RWDM werd 45 jaar geleden kampioen: het verschil was Jan

© Belga Image
Peter t'Kint
Peter t'Kint Redacteur bij Sport/Voetbalmagazine

Dit is een verhaal over hoe 45 jaar geleden een ploeg in de schaduw van Anderlecht kampioen werd. Over de invloed van Jan Boskamp, het geheim van lekkere vis, en een rouwstoet die pijn deed. En waarom die building in het Astridpark er niet kwam, maar RWDM uiteindelijk Anderlecht nog groter maakte.

Deze reportage verscheen in Sport/Voetbalmagazine van 22 april 2015.

Het behoort tot een van onze oudste voetbalherinneringen. Hoe we op een warme zomermiddag in mei op het veld van een kampioen met bloemen stonden. Een klein ventje voor één keer achter de andere kant van de tralies. RWDM, de landskampioen, had in ons dorp een supportersclub, en die vierde haar helden. Jan Boskamp van dichtbij! Er bestaat een foto van, maar die doet hier niks ter zake. De échte helden waren Nico de Bree, Eric Dumon, Gerard Desanghere, Kresten Bjerre, Maurice Martens, Benny Nielsen, Lon Polleunis, Eddy Koens, Willy Wellens en Jacques Teugels. Namen achter die iconische rode lichtjes op het scorebord in het Edmond Machtensstadion, op een steenworp van het grote Anderlecht, dat pas als derde eindigde. Tussenin zat Antwerp.

Ontstaan

Een mooie bel-etage in de Brusselse rand. Hier woont Eddy Koens, de rechtsbuiten. Vanuit zijn woonkamer kijkt hij in de tuin van het kasteel van Sterrebeek. Peinzend: “Je confronteert me wel, dat het allemaal al veertig jaar geleden is…”

Het verhaal van de titel, zegt hij, kan niet zonder het verhaal van de fusie.

Koens: “Ik ben meegekomen met Racing White, zoals negentig procent van de kampioensploeg. Alleen Dumon was van Daring. Racing White had een goeie ploeg, maar geen publiek en geen medewerking van de gemeente Woluwe. In Molenbeek, waar Daring speelde, was die steun er wel.”

Dat Racing White een goeie ploeg had, was dankzij… Anderlecht. Daar wilden ze graag Jean Dockx. In ruil voor Dockx kreeg Racing White twee goeie jeugdspelers van Anderlecht: Gerard Desanghere en Maurice Martens. Racing White wilde ook graag Jacques Teugels en Anderlecht kocht het eigen jeugdproduct terug van Union, om hem in de deal te betrekken. Daarbovenop kwam geld, dat Racing White investeerde in Koens, op het verlanglijstje van… Anderlecht.

Koens over die transfer: “Ik wilde weg bij STVV, maar zeker niet naar Racing White. Ik wilde naar Standard, dat me een contract van vijf jaar bood. De afstand was dertig kilometer, ik kon in Sint-Truiden blijven wonen. Toen kreeg ik telefoon van Georges Denil, namens Anderlecht. Robbie Rensenbrink links, ik rechts en Jan Mulder centraal, dat wilde Constant Vanden Stock. Maar STVV zei: we willen dat je naar Racing White gaat, want van hen krijgen we Fons Haagdoren en drie miljoen Belgische frank (75.000 euro). In een Leuvens café moest ik gaan tekenen. Ik ben uiteraard niet geweest. Vervolgens belde Beerschot, dat een cheque van 8 miljoen frank (200.000 euro) op tafel legde. De club liet hen gewoon niet binnen, toen we ons op een vergadering meldden. Ik moest naar Racing White of ik bleef, aan hun voorwaarden.” Hij ging, maar niet met volle goesting.

Gerard Desanghere bouwde zijn stek in Borchtlombeek, niet zo ver van het Anderlecht waar hij werd gevormd. Desanghere, peinzend: “Een directe concurrent sterker maken, dat zou Anderlecht nu niet meer doen. Maar… Woluwe, dat was vér in hun ogen. Er kwam geen kat kijken, het was geen aangenaam stadion, er waren geen cafés. Toen de fusie er kwam, was het plots helemaal anders, voetbalden we op drie kilometer van Anderlecht. Met volk, in die dagen tot 30.000 man. En mét een fantastische ploeg… Anderlecht had veel jeugdspelers, maar te veel van hetzelfde niveau, en niet direct dat van de club. Ik was rechtsachter bij de reserven, GeorgesHeylens was de rechtsachter van de A-ploeg. Martens had de concurrentie van Wilfried Puis en Jean Cornelis, dat lukte ook niet. Als herinnering wel onvergetelijk: met Mulder en Paul Van Himst mogen trainen. Mulder was ne rotten. Als je eens een bal verkeerd gaf,… Jan een romanticus? Mijn voeten!”

De structuur

Koens: “Jean-Baptiste L’Ecluse was de geldschieter van de ploeg. Heel Molenbeek vol gebouwd, maar geen bal verstand van voetbal… De man had een kasteel en af en toen nam hij ons mee op jacht. Kreeg je een geweer in je handen. ‘Schiet maar als er eentje komt’, zei hij.”

Jacques Teugels, na zijn carrière leverancier van materiaal in cafés: “Die fusie… (lacht) Met twee voorzitters en een hoop vicevoorzitters.” Koens: “Twee managers ook! Michel Verschueren en EugèneSteppé. Als je te veel bij de ene binnenliep, was de ander lastig.”

Desanghere: “Te veel bestuursleden. Meester Gooris had de gave van het woord, L’Ecluse zat er dan wat bij. Maar achter de schermen was hij wel de grote baas. Zijn kasteel stond hier in de buurt. In Heikruis.”

Teugels:”L’Ecluse had het niet zo voor de mensen van Racing White. Gooris moest ons altijd verdedigen.”

De ploeg

Eerste klasse telde dat seizoen twintig ploegen. RWDM werd kampioen met 61 punten, 9 meer dan Antwerp en Anderlecht. Het verloor slechts twee keer, van Diest en Cercle Brugge. Het scoorde 92 keer in 38 matchen en had een doelsaldo van +53.

Desanghere: “Bjerre en ik stonden centraal, ik altijd links, de kant van Maurice (Martens, nvdr). Dat was een zeer aanvallende linksachter, dus moest er naast hem iemand met wat snelheid staan. Bjerre was rustiger en kon beter uitverdedigen. In de lucht moest ik niet zo sterk zijn, Nico (de Bree, nvdr) haalde toch alles weg. Riep hij ‘ja’, dan maakte je dat je weg kwam.”

Teugels: “TommySvensson van Standard ging een keer in duel met De Bree. Kaak- en sleutelbeen gebroken!” Desanghere: “Na dat incident had hij nooit meer moeite om een bal te pakken.”

Koens: “Maar in de kleedkamer was De Bree een sociale gast!”

Daar kan Teugels over meespreken: “Ik speelde in die tijd met de nationale ploeg in Leipzig. Van RaymondGoethals moest ik in de spits vooral rennen, we kwamen voor een punt. Het werd 0-0, iedereen content. Een paar dagen later stond in Sport ’70: Teugels en touriste… De zondag erop scoorde ik drie keer in Lierse. Uitgerekend dezelfde journalist kwam me vragen voor een reportage. In die tijd mochten ze na de match nog in de kleedkamer. Ik stond vlak bij de douche en deed de mannen teken. Met zijn drieën – Lon, Jan en Nico – hebben ze die journalist met zijn kleren aan onder de douche gezet…”

Koens: “Bjerre was beenhard en fysiek zeer sterk. Als wij naar de training gingen, had hij zijn tien kilometer in het Terkamerenbos al achter de rug. We hebben altijd contact gehouden, tot hij stierf. Elk jaar kwam hij naar hier, en ging ik naar ginder. Op een dag vertelde zijn vrouw dat hij niet kon komen. Ik dacht: een griepje, ik bel volgende week wel terug. Toen ik hem aan de telefoon kreeg, begon hij te huilen. Terminaal, zei zijn vrouw. In oktober, november was dat. In februari 2014 is hij gestorven. Fantastische kerel. Maar: goeie zakenman. Ze vertelden me eens op de club dat ze zelfs zijn gordijnen moesten betalen! Hij had in Denemarken een pracht van een huis, aan het water.

“Op het middenveld had je Polleunis. Ik heb acht jaar met Lon gespeeld. Zat heel dicht bij het niveau van Van Himst. Een beetje enfant terrible, maar voetballen… Lon wist precies wanneer je de diepte inging en dan legde hij de bal panklaar.”

Desanghere: “Polleunis had graag dat Martens diep ging, dan moest hij niet te veel lopen. Lon is misschien wel de meest onderschatte speler die ik ooit zag. Zijn pech: hij zat bij RWDM en Sint-Truiden. Nielsen was een man voor balbezit. Altijd wat te dik, wat lui, geen trainingsbeest, maar een fantastische voetballer.”

Koens: “Voorin waren we alle drie pijlsnel.” Desanghere: “Wellens was jong. De dragers waren toch wel Eddy en Jacques, die altijd tussen de palen sjotte. Een gave. Eddy had, net zoals Willy, ook wat langer haar. De jaren zeventig hé.”

Mijn vriend Jan

Maar het verschil maakte zijnvriend Jan, zong Raymond Van het Groenewoud, in die dagen supporter.

Koens: “Boskamp is gekomen in ’74. Hij was ons stapje naar het kampioenschap.”

Desanghere: “Ik noem hem de transfer van de eeuw. Aanvankelijk was hij de grote onbekende. Hij kwam als een gewone speler, maar toen hij begon te voetballen… Olala. De titel was de verdienste van de hele club, maar Jan was de ontbrekende schakel. Hij leerde ons trainen. Onze conditie hadden we te danken aan Boskamp. Duurlopen deden wij nooit, tot hij het introduceerde. Eerst apart, met hem, maar toen de trainer het effect zag, zei die: ‘We gaan dat ook een keer doen.'”

Koens: “België betaalde in die dagen beter dan Nederland. Ik kon veel meer verdienen in Sint-Truiden dan bij PSV! Zwart, uiteraard. In Sint-Truiden werden we uitbetaald door de hoofdcontroleur van de belastingen. Kan je nagaan! Jan bracht er drive in. Hij was een speler van wie ze bang waren. We waren voordien al tweede en derde geweest, maar met Jan…”

De trainer

Koens: “Felix Week was een echte Brusselaar. Als je tegen hem zei dat je die avond op restaurant ging, gaf hij je direct een paar tips. Maar hij was te braaf voor een topploeg. Felix was vroeger doelman van Anderlecht en kreeg er ooit tien binnen tegen Manchester United. Dan zeiden we: ‘Trainer, vertel nog eens over die match.’ Piet de Visser hadden we daarna. Ook een figuur. Jan, een rotzak, zei dan: ‘Trainer, doe het eens voor, we snappen het niet zo goed.’ Dat kon Piet niet, hij had die techniek niet.”

Teugels: “Week, God hebbe zijn ziel. Een goeie trainer maar niet voor een ploeg met vedetten. Hij was een beetje naïef. Ik vergelijk het met trainers van Barcelona of Real. Wat moeten die aan Messi of Ronaldo vertellen? Onze trainingen waren zeer voorspelbaar. Op woensdag verlof, want dan had de jeugd ons veld nodig en op donderdag vaak een oefenmatchke tegen een ploegje uit provinciale. Week at graag. Toen we Europees speelden in Stavanger wist hij beter hoe de vis er smaakte dan hoe de ploeg speelde. Ooit zette hij een kruisje te veel bij een tactische bespreking. Na een half uur zei Bjerre: ‘Trainer, hier gaan we makkelijk winnen, hé.’ Hij: ‘Waarom?’ Bjerre: ‘Als ik goed tel, staan we met twaalf op het bord.’ Week was ook geen prof, hij werkte in het elektriciteitsbedrijf van zijn oom.”

Desanghere: “Alle Belgen werkten nog. Op afzondering ging Week niet mee. Toen was dat nog zo.”

Teugels: “In Dundee kwam hij eens binnen op de kamer terwijl we aan het kaarten waren. Iedereen rookte: Polleunis, Martens, ik. Week trok boos een raam open en zei: ‘Zijn jullie profs? Vanavond Europees en jullie zitten te paffen.’ Lon antwoordde: ‘We pakken onze vitaminen, hé.’ ’s Avonds wonnen we. Toen Week daarop binnenkwam in de kleedkamer, zei Lon: ‘Gezien, trainer, hoe goed die vitaminen waren?'”

Desanghere: “Een brave mens. Al de Belgische trainers uit die tijd waren hetzelfde. UrbainBraems, Urbain Haesaert, Week,… De komst van de buitenlanders bracht wat evolutie, qua professionalisme en het functioneren van een club. Voor Week is alles beginnen te degraderen met de komst van Boskamp. Die kon hij niet de baas. De eerste training zal ik nooit vergeten. We stonden allemaal in een cirkel en we moesten de French cancan doen: de benen de lucht in zwieren. Voor ons doodnormaal. Doe ik niet, zei Jan, hij vond dat een klucht. Week had wel gespeeld in Anderlecht, maar de trainersopleiding was niks. Jan had ErnstHappel bij Feyenoord meegemaakt… Hij zei altijd: geef ons Happel en we worden drie keer kampioen. Kutbal hadden wij nooit gespeeld, tot Jan ermee afkwam. Met Piet de Visser werd ook gelachen, maar het was toch Nederland, weer andere oefeningen. Meer variatie, sneller, in één tijd. Was Boskamp er niet geweest, misschien waren we op ons niveau gebleven.”

En was de ploeg nooit kampioen geworden?

Desanghere: (peinzend) “Misschien niet, neen.”

De vete

Maar: niet alles was peis en vree binnen het team. Jan had ook een andere kant.

Teugels: “Er waren twee clans: Hollanders versus Belgen. Jan koos niet het kamp van de Hollanders, maar dat van ons. Want bij de andere groep zat Bjerre.”

Koens: “Je zag het niet, maar Kresten en Jan, dat was…”

Desanghere: “Water en vuur.”

Koens: “Jan is heel direct. Hij heeft een grote mond, maar hij is een doodgoeie gozer. Op een of andere manier mochten die twee elkaar niet.”

Teugels: “Bjerre had een contract van Racing White. Na de fusie is dat overgenomen. Inclusief zware kampioenspremie. Jan dacht dat hij het beste contract had, maar dat van Bjerre was beter. Toen is het begonnen. Jan was een werker en Bjerre had ooit gezegd: ‘Bedankt, jij werkt voor mij.'”

Desanghere: “Bjerre was de kapitein van Racing White. Dé patron. Toen kwam Jan. Twee patrons, dat kon niet blijven duren. Voor L’Ecluse was Jan God, hij kon alles van de voorzitter gedaan krijgen.”

Teugels: “Als Jan zei dat hij naar huis moest om zijn gras te maaien, stuurden ze iemand van de firma.”

Desanghere: “Vervolgens wilde Jan kapitein zijn. Maurice heeft nog geprobeerd om dat vuurtje wat te blussen. Die deed dat heel goed, een verstandige man. Maar Jan zat te wachten om alles in te palmen. Sommige dingen waren misschien niet eerlijk, maar eigenlijk was het normaal: Jan stak er met kop en schouders boven uit. Alles moest volgens zijn gedacht gaan: transfers, de jeugd… Met Robert (L’Ecluse, de zoon van de voorzitter, nvdr) zat hij dag en nacht samen. Op het veld zag je de tweespalt niet. Op dat vlak waren Kresten en Jan echte profs. Stond de ene vrij, dan gaf de ander de bal.”

Teugels: “Later, in Bilbao, zijn ze op de vuist gegaan. De ploeg viel toen uit mekaar, contracten werden niet verlengd. We zijn op stap gegaan, er werd wat gedronken en toen is het tot een handgemeen gekomen.”

De viering

Desanghere: “Kampioen werden we thuis tegen Oostende: 5-3. Op de bank stonden ze al met de champagne. Ik weet nog dat we moeilijk het einde haalden, ons amper konden concentreren. Niemand kon geloven dat wij kampioen werden.”

Koens: “Voor mij, Kresten en Benny was de viering een ontgoocheling. Na de wedstrijd vroeg de BRT of ik naar Sportweekend wilde komen. Kresten en Benny gingen mee. De rest zat in een restaurant. Wij kwamen later, maar de baas van het restaurant zei: ‘Geen plek meer.’ Daarop zijn we met de vrouwen erbij ergens anders gaan eten. Dat heb ik Fons van de Pré Salé zeer kwalijk genomen.”

Teugels: “Weet ik niks meer van. Ik weet wel nog dat we tegen niemand mochten zeggen dat we daar hadden afgesproken, en dat er later toch supporters binnenvielen.”

Koens: “Later zijn we nog in stoet van het stadion naar het gemeentehuis gestapt. Er is toen een doodskist meegevoerd, van Anderlecht. Folklore, want onze relatie met Anderlecht was best goed. Er was ooit een wedstrijd geweest, waarmee wij hen aan de titel hielpen. Als Anderlecht won tegen Sint-Truiden en wij gelijkspeelden tegen Club Brugge, was paars-wit kampioen. Anderlecht won. Ik scoorde na tien minuten, Club maakte gelijk rond de tachtigste minuut. Wij hadden toen een keeper die naast alle ballen greep. Verkocht, vermoedden we, maar het gaf niet, Bjerre veegde alles weg. Die titel zijn we samen met Anderlecht gaan vieren. Taxi’s betaald door Constant Vanden Stock.”

Desanghere: “Die doodskist zagen ze in Anderlecht toch niet graag. Het heeft ook niet lang geduurd, je kon daar niet tegenop. De eerste die vertrok, was Michel Verschueren. Later volgden er nog. Alle goeie spelers, behalve Boskamp. Die kreeg alles van L’Ecluse, wat moest hij dan nog naar Anderlecht? Die appartementen die L’Ecluse bouwde, daar heeft Jan er ook van gekregen. Anders was Boskamp zeker naar Anderlecht gegaan, daar ben ik honderd procent zeker van.”

DOOR PETER T’KINT

“Mulder een romanticus? Mijn voeten. Jan was ne rotten.” Gerard Desanghere

“Je kon in België meer verdienen dan in Nederland. Zwart, uiteraard.” Eddy Koens

“Jan dacht dat hij het beste contract had, maar dat van Bjerre was beter. Daar is de vete begonnen.” Jacques Teugels

“Happel wilde wel mit die Karten spielen met onze pa, maar komen? Neen.” Robert L’Ecluse

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content