mij’, legt de coach uit.

Ortega was jarenlang jeugdtrainer bij Real Betis, van de benjamines (acht- en negenjarigen) tot de juveniles (zestien- tot achttienjarigen). Hij had Alejandro Pozuelo heel wat seizoenen onder zijn hoede en was zich er meteen van bewust dat hij met een uitzonderlijk talent te maken had. ‘Hij behoorde, samen met onder meer Sergio León (spits die nu bij Osasuna speelt, nvdr), tot de beste spelers die ik er ooit zag passeren. Wij hadden toen een dijk van een ploeg. In een nationaal toernooi schakelden we een keer FC Barcelona, met onder meer Cristian Tello en Marc Bartra, uit.’ Ortega propageerde combinatievoetbal en gebruikte de perfect tweevoetige Pozuelo het liefst in steun van de spitsen in een 4-4-2. ‘Dan is hij op zijn best, zeker wanneer hij dicht bij hen kan aanleunen om combinaties op te zetten. Maar ik probeerde hem ook uit op andere posities op het middenveld.’

Bij de cadetes (veertien- en vijftienjarigen) zette hij Pozuelo geregeld op de bank. ‘Hij was al klein van gestalte en moest nog aan spiermassa winnen. Dat hij niet in de basis stond, was voor hem moeilijk verteerbaar. Ik herinner me een match tegen een potige ploeg. We kregen de 0-0 maar niet van het bord en in de 85e minuut liet ik hem opdraven. Zijn eerste balcontact was meteen raak: 1-0 en we wonnen de wedstrijd. Dat was zijn manier om een statement te maken.’

Ortega kneedde Pozuelo tot de voetballer die hij nu is, maar dat ging niet zonder slag of stoot. ‘In een wedstrijd waarin we al snel 2-0 op voorsprong waren gekomen, had ik hem op het hart gedrukt zeker geen geel te pakken. Hij zou geschorst zijn en ik had hem in de daaropvolgende matchen nog nodig, omdat hij mijn kapitein was én omdat hij een wedstrijd kon beslissen. Maar toen hij getackeld werd, revancheerde hij zich en kreeg hij een geel karton onder de neus geduwd. Ik heb hem toen meteen gewisseld en gezegd: ‘Jij wilt profvoetballer worden? Dan doe je zoiets niet.’ Ik nam ook zijn kapiteinsband een paar weken af. Na een tijdje kwam hij schoorvoetend zijn excuses aanbieden: ‘Míster, ik ben in de fout gegaan, ik besef dat nu.’

‘Naast zijn concentratie was een ander werkpunt destijds: zijn defensieve taken. Maar ik merk dat hij op dat vlak bij Genk heel wat vooruitgang heeft geboekt. Na zijn vertrek bij Real Betis heeft hij, behalve even bij Swansea City onder Michael Laudrup, nooit continuïteit gekend. Die heeft hij bij Genk nu eindelijk wel. Een trainer moet een speler als Alejandro Pozuelo eigenlijk maar twee dingen geven: vertrouwen en continuïteit. En dan zul je heel veel terugkrijgen.’ Dat zullen ze in de Luminus Arena alleen maar beamen.

DOOR STEVE VAN HERPE IN SEVILLA – FOTO’S BELGAIMAGE

‘Een briljante leerling was hij niet, het enige waarin hij uitblonk, was de les lichamelijke opvoeding.’ – MOEDER ROSA

‘Een trainer moet een speler als Alejandro Pozuelo eigenlijk maar twee dingen geven: vertrouwen en continuïteit. En dan zul je heel veel terugkrijgen.’ – DAVID ORTEGA

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content