Standard, de club die nooit slaapt: ‘Het dagelijkse leven op Sclessin, dat is iets waar je je ogen op uitkijkt’

© BELGAIMAGE
Martin Grimberghs Medewerker van Sport/Voetbalmagazine

Op de graadmeter van explosiviteit spant Standard in België de kroon. De kolkende traditieclub beleeft een ongezien seizoen wat de treurnis van de resultaten betreft, maar is wel als vanouds meer bezig met het bedwingen van haar demonen dan met het genieten van haar vleugje extravaganza.

In het wat aparte wereldje van de gokverslaafden is men het over bepaalde sportweddenschappen roerend eens. Zo hebben velen als stelregel om nooit in te zetten op de club van hun hart. In België is er veeleer een consensus rond het feit dat men moet vermijden om in te zetten op Standard. Of men nu supporter is van de Rouches of niet, dat maakt niet eens zoveel uit. De onvoorspelbare traditieclub is ‘in staat om te verliezen tegen Zulte Waregem en, met een handicap dan nog, te winnen van een goed KRC Genk’, aldus een fervente volger van Standard, die naar eigen zeggen al veel te veel geld verloren heeft in de gokkantoren die hier te lande, vermomd als boekenwinkeltjes, al een jaar of tien als paddenstoelen uit de grond schieten. Standard wordt vanouds door de bookmakers beschouwd als ‘een slechte gok’, want het valt zelden in te schatten wat er allemaal borrelt in het binnenste van de vulkaan.

Zelfs het zangerige accent van een Igor de Camargo is niet bij machte om de pil te verzachten. ‘Het is een beetje het probleem van de topclub die nooit wint’, valt de Braziliaanse Belg samen, die in het verleden nochtans twee keer landskampioen werd in het rood-witte shirt. ‘Dat is volgens mij de oorzaak van de explosieve aard van de club. Qua infrastructuur is alles aanwezig opdat het zou marcheren, maar het marcheert niet.’

Wanneer een stuk speelgoed kapot is, wordt het vervangen. Dat is een pak lastiger wanneer het gaat om een historisch stuk. Zoals Standard er een is, getuige daarvan de tien landstitels, acht Belgische bekers en de (verloren) finale van de Europabeker voor bekerwinnaars in 1982. Ook een getuige daarvan is Yves Leterme. ‘Ik heb bij Standard het voetbal ontdekt in een periode dat het op sociaaleconomisch vlak niet gemakkelijk was. In het begin van de jaren 80 was het somberheid troef rond Sclessin. De staalsector, met Cockerill Sambre, ging fors achteruit en er waren veel sociale problemen. Ook op institutioneel vlak was het niet evident. En te midden van dat alles had je Standard.’

Igor de Camargo: 'Qua infrastructuur is bij Standard alles aanwezig opdat het zou marcheren, maar het marcheert niet.'
Igor de Camargo: ‘Qua infrastructuur is bij Standard alles aanwezig opdat het zou marcheren, maar het marcheert niet.’© BELGAIMAGE

De man die met melancholie een beeld schetst van het België toen hij twintig was, was een jonge voetbalfan vooraleer hij een soms wat lachwekkende eerste minister werd. De Vlaamse student van destijds, met een Franstalige vader en uit een gegoede familie stammend, zou zich voor eeuwig tot supporter van Standard bekeren. Leterme was minder opportunistisch dan andere politici, die zich aan het eind van de nillies in de wandelgangen van Standard rondliepen om gezien te worden, maar stond niettemin veraf van hetgeen de identiteit van zijn favoriete club uitmaakt – de identiteit tenminste zoals Mehdi Carcela die ziet, de man die 304 keer uitkwam voor de Rouches (een record). ‘Elke ploeg heeft zijn waarden en karakter, maar in het publiek van Sclessin vind je normaal gezien alleen pure mensen. Hier is niks kunstmatigs, alles is levensecht. Dat heb ik nooit zo gevoeld bij Benfica of Olympiacos. Pas op, daar zijn ze ook wat gek, maar het is een ander gevoel. Hier zul je in de tribunes geen architect of dokter aantreffen. Nu ja, er zal er hier of daar wel eens een zijn, maar onze basis is het werkvolk. Sclessin dat zijn 30.000 zorgverleners, mensen die aan het front staan, die ’s nachts werken. Die zich voluit geven.’

Hier zul je in de tribunes haast geen architect of dokter aantreffen. Sclessin, dat zijn 30.000 zorgverleners, mensen die aan het front staan, die ’s nachts werken. Die zich voluit geven.’

Mehdi Carcela

Hetgeen Alexandre Grosjean haastig omschrijft als ‘het kantje Che Guevara’ van stamnummer 16. Het is onduidelijk of de oudgediende van Proximus ooit op de speelplaats rondliep met een T-shirt van Che, maar vandaag zegt hij alleszins dat ‘hij fier is om te werken voor een club die links georiënteerd is, die zich uitspreekt als antifascistisch en die het werkethos van de arbeiders heeft. Voor u kan het misschien evident lijken, maar ik zou me nooit kunnen associëren met een club waarvan de supporters zouden zeggen dat ze extreemrechts zijn.’

Altijd in de belangstelling

Dat is alvast geruststellend. En zo denkt ook Jean-François Gillet erover. De huidige doelmannentrainer van de eerste ploeg werd geboren in Soumagne en doorliep de jeugdreeksen van Standard. Hij herinnert zich nog ‘het rode stof dat overal op lag toen Cockerill nog operationeel was’. Voordat hij naar Italië emigreerde, vierde hij zijn zestiende verjaardag in het midden van de jaren 90. ‘We trainden daar beneden, dicht bij het stadion, ’s avonds na schooltijd, en we konden de hoogovens ruiken. En wanneer het donker werd, zag je hoe de vlammen van het nachtelijke werk de hemel verlichtten. Het was onvoorstelbaar, bijna magisch.’

Het zijn de indrukken van een kind die uit de mond komen van een veertiger. Ze vatten vrij goed samen waarom de minnaars van Standard hun club zo onvoorwaardelijk liefhebben. Ongeacht het lijden dat een kwarteeuw sukkelen tussen 1983 en 2008 met zich meebracht, ongeacht de huidige malaise. ‘Dat is wat Standard uniek maakt’, gaat Steven Defour voort. ‘De club zou haar passionele kant verliezen als ze altijd zou winnen. Toen ik zelf in Porto aankwam, was die club voor de zevende keer in tien jaar kampioen gespeeld. In mijn eerste seizoen werden we opnieuw kampioen. Het feest heeft een uurtje geduurd, misschien twee. Het was bij wijze van spreken de dertiende titel in een dozijn, er hing geen emotie meer aan vast.’

Standard van zijn kant heeft veel, héél veel, verloren in de loop der jaren. Zijn uitstraling om te beginnen, vervolgens geld en soms zelfs zijn geloofwaardigheid. De mensen die de voorbije zeven jaar het beleid van Standard bepaalden, weten heel goed dat twee Belgische bekers (in 2016 en 2018) niet alle mislukkingen vergoelijken. Slechts op één punt is Standard een echte topclub gebleven: in de belangstelling staan. Populair bij de Waalse tabloids, altijd wel een goed verhaal re rapen: stamnummer 16 weet zijn onvoorspelbaarheid goed te vermarkten.

‘Op dat niveau is het bijna een kunst’, stelt Philippe Léonard, oudgediende van de club (1991-1996 en 2004-2006). ‘Maar dat is het altijd geweest. Er zijn meer lekken bij Standard dan in eender welke andere ploeg. De magie van deze club is dat, zelfs als je er deel van uitmaakt, je elke dag nog dingen te weten komt door de kranten te lezen’, lacht hij.

Hoe ziet het dagelijks leven op de club eruit? Dat is de politie die binnenvalt, dat is de coach die ontslagen wordt, dat zijn onwaarschijnlijke transfers… Het dagelijks leven op Sclessin, of je nu speler of supporter bent, dat is iets waar je je ogen op uitkijkt.’

Philippe Léonard

Olivier Smeets van zijn kant kwam bij de Rouches in april 2008 via bemiddeling van Samuel François, de zoon van Pierre François die er toen directeur-generaal was. Hij arriveerde door de kleine poort van de merchandising bij een club waarvan toen werd gezegd dat ze ’tien jaar voorsprong’ had op de binnenlandse concurrentie. Maar twee jaar later zat Standard in play-off 2 en moest Smeets als persattaché vooral aan crisiscommunicatie doen. ‘Het is bij manier van spreken, maar ik zeg graag dat ik in een club werk die nooit slaapt.’ Iemand die op Sclessin begon onder Luciano D’Onofrio, die de vier jaar onder Roland Duchâtelet meemaakte en die nu al tien jaar en half samenwerkt met Bruno Venanzi en Alexandre Grosjean, weet wel waarover hij spreekt.

Tranen om Tahamata

Volgens sommigen is het dat wat Standard zo uniek maakt. Dat het komt doordat er in alle geledingen van de club gepassioneerde mensen rondlopen dat er op Standard geen twee dagen hetzelfde zijn. Anderen beweren dat het vooral een kwestie is van een club die zichzelf niet weet te managen, die niet in staat is om de zaken vanop een afstand te bekijken. ‘De mensen beseffen niet wat voor een belasting het is om voor Standard te werken. Weet u dat mijn moeder, toen ik haar vertelde dat ik Proximus ging verlaten voor Standard, me vroeg wat ik tijdens de week zou doen’, lacht Alexandre Grosjean, zeven jaar na die zondagse babbel met zijn moeder.

Met een carrière van twintig jaar in de telecombusiness achter hem geeft de favoriete schietschijf van de Luikse fans toe dat zijn leven er niet bepaald rustiger op geworden is. ‘Wat waanzin is, is dat ik als kind met mijn vader het veld op ben gelopen na de match tegen Waterschei, dat ik tranen van vreugde heb geweend wanneer ik Simon Tahamata in dit stadion zag spelen en dat ik vandaag mijn naam zie op spandoeken die om mijn ontslag vragen. Gelukkig geven die spandoeken me net energie. Ik zal nooit opstappen. Nooit! Ze zeggen dat ik gek ben, maar ik denk dat ik de omvang van het geweld dat op de sociale media de ronde doet niet zie omdat ik daar niet op zit… Maar ik kan me wel voorstellen dat het heftig moet zijn.’

Standard, de club die nooit slaapt: 'Het dagelijkse leven op Sclessin, dat is iets waar je je ogen op uitkijkt'
© BELGAIMAGE

Dus doet Grosjean iets wat erg zeldzaam is bij Standard: hij relativeert. Hij haalt een oud gezegde boven: ‘Bij een voetbalwedstrijd, zeker op Standard, is het bier goed wanneer je wint en de meisjes zijn dan mooi. Als je verliest is het net omgekeerd.’ En hij houdt zich voor dat er ergere dingen zijn in het leven. Onlangs had de directeur-generaal van Standard het kwaad tijdens de 84 minuten die de Netflixdocumentaire Angèle duurde, een biopic over de Brusselse zangeres Angèle. Hij zag ‘het overdreven geweld’ in de manier waarop de aankondiging van de zangeres dat ze biseksueel is, door de maatschappij werd onthaald. ‘Dat is natuurlijk duizend keer erger dan wat mij overkomt. Terwijl iedereen haar bewondert…’

Per definitie heeft men maar weinig waardering voor de bestuurlijke instanties van een club in woelig water, waarvan de rekeningen die op 22 december vorig jaar bij de Nationale Bank werden neergelegd een ongekende duik namen en voor het seizoen 2020/21 een verlies van 19,7 miljoen euro lieten zien. Tel dat bij het geschatte verlies van ongeveer 20,7 miljoen euro sinds Bruno Venanzi aan de macht kwam en bij de juridische uitspraken die er nog zitten aan te komen en je weet dat het niet zomaar een gewone last is die de huidige voorzitter van Standard bezwaart. Het is een tikkende tijdbom.

‘Er is in België maar één club die in dergelijke omstandigheden erin slaagt om zijn passie te behouden’, verzekert Philippe Léonard nochtans. ‘Want bij Standard is er altijd de neiging om te zeggen dat het morgen wel beter zal gaan. De supporters leven met die hoop. Maar hoe ziet het dagelijks leven op de club eruit? Dat is de politie die binnenvalt, dat is de coach die ontslagen wordt, dat zijn onwaarschijnlijke transfers… Het dagelijks leven op Sclessin, of je nu speler of supporter bent, dat is iets waar je je ogen op uitkijkt.’

Van onwaarschijnlijke transfers kan de voormalige Monegask er wel een aantal opsommen. In de zomer dat hij terugkeerde naar zijn oude club – de zomer van 2004 was dat – legde het Standard van Luciano D’Onofrio twee gereputeerde internationals onder contract: Sérgio Conceição en Milan Rapaic. ‘Dat was typisch een transferperiode à la D’Onofrio. Hoe dan ook kon het met hem twee kanten op. Ofwel was hij aanwezig om de presentatie van de nieuwe speler in goede banen te leiden en dan zag je gasten neerstrijken die veel te goed waren, zoals Robert Prosinecki ( in januari 2001, nvdr), en had je garanties. Ofwel stond hij niet in voor de service na verkoop en leek het een beetje op kleiduifschieten…’, lacht Leonard. ‘Ik kan je alleszins verzekeren dat het niet allemaal Ronaldinho’s waren met wie ik samenspeelde bij Standard…’

Ik werkte in Parijs, Londen, Rijsel en München. Nergens was er iemand die me herkende. Maar hier in Luik kon ik na één dag zelfs niet meer rustig iets gaan eten.’

Serge Costa, T3

Te veel passie

Maar eenentwintig jaar na Robert Prosinecki en de zotte transfers van Luciano D’Onofrio herinnert de winterse transferperiode van 2022 ( Dewaele, VanDamme, Emond, Cafaro) Standard eraan in welke situatie het Luikse instituut, dat sinds oktober wordt geleid door Luka Elsner en zijn staf, zich vandaag bevindt. In die staf zit er een zekere Serge Costa, die samen met de Sloveense Fransman als T3 naar Standard is gekomen. In een vorig leven, waarin hij personal coach was, trok de man die nu in de schaduw van Elsner werkt langs een aantal Franse topclubs zoals Olympique Marseille en Lille OSC. Af en toe begaf hij zich zelfs in de coulissen van enkele grote clubs uit de Bundesliga en de Premier League.

Costa verbaast zich over de bijzondere werkwijze binnen zijn nieuwe club. ‘Ik ga niet over de supporters spreken maar over de werking van de club. Het probleem hier is dat iedereen zodanig veel van Standard houdt dat het een obsessie wordt. Er gaat geen uur voorbij of ze denken aan de club. En zoals overal worden er ook hier fouten gemaakt. Maar op Standard zouden ze willen dat die fouten nooit gebeuren. Dat is geen kwade wil, het is gewoon dat alles zulke enorme proporties aanneemt. Ik denk dat door er zoveel energie, goeie bedoelingen en dialoog in te steken, het risico op excessen vergroot. Ik zou het durven te vergelijken met een mooie vrouw waarop men te zeer verliefd is. Ik denk dat het gemakkelijker is om met een vrouw om te gaan op wie je wat minder verliefd bent. Soms voorkomt dat dat je domme dingen doet.’

Standard, de club die nooit slaapt: 'Het dagelijkse leven op Sclessin, dat is iets waar je je ogen op uitkijkt'
© BELGAIMAGE

Serge Costa leerde die passie kennen tijdens een eerste ploegbijeenkomst in een restaurant in de Luikse binnenstad op de dag na zijn aankomst bij Standard. Samen met Luka Elsner en fysiektrainer Léo Djaoui dacht de Portugese Fransman dat hij een rustige avond zou doorbrengen in de anonimiteit van de Vurige Stede, maar hij leerde een stad kennen met een club die alles oversteeg. ‘Iedereen luisterde mee! De ober, de mensen aan de linkerkant, de tafel aan de rechterkant… De mensen kwamen naar ons, luisterden mee en gaven hun mening. Ik ben in Parijs geweest, in Londen, Rijsel en München, maar nergens was er iemand die me herkende. Maar hier in Luik kon ik na één dag zelfs niet meer rustig iets gaan eten.’

Sindsdien brengt de technische staf van Standard zijn avonden naar verluidt vaker door op de academie dan in de stad. Minder glamoureus maar ook minder openbaar. En ze gaan vooral niet op stap met Mehdi Carcela, de man uit wiens buurt ook elke speler wegblijft wanneer ze afzakken naar de stad. ‘Dat is waar’, lacht de nu 32-jarige speler. ‘Dat komt doordat ik iemand die aan het woord is nooit onderbreek. Ik denk dat ik de mensen graag hoor praten. Ik lieg niet wanneer ik zeg dat ik hen allemaal als familie beschouw. Het is dankzij hen dat ik zo van voetbal houd. Ik zweer het, ik zou nooit dezelfde carrière gehad hebben als ik bij een andere club dan Standard profvoetballer was geworden.’ De vraag is natuurlijk of Mehdi Carcela in een ander leven dan dokter of architect zou zijn geworden.

De drug van de permanente communicatie

Olivier Smeets, communicatiedirecteur bij Standard, weet wat de club hem al gekost heeft in termen van familieleven en gemiste verjaardagsfeestjes om professionele redenen. ‘Ik praat er wel eens over met mijn collega’s bij andere clubs, met name met Kirsten Willem van Club Brugge. We zeggen wel eens tegen elkaar dat we geen beroep uitoefenen zoals andere mensen. Wij bevinden ons elk uur van de dag en de nacht midden in het mediacircus. Soms vragen we ons af wat er doordeweeks gebeurt in Eupen, Waregem of Kortrijk… Eigenlijk gebeurt daar niks, hé! Het is op een bepaalde manier misschien niet erg gezond, maar wij zijn besmet met het virus van de permanente communicatie. Want elke dag verschijnt er een krant…’

Dat men ze elke dag iets moet weten te vertellen, is iets dat fataal had kunnen zijn voor Olivier Smeets. ‘Het is een drug waar je aan gewend geraakt. Er zijn momenten waarop je zou willen dat het wat rustiger wordt. Je zou willen ademhalen. En wanneer dat dan eens gebeurt, dan begin je het paradoxaal genoeg alweer te missen. Ik weet dat de term misschien niet ideaal gekozen is, maar eigenlijk gaat het om een verslaving.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content