Een legende van 499,75 meter: de velodroom van Roubaix vertelt haar geschiedenis

© Belga
Jonas Creteur
Jonas Creteur Sportredacteur bij Knack.

80 jaar geleden, in 1943, eindigde Parijs-Roubaix voor het eerst op de Vélodrome André-Pétrieux. Letterlijk en figuurlijk een velo-droom, na de nachtmerries in de Hel. In een monoloog mag de meest mythische aankomstplaats in het wielrennen zelf zijn legende verklaren.

Wat is er mooier dan het asfaltbaantje richting de piste op te draaien? Om speaker Daniel Mangeas in de verte de duizenden toeschouwers te horen opzwepen, de adrenaline door je lijf te voelen stromen en te weten: nú gaat het gebeuren. Om dan, enkele tellen later, de wielerbaan op te rijden en te worden toegejuicht als een koning. Dát gevoel kun je met niets vergelijken. Die piste met dat zalmkleurige beton, dat is de mooiste 500 meter ter wereld.’

In 2002 had Museeuw tijdens de koers beslist om zijn fiets aan de haak te hangen, tot hij duizenden fans ‘Jo-han! Jo-han!’ hoorde scanderen.

Vélodrome André-Pétrieux: ‘Mooi, hé? Hoe Tom Boonen ooit zijn liefde voor mij verklaarde in Sport/Voetbalmagazine. Ontroerd was ik zelfs. Al maakte hij wel een foutje, want ik ben 25 centimeter korter: 499,75 meter. (lacht) En ik moet bekennen: Tom is niet mijn enige minnaar.

Eddy Planckaert, bijvoorbeeld, vergeleek me ooit met een orgasme in een warm bubbelbad. Of zelfs met het Colosseum in Rome. Weliswaar zonder bloeddorstige keizer. Alleen dolenthousiaste wielerfans met een opgestoken duim. Voor de gladiatoren van de kasseien die de duivels in de hel bekampt hebben om mijn paradijs te betreden. Niet alleen kampioenen, ook knechten die met nog veel grotere blaren op vingers en kont véle minuten later over mijn finishlijn bollen. In trance. Maar apetrots.

‘Zij zijn de échte helden. Zeker diegenen die weten dat ze buiten tijd zullen arriveren, maar toch doorzetten om hier hun Magische Moment te beleven. Zoals Gilbert Duclos-Lassalle, de latere tweevoudige winnaar, die in zijn eerste Parijs-Roubaix compleet uitgeteld mijn poort bereikte nét voor die gesloten werd. Toch reed hij binnen. Hij móést mij zien.

Zoals ook zijn landgenoot Jean-Pierre Danguillaume, een generatiegenoot van Eddy Merckx, die bij zijn debuut zelfs een uur na de winnaar binnenstrompelde, terwijl er al een dernyrace bezig was. Waarop hij tússen de derny’s naar de binnenkant van mijn baan reed, richting de aankomst. Toen hij later ploegleider werd, vertelde hij die anekdote graag aan zijn jonge renners. Als een inwijdingsrite voor de Hel.’

Buiten tijd

‘Dat die moedige overlevenden niet in de officiële uitslag worden opgenomen, vind ik trouwens een echte schande. Met 19 waren ze in 2017, in 2012 zelfs met 28! Ongenadig hors délai geklasseerd. Waarom zo’n tijdslimiet? Parijs-Roubaix is toch geen rittenkoers? Gelukkig doet Sint-Pieter wel zijn poort voor hen open, zodat ze de hemel kunnen betreden.

‘Ik kan u verzekeren: ik heb al vele tranen gezien, van ontgoocheling, vreugde, vermoeidheid… Zelfs de stoere Keizer Rik Van Looy is hier al wenend over de finish gebold, na zijn legendarische solo in 1965. Al zou Rik naar eigen zeggen alleen last gehad hebben van ‘vochtige ogen’, door het stof. Maar ik weet wel beter. (lacht)

Vier jaar eerder was hij nog uitzinnig van vreugde, toen hij hier eindelijk voor het eerst won. ‘Ik ben de gelukkigste mens ter wereld!’, riep hij vele keren. En toen een journalist Rik daarop vroeg of het wereldkampioenschap zijn volgende doel was, antwoordde hij met een brede smile: ‘Beste vriend, ik heb daarnét het wereldkampioenschap gewonnen.’

Johan Museeuw wijst in 2000 naar zijn geteisterde knie.
Johan Museeuw wijst in 2000 naar zijn geteisterde knie.© BELGAIMAGE

‘Ook die andere kampioen, Johan Museeuw, is hier heen en weer geslingerd door uiterste emoties. Wie herinnert het zich niet, de fameuze aankomst in 1996 met hem en Mapeiploegmakkers Gianluca Bortolami en Andrea Tafi, een logische volgorde bepaald door ploegleider Patrick Lefevere, en Museeuw zelf. Of vier jaar later, toen Johan na een solo en kilometers lang nadenken hier bij het binnenrijden besliste om zijn geteisterde knie te tonen, verwijzend naar zijn lange revalidatie na zijn val in het Bos van Wallers.

Zo emotioneel dat zijn ploegmanager Patrick Lefevere van zijn stokje ging, opgewonden omdat fotografen als gieren op Museeuw waren gesprongen. In 2002 soleerde jullie Leeuw van Vlaanderen weer naar de zege. Onderweg besloot hij om definitief te stoppen en bij het overschrijden van de finish zijn fiets symbolisch aan de haak te hangen. Tot hij, terwijl duizenden fans ‘Jo-han! Jo-han!’ scandeerden, in de voorlaatste bocht een klik maakte… Zijn onderbewustzijn verdrong zijn verstand: die zegeroes kon hij niet missen. En dus besloot Museeuw om tien vingers in de lucht te steken, als symbool voor zijn tien wereldbekerzeges.

‘Een beslissing met grote gevolgen, want in plaats van te stoppen verleidde Lucifer hem met doping. Pas twee jaar later nam Johan hier definitief afscheid. In mineur, helaas. Nadat hij door een lekke band een vierde zege in rook had zien opgaan, reed hij met Peter Van Petegem hand in hand over mijn eindstreep. Om dan een halfuur lang te huilen, van rauwe ontgoocheling.

Zelfs de jonge prins Tom Boonen, die hier in 2002 op het podium door Koning Johan tot zijn opvolger werd benoemd, moest een traantje laten toen hij hem in de bus zag. Zoals Tom ook in 2009, na zijn derde zege, op mijn middenplein weende, samen met zijn broer Sven.’

Afwezigheid

‘Ook om te huilen: hoe mijn ziel in 1986 opgeofferd werd op het altaar van de commercie. Voortaan zou Parijs-Roubaix immers eindigen op de Avenue des États-Unis, net voor het hoofdkantoor van hoofdsponsor La Redoute. Godslastering! Ik werd getroost met een aankomst van de amateurrace, maar mijn echte gloriemoment werd me abrupt ontnomen. En nog meer dat van Sean Kelly, Eric Vanderaerden en Dirk Demol.

Drie winnaars van Parijs-Roubaix die moesten triomferen op een grauwe, kaarsrechte asfaltweg. Demol spreekt er me nog elk jaar over aan, hoe jammer hij het vindt dat hij na zijn monstervlucht van 220 km niet van mijn magische sfeer heeft kunnen proeven. Een ramp was het, mijnheer, die nieuwe arrivée. Parijs-Roubaix bleek ineens een gewone koers.

‘Gelukkig was er Jean-Marie Leblanc, een journalist afkomstig uit de streek, die in 1988 een artikel in L’Équipe schreef, getiteld ‘De nostalgie van de velodroom’. Een aanklacht omdat Parijs-Roubaix zijn roemrijke verleden had verloochend. Bij toeval werd Leblanc daarna directeur van de Société du Tour de France, dat ook Parijs-Roubaix organiseerde.

Een van zijn eerste beslissingen: weg met de La Redoute-aankomst! En mij in ere herstellen. Zo kon Jean-Marie Wampers in 1989 op mijn beton naar de zege sprinten, tegen Dirk De Wolf. Jullie landgenoot bedankt monsieur Leblanc nog elke keer als hij hem ziet: ‘Merci dat je mij op de piste hebt laten winnen.’

Eddy Planckaert en Steve Bauer maken er in 1990 een millimetersprint van.
Eddy Planckaert en Steve Bauer maken er in 1990 een millimetersprint van.© PHOTONEWS

‘Weet u trouwens dat de erelijst van Parijs-Roubaix meer namen dan edities telt? Een gevolg van pure slapstick, in 1949. De sprint op zich was niks bijzonders: de Fransman André Mahé klopte medevluchters Jésus Moujica en Frans Leenen. Máár: na een omweg. Een agent had hen immers op 500 meter van de aankomst de verkeerde weg opgestuurd, die van de volgwagens.

Het verdwaalde trio moest rechtsomkeer maken om uiteindelijk óver het ingangsdeurtje van de perstribune te klimmen en zo op mijn piste te belanden. In het geharrewar viel Moujica nog en brak hij zijn pedaal. Aan de finish was Mahé de snelste, terwijl even later Serse Coppi, de broer van Fausto, de sprint won van het peloton, dat wél de juiste weg had gevolgd. En dus zette Fausto zijn broer aan om klacht neer te leggen. Met succes, want nadat de arme André Mahé zijn ereronde had afgewerkt, hoorde hij dat niet hij de officiële winnaar was, maar Coppi.

Op de familiefeesten van de Planckaerts wordt het Jo nog altijd onder de neus gewreven: dat hij nooit won en nonkel Eddy wel.

‘Vijf dagen erna zette de Franse wielerbond Mahé toch weer als eerste, waarop de Italiaanse wielerbond beroep aantekende bij de UCI. Ook Fausto Coppi, dé wielergod van dat moment, dreigde: hij zou nooit nog Parijs-Roubaix koersen als zijn broer niet als winnaar erkend zou worden. Om iedereen tevreden te stellen klasseerde de UCI in november, zéven maanden later, Serse Coppi én André Mahé als eerste. Ex aequo. Hoe verzinnen ze het!’ ( lacht)

Sprinten op een tractor

‘Onverwachte helden, zoals er hier wel meer getriomfeerd hebben, vooral na een sprint. Sprinten op een piste is sowieso al apart, maar op zo’n kasseifiets nog veel moeilijker: minder bandendruk, een minder stijf en langer kader, op grotere wielen… Alsof je op een tractor moet spurten. En dat levert soms grote verrassingen op.

Zoals in 1958, in wat toen als ‘de Spurt van de Eeuw’ werd bestempeld. Met kampioenen als Rik Van Looy, Rik Van Steenbergen, Miguel Poblet, Fred De Bruyne, Briek Schotte en Jacques Anquetil. Maar met Leon Van Daele als rapste. Zoals ook in de legendarische editie van 1976, toen Marc Demeyer vedetten als Francesco Moser, Roger De Vlaeminck en Hennie Kuiper klopte, tot veler verbazing. Of zoals in 1981, toen Bernard Hinault in zijn nochtans zelfverklaarde ‘course de merde‘ De Vlaeminck versloeg.

Geen feest voor Jo

‘De grootste verrassing? Allicht in 1997, toen de onbekende Frédéric Guesdon, iedereen een neus zette met een versnelling op een halve ronde van het einde. Jo Planckaert eindigde als tweede, naar eigen zeggen omdat Johan Museeuw zijn woord had gebroken om voor hem de sprint aan te trekken, aangezien die einde krachten was.

Zo strandde Jo op enkele meters van Guesdon… Nog altijd krijgt hij een krop in de keel als hij hier langskomt. Op de familiefeesten van de Planckaerts wordt het hem ook nog altijd onder de neus gewreven: dat hij nooit won en nonkel Eddy wel.

‘Diens sprint in 1990, tegen Steve Bauer, is misschien wel de bekendste op mijn piste. Met de ogen dicht maakte Eddy in extremis nog twee fietsen goed op de Canadees, nadat hij eerst hoog in de bocht Edwig Van Hooydonck had moeten voorbijsteken. Niemand wist echter wie er gewonnen had, zelfs de jury niet. Het beste fotofinishsysteem van de Franse wielerbond werd die zondag immers op een andere, kleinere koers ingezet.

Een fotofinish voor een zware wedstrijd als Parijs-Roubaix? Niet nodig, vond men. Gelukkig deed wedstrijddirecteur Albert Bouvet tijdens de laatste vergadering zijn beklag, en werd er in zeven haasten nog een ander, weliswaar minder nauwkeurig, fotofinishapparaat geïnstalleerd.

Ludo Dierckxsens wast zich in een van de oude douches op de piste.
Ludo Dierckxsens wast zich in een van de oude douches op de piste.© BELGAIMAGE

‘Zo was het hier minutenlang muisstil. Iedereen klappertandend wachtend op het verdict van de aankomstrechter. Die liet de finishfoto uitvergroten om het verschil te zien. En dan, eindelijk, de verlossing: Planckaert won! Officieel met een centimeter, volgens Eddy hoogstens met enkele millimeters. Hij zou naar eigen zeggen zelfs geprofiteerd hebben van een scheve eindstreep die twee millimeter naar voren lag, bovenaan mijn piste, waar hij Bauer voorbij stak. Maar Eddy – je kent hem -, die vertelt graag verhalen, hé. ( lacht)

‘Drie jaar later was de spurt tussen Gilbert Duclos-Lassalle en Franco Ballerini even spannend. De sluwe Duclos had achter de rug van de Italiaan een halve ronde voor het einde een verrassende versnelling geplaatst, waarop die hem nog remonteerde. Dat dácht Franco tenminste toen hij juichend de bocht uitreed. Net als de aankomstrechter trouwens, want nog voor hij de finishfoto had bekeken, riep hij Ballerini tot winnaar uit.

Duclos twijfelde echter: ‘Ik win, denk ik, maar wellicht op het nippertje.’ En dat bleek ook: een verschil van acht centimeter… Tot ontreddering van Ballerini. ‘Nooit keer ik nog terug naar Roubaix! lk was beter nooit coureur geworden…’ Later kreeg hij zelfs nachtmerries, talloze keren schoot hij wakker bij het horen van de bel van de laatste ronde.

‘Voor Duclos-Lassalle was die triomf dan weer een afrekening met zijn nachtmerrie. Twaalf jaar eerder, in een rit van de Tour 1981, leek hij hier immers naar de zege te sprinten. Tot hij net voor de eindstreep uit zijn pedaal schoot en Daniel Willems hem nog voorbijsnelde. ‘Ik zweer dat ik ooit terugkom en zal winnen’, voorspelde Duclos toen.

Pas in 1992 zou het hem, op zijn 37e (!), lukken – na een solo. Om dan in 1993 de dubbel te realiseren, ten koste van Ballerini. Het mooie is: Franco keerde óók terug. Om óók nog tweemaal, in 1995 en 1998, te zegevieren – telkens alleen. Symbolisch voor Parijs-Roubaix: eerst door de Hel gaan, om uiteindelijk toch de poorten van het paradijs open te klappen.’

Douches

‘De plaats waar de renners trouwens écht verrijzen, is niet op mijn piste. Wel in mijn vooroorlogse douches. Hoeveel leed, van fysieke pijn tot geestelijk verdriet, is daar niet weggespoeld! Schimmen die er de modder en streepjes bloed van hun lichaam wassen. Het gedrum van de coureurs richting de smalle cabines deed Cyrille Guimard altijd terugdenken aan zijn jeugd. Aan de koeien die op de markt opeengepakt zaten. Dampend, zoals ook de renners na hun beestachtige strijd over de kasseien.

‘Al van bij de eerste editie die hier aankwam, in 1943, kwamen ze hier douchen, in een gebouw opgetrokken met materiaal uit Noord-Franse steengroeven – bijna symbolisch. Een aangename verrassing voor winnaar Marcel Kint. Hij moest zich niet meer met een teil water opfrissen, maar kon zich onder een échte douche wassen. Tientallen winnaars zijn hem later gevolgd. Elk van hen, tot zelfs die van 1896, heeft nu zijn eigen koperplaatje in een van de 85 verkleedhokjes. Ze mogen dat zélf vastvijzen, zoals John Degenkolb deed in januari 2016.

Een zeer emotioneel moment, zoals hij ook meteen na zijn zege, negen maanden eerder, tot tranen toe bewogen was toen hij onder de douche stond. Het deed me denken aan Andrea Tafi die in 2005 zijn laatste Parijs-Roubaix reed, de koers die hij in 1999 had gewonnen. Hij stond erop zich nog een laatste maal om te kleden in zijn eigen cabine. Huilend van nostalgie, omzwermd door fotografen.

‘Helaas verkiezen veel winnaars nu de luxe van de douche in de ploegbus boven dat nostalgisch gevoel. Na alle plichtplegingen strompel je dan immers als een van de laatsten binnen. Van heet water is er dan geen sprake meer. Alleen nog damp en mist. De traditie kan velen dan gestolen worden. Tom Boonen is na zijn fameus debuut in 2002 niet meer langsgekomen. Hij kon er toen niet mee lachen dat hij al dat modder met een miezerig, ijskoud straaltje, lekkend uit een koperen buis, moest wegspoelen.

‘Veelal zijn het de knechten die zich hier wassen. Telkens weer zie je dan gemengde gevoelens: pure vreugde, als trotse soldaten na de oorlog. Maar ook teleurstelling en pijn, als ze niet volgens verwachting gepresteerd hebben. Dan hoor je de vloeken: ‘Klotekoers! Nooit keer ik nog terug!’ Maar zodra ze hier buitenwandelen, lichaam en ziel gereinigd, slaat de toon meteen om: ‘ Je reviens ! I’ll be back! Ik kom terug!’ Voor een nieuwe Helletocht. Richting mijn paradijs.’

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

VADER EN ZOON

‘Het wordt amper gebruikt, maar officieel heet ik ‘Vélodrome André-Pétrieux’, genoemd naar de gelijknamige vader én zoon. Vader was eigenaar van een nabijgelegen bar en een van de stichters van Vélo Club de Roubaix, de zoon werd later schepen van Sport. Ikzelf zag al in 1936 het levenslicht, maar werd dus pas in 1943 echt gedoopt, met een eerste aankomst van Parijs-Roubaix.

Toen trouwens al drama, want Jules Lowie werd op een leeglopende tube nog voorbijgestoken door Marcel Kint. De Zwevegemnaar fietste daarna, zonder zegebloemen, naar huis, waar hij aan een supporter en zijn familie vertelde dat hij gewonnen had. Ze geloofden hem niet. Tot ze het ’s anderendaags in de krant lazen… (lacht)

‘Kint was wel niet de eerste winnaar van Parijs-Roubaix op een piste. Ik had immers ook een voorganger, in het park Barbieux, waar eind 19e eeuw de ‘Nordisten’ op zondag zich ontspanden. Om de mannen iets anders aan te bieden dan fanfares, drankhuizen en hanengevechten bouwden twee garenfabrikanten, Théodore Vienne en Maurice Perez, er in 1895 een wielerbaan. Nadat die geopend werd, wilden ze er ook een koers laten aankomen. En zo werd Parijs-Roubaix geboren. Met aanvankelijk zes ronden op de velodroom als slot.

‘Tot de Eerste Wereldoorlog, want toen werd de piste afgebroken. Er was brandhout nodig… Nadien veranderde de finish verschillende keren van locatie: van 1922 tot 1928 in de Avenue des Villas, in 1929 op de aarden, maar te gladde piste van het stadion Amédée Prouvost, van 1930 tot 1934 weer in de Avenue des Villas, in 1935 en 1936 in de Hippodrome des Flandres en in de laatste edities voor de Tweede Wereldoorlog opnieuw op de Avenue des Villas. Na drie jaar onderbreking werd ik in 1943 boven de doopvont gehouden.

’80 jaar later heb ik hiernaast, in het Parc des Sports, een hypermodern broertje gekregen: de Stab Vélodrome – genoemd naar ex-wereldkampioen en Nordist Jean Stablinski. Kostprijs: 25 miljoen euro. Terwijl ik, op een nieuw kunstgrasveld na, een afgebladderd, bouwvallig monument geworden ben… Dat echter, zoals de renners die hier finishen, één keer per jaar weer tot leven komt: op die ene heilige zondag in april.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content