Ex-wielerreporter Robert Janssens: ‘De Tour blijft een aanslag op het lichaam’

© GETTY

Mocht ooit een gele trui zijn uitgevonden voor wielerreporters, dan had Robert Janssens hem ongetwijfeld vaak om de schouders gedragen. 38 keer bracht de Antwerpse rasverteller van ter plekke verslag uit over de belangrijkste wielerwedstrijd ter wereld. ‘Er is heel veel veranderd in vergelijking met mijn tijd, maar de essentie is hetzelfde gebleven.’

De eerste week van de Tour de France is achter de rug. De grand départ in Bretagne, waar het de voorbije dagen de vier departementen heeft doorkruist, bracht ons prchtige ritten. Een grand départ die ook warme herinneringen heeft opgeroepen bij Robert Janssens, tot de eeuwwisseling een van de sappigste en meest doorleefde pennen in de perskaravaan.

‘Het was met name in Bretagne, meer bepaald Rennes, dat in 1964 de eerste Tour van start ging die ik volledig zou volgen’, vertelt de naar Gent uitgeweken Antwerpenaar. ‘Dat was nog in dienst van de Volksgazet ( in die tijd een concurrent van de Gazet van Antwerpen, nvdr). Omdat de Volksgazet niet de financiële middelen had om iemand met een auto en chauffeur heel de Tour te laten volgen, belandde ik via de wedstrijdorganisatie in de wagen van een zekere Jacques Dupont, een Parijse brasseriehouder die in juli vakantie nam om journalisten rond te rijden. Voor een eerste kennismaking nodigde hij me vlak voor de Tourstart al eens in zijn brasserie uit. En hij had meteen voor een surprise gezorgd.’

Het is goed dat de Tour zo belangrijk is. Eddy Merckx overschaduwde ook alles en iedereen, maar Merckx was ook niet te belangrijk.’

Robert Janssens

Vertel.

Robert Janssens: ‘Bleek dat ik daar samen was uitgenodigd met niemand minder dan Federico Bahamontes, ook onderweg naar de start in Rennes. Dupont was een grote supporter van hem. Ineens zat ik daar, als jong journalistje van 25, aan tafel met de gevleugelde klimmer en Tourwinnaar van 1959. Spijtig genoeg was ook ongeveer heel Duponts familie uitgenodigd, waardoor het daar een kakofonie van jewelste was. Bahamontes zelf zei eerst geen woord, eenvoudigweg omdat hij het Frans niet machtig was, maar met de hulp van zijn verzorger is het me uiteindelijk wel gelukt om daar een reportage uit te puren. Voor mij meteen een mooie binnenkomer. Bahamontes riep daarin iedereen op om voor hem te komen supporteren op de Aubisque, waar hij effectief een nummer zou opvoeren en vervolgens ook die rit zou winnen.’

Gidswedstrijd

Als u vandaag naar de Tour kijkt, herkent u dan nog de wedstrijd van in die tijd?

Janssens: ‘Toch wel. Er is heel veel veranderd, maar ik vind dat de ziel bewaard is gebleven. Toen ik er zelf nog bij was, voelde ik mij betrokken bij een sportief topevenement. Vandaag, zij het van op afstand, ervaar ik dat nog steeds op dezelfde manier. Heel het jaar door hoor je: ‘Ja, maar de Tour, dat is toch nog wat anders.’ Het mag zelfs een fantastische wedstrijd als de Ronde van Italië zijn, de Tour blijft van een andere orde. Dat heeft te maken met een verschil in organisatorische aanpak, met het feit dat het vakantie is, waardoor veel volk op de been is, en ook omdat het de grote ronde is met de langste geschiedenis.’

Over Federico Bahamontes: 'In 2003 heb ik op een boot op de Seine nog staan babbelen met hem. Hij herkende me nog.'
Over Federico Bahamontes: ‘In 2003 heb ik op een boot op de Seine nog staan babbelen met hem. Hij herkende me nog.’© getty

Sommigen vinden de Tour te belangrijk geworden voor het evenwicht op de kalender.

Janssens: ‘Nee, het is goed dat de Tour zo belangrijk is. Eddy Merckx overschaduwde ook alles en iedereen, maar Merckx was ook niet te belangrijk. ( lacht) Dat de Tour zo belangrijk is, geeft alleen maar een bijkomende dimensie aan de sport, zoals het Europees kampioenschap momenteel in het voetbal. De Tour is de gidswedstrijd die de weg toont. Neem de Ronde van Spanje. Wie keek daar vroeger naar? Terwijl die ronde nu ook op steeds meer belangstelling kan rekenen.’

Is de Tour nog dezelfde uitputtingsslag als vroeger?

Janssens: ‘Ja, maar op een andere manier. De Tour blijft een aanslag op het lichaam. Het parcours blijft slopend, maar vooral hangt de lastigheidsgraad nu veel meer nog dan vroeger af van de manier waarop er wordt gereden. Het adagium ‘de renners maken de koers’ is meer dan ooit van toepassing.

‘De Tour van 1964 was duizend kilometer langer dan de edities nu. Ik heb ritten meegemaakt van meer dan driehonderd kilometer. Maar de tendens naar kortere ritten was onvermijdelijk en vind ik op zich geen aanfluiting van de traditie. Een lange vlakke rit door de Landes, waar een brug al een col van eerste categorie is, waarbij er één coureur voorop rijdt en er voor de rest niks gebeurt, daar heeft niemand iets aan. De renners zelf willen dat niet meer en vooral moet je er rekening mee houden dat de koers nu erg georganiseerd wordt in functie van rendement, lees: de tv. Daar waar ze oorspronkelijk, tot in de jaren zestig, zeventig, een promotiestunt was voor de organiserende kranten. Vanwege de kortere ritten trekt de Tour niet meer heel Frankrijk rond, maar er is geen mens die denkt: verdorie, dit jaar zijn ze niet in stad x of y geweest. Mensen willen spannende ritten zien die mooi in beeld worden gebracht. Niet toevallig is Tourbaas Christian Prudhomme iemand die van de tv komt, terwijl zijn voorgangers schrijvende journalisten waren.’

Pijnlijke bekering

De doorbraak van de tv heeft destijds ook het werk van de schrijvende pers ingrijpend veranderd.

Janssens: ‘In het begin, toen er nog geen lange tv-uitzendingen waren, reden wij met de wagen mee in koers om informatie over de wedstrijd te verkrijgen. Dat kon ook, omdat er in de Tour toen nog maar honderd journalisten waren, terwijl het er nu 2000 zijn. We namen onze plaats in achter de kopgroep zodra de kloof met het peloton voldoende groot was, in de bergen gingen we twee bochten hoger staan om de ontwikkelingen te overschouwen, en als dat niet mogelijk was, hielden we ons op in de buurt van de relaiswagen om Radio Tour te kunnen ontvangen. Zo reden we mee tot tien kilometer van de finish en stoomden dan vol gas door om reacties te gaan sprokkelen. Nu werkt niemand nog op die manier en zit iedereen in de perszaal naar de tv te kijken.’

Ik heb met Bernard Hinault nog een interview gemaakt allebei zittend op de stoeprand. Dat zou vandaag niet meer kunnen.’

Robert Janssens

Hoe hebt u deze evolutie ervaren?

Janssens: ‘De vroegere manier ging mij beter af. Als je meereed in de koers, kon je de sfeer opsnuiven, zag je met eigen ogen hoe lastig die Col de la Madeleine was, reed je als het ware mee in de ontsnapping. Dat inspireerde, deed vlotter schrijven. Maar de nieuwe methode heb ik me willens nillens eigen gemaakt. En mijn definitieve bekering voltrok zich op een vrij pijnlijke manier in de Tour van 1985. ‘

De vijfde van Bernard Hinault.

Janssens: ‘Hinault reed al in het geel toen er op een dag twee ritten op het programma stonden: ’s namiddags naar Pau en in de voormiddag een korte rit van goed vijftig kilometer met aankomst op de Aubisque: de eerste keer dat ze op een grote col aankwamen. Voor dat gebeuren besloten we met de ploeg van Het Laatste Nieuws om die rit in de wagen te volgen. Maar er stond zoveel volk op de Aubisque dat we aan de aankomst in de verste verte niet bij de renners geraakten en nog net wisten dat Stephen Roche de rit had gewonnen. Toen we ’s avonds dachten alle teksten te hebben ingeleverd, belde ik de redactie. ‘Enkel dat stuk over Hinault ontbreekt nog’, kreeg ik te horen. ‘Ja, dat komt nog,’ reageerde ik koelbloedig, ‘we zijn daar nog mee bezig.’ Maar ik hoorde het in Keulen donderen.’

En toen?

Janssens: ‘Gelukkig ging het er in die dagen in de perszaal heel collegiaal aan toe, zodat we van confraters van andere kranten te weten kwamen dat Hinault op de Aubisque had moeten lossen en slechts dankzij een entente met Luis Herrera was kunnen terugkeren. Dat ons dat niemand was komen vertellen, kwam omdat niemand kon vermoeden dat wij zo dom waren geweest om die rit in de wagen te volgen. In elk geval hadden we toen ons lesje wel geleerd.’

Van internet of smartphones was natuurlijk nog geen sprake.

Janssens: ‘Dat had niet alleen een impact op de manier waarop we onze informatie moesten vergaren, maar ook op hoe we onze teksten moesten insturen. Toen ik begon, waren er nog veel journalisten die met de hand schreven. Anderen tikten op een draagbare schrijfmachine, die in de praktijk niet altijd zo draagbaar was. ( lacht) Onze teksten dicteerden we telefonisch, die werden dan op een schijfje opgenomen. Dikwijls moest je op voorhand aanvragen om door de centrale in Brussel te worden opgeroepen: die dag in Pau om dat uur. Dan moest je natuurlijk wel zorgen dat je teksten klaar waren, want je kreeg geen tweede kans. Die verbindingen waren ook niet altijd even goed. Voor onze gemoedsrust lazen we dan ook nooit onze teksten na eens ze gepubliceerd waren…

‘In een latere fase konden we via telexen werken. De Franse regie stuurde een heel eskadron telexmensen mee, die blind konden typen. Ze wisten niet wat ze typten, maar het klopte over het algemeen wel. Behalve als er een paar vrolijke jongens net iets te vaak aan de fles Pernod hadden gelurkt en zich zo al eens vergisten bij het doorsturen. Op een gegeven moment kregen we vanuit Brussel het bericht dat er teksten waren binnengekomen niet van ons maar bestemd voor een krant in Marseille.’

Robert Janssens over Eddy Merckx: 'Ik heb hem ook altijd als mens gerespecteerd en ik had het gevoel dat dit wederzijds was.'
Robert Janssens over Eddy Merckx: ‘Ik heb hem ook altijd als mens gerespecteerd en ik had het gevoel dat dit wederzijds was.’© getty

Filosoferen met Van Looy

Welke renner maakte in al die jaren op u de meeste indruk?

Janssens: ‘Dan moet ik toch een open deur intrappen, wil ik eerlijk antwoorden: Eddy Merckx natuurlijk. Zo overweldigend dominant, en toch altijd zo bescheiden gebleven. Beroepshalve was het welhaast noodzakelijk om een goede relatie met hem te hebben, maar ik heb hem ook altijd als mens geapprecieerd en het gevoel gehad dat dit wederzijds was.

‘Ik heb mezelf nochtans altijd een heel eenvoudige mens gevonden die helemaal niet zo bijzonder is. Het rare is, achteraf beschouwd, dat ik altijd de beste relaties heb gehad met de meest buitengewone persoonlijkheden. Dat had ook te maken met het feit dat de renners toen nog rechtstreeks benaderbaar waren. Ik heb met Hinault nog een interview gemaakt allebei zittend op de stoeprand, dat zou vandaag niet meer kunnen.

‘Met Jan Janssen onderhoud ik nu nog mailverkeer. Laatst zat ik nog aan de telefoon te filosoferen met Rik Van Looy over oud worden. Toen ik in 2003 bij het honderdjarig bestaan van de Tour voor de feestelijkheden in Parijs was uitgenodigd, heb ik op een boot op de Seine nog staan babbelen met Bahamontes. Die kende mij nog.’

Hoe kijkt u naar de huidige generatie renners?

Janssens: ‘Het doet mij veel plezier dat de jonge garde zo rap weet door te stoten naar de top, met Tourwinnaars als Egan Bernal en Tadej Pogacar als exponenten, maar ook met Wout van Aert en Mathieu van der Poel, die al iets ouder zijn maar pas op latere leeftijd hun eerste WorldTourwedstrijden reden. Vroeger waren er óók jonge coureurs met veel talent, maar zij moesten eerst tot het gesloten dopingsysteem zien door te dringen dat de gevestigde waarden in stand hielden. Voor mij leveren de nieuwe jonge toppers het bewijs dat het er veel zuiverder aan toe gaat.’

Nooit te oud voor romandebuut

Robert Janssens (82) ging in 1960 op zijn 21e als sportjournalist aan de slag bij de Volksgazet. In 1969 stapte hij over naar Het Laatste Nieuws, de krant waar hij aan verbonden bleef tot zijn pensioen in 2004. Ook daarna liet de schrijfmicrobe hem niet meer los en bleef hij diverse wielerboeken publiceren. In 2019 verscheen bij Uitgeverij Lannoo Van koersen en coureurs, een vuistdikke kroniek van zijn leven in het wielrennen. Dit jaar debuteerde hij als fictie-auteur met de deels autobiografische roman Sukkelaar (Uitgeverij Partizaan). ‘Na mijn laatste wielerboek, een kanjer van meer dan 650 bladzijden, vond ik dat ik over de koers was uitgeschreven. Al sinds mijn zestiende koesterde ik de droom om eens een roman te publiceren. Tot mijn grote verbazing en vreugde vond ik meteen een uitgever bereid om mijn boek met veel geestdrift op de markt te brengen.’

‘Tourdokter zette zelf dopingspuitjes’

De generatie journalisten waar Robert Janssens toe behoort, wordt weleens verweten dat ze de dopinguitwassen van destijds te weinig kritisch benaderde. Janssens betwist dat. ‘De coureurs en verzorgers kwamen ons niet vertellen waar ze mee bezig waren, op dat vlak was dat een gesloten clubje. En in mijn beginjaren heerste er veel verwarring. Midden jaren zestig leek niemand goed te weten hoe met het dopingprobleem om te gaan.

De Tourdokter, Pierre Dumas, ging heel pragmatisch te werk. Hij wist dat er veel louche figuren rond het peloton cirkelden en dat de injecties lang niet altijd op de meest hygiënische manier gebeurden. Daarom probeerde hij het vertrouwen van de renners te winnen om zélf de spuitjes te mogen zetten. Zo kon hij zich ook een beter beeld vormen van wat er in zwang was en zorgde hij ervoor dat er ‘per ongeluk’ een deel van de vloeistof niet werd ingespoten. Dankzij die kennis zou hij een belangrijke rol spelen in de totstandkoming van de definitie van ‘doping’ die de Raad van Europa zou aannemen en die als uitgangspunt zou dienen voor de latere dopingreglementering en -controles.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content