Roger De Vlaeminck: het eeuwige wonderkind

Peter Mangelschots

Op 24 augustus wordt Roger De Vlaeminck 73 jaar. Jong, zal hij er zelf graag aan toevoegen. Monsieur Paris-Roubaix, een van onze grootste renners ooit, is in vele opzichten altijd een groot kind gebleven. Soms siert dat, soms schokt dat.

Dit portret verscheen in Sport/Voetbalmagazine van 22 augustus 2012.

Even een waarschuwing vooraf: wie van plan was om vrijdag verjaardagswensen te sturen naar Roger De Vlaeminck of met een bos bloemen op zijn erf in Kaprijke te verschijnen, kan die plannen maar beter opbergen. De Vlaeminck heeft een hekel aan ouder worden en alles wat hem daaraan herinnert steekt door het rennershart. Zoals verjaren. Vijftien jaar geleden, kort voor hij vijftig werd, liet hij met een zucht optekenen: “Ik denk dat ik een maand naar het buitenland ga verhuizen.” U bent verwittigd.

Nochtans is enige hang naar aandacht hem niet vreemd. Integendeel: toen hij die niet meer kreeg als ex-renner, zocht hij die op andere manieren op. Via de boekskes bijvoorbeeld, wat tot een vaak gênante inkijk in zijn privéleven leidde. Maar daarover later meer. Eerst Roger-de-renner. Die was ook al ijdel. Zijn kleding moest altijd piekfijn in orde zijn. Hij vertelde eens dat hij 400 paar witte sokken had en 500 paar handschoentjes in echt zeemvel, die toen 500 frank (12,50 euro) per stuk kosten. Elke koers zat hij in het nieuw. “Ik wilde als een vent rijden, niet als een kwakkel.”

Er goed willen uitzien, de scherpe tand des tijds bijvijlen, de Hollywoodiaanse looks bewaren, het loopt als een rode draad door zijn bestaan. Tien jaar geleden onderging hij een haartransplantatie, al had hij die naar eigen zeggen nooit ondergaan als hij ze niet cadeau gekregen had van het haarinstituut in Hasselt. In ruil moest hij op posters en in folders prijken. Dat was geen opoffering, dat was mooi meegenomen.

Nog altijd fietst en loopt hij meermaals per week. Niet meer om te winnen, dat heeft hij enkele jaren geleden zowaar afgezworen – uit noodzaak: zijn pensioengerechtigd lichaam kon de competitiviteit van zijn geest niet meer volgen. Maar hij blijft bewegen, het lichaam afmatten, met één drijfveer: vanitas. “Ik ben verzot op lekker eten,” zegt hij, “maar ik zou het vreselijk vinden om met een buik rond te lopen. Als ik ’s avonds lekker gegeten heb op restaurant, dan lig ik daar een nacht wakker van. Dan moet ik de volgende dag boete doen, trainen. Je lijf pijn doen en dan, na een frisse douche, ben je als herboren.”

Trainingsoverdaad

Aanschouw met die uitspraak het geheim van de renner Roger De Vlaeminck, die elf klassiekers won (4x Parijs-Roubaix, 3x Milaan-Sanremo, 2x Ronde van Lombardije, 1x Ronde van Vlaanderen, 1x Luik-Bastenaken-Luik): trainen, trainen en nog eens trainen. Naast veel talent natuurlijk, maar dat alleen, wist hij, volstond absoluut niet. Het gekke is: hij wou dat wel zo laten uitschijnen, dat hij er helemaal niet veel voor hoefde te doen. Als hij met makkers had afgesproken om ’s ochtends om acht uur te gaan trainen, dan durfde hij na een halfuurtje met hen al een café in te duiken voor een koffie. Hoorndol werden ze daar soms van, maar hij lachte in het vuistje, want dan was hij in feite al om vijf uur opgestaan om 120 kilometer achter de motor te rijden. “Ik wou altijd meer dan een ander”, vertelde hij ooit in een tv-interview met Hugo Camps. Het klonk wat als een kind dat in een voortdurend opbod met zijn vriendjes leeft. Het spelletje bleef ook niet duren. “Er zijn altijd mensen vroeg onderweg en dan is er weleens iemand die zegt: ‘Ik heb om zes uur De Vlaeminck zien rijden.’ Mijn maat Ronan De Meyer had dat een keer opgevangen, hij kon het bijna niet geloven. Maar op een ochtend heeft hij me opgewacht en kwam het toch uit.”

Met de moderne oefenschema’s zou men misschien van trainingsoverdaad spreken. De Vlaeminck had nog zo van die gewoonten, hij bereidde Parijs-Roubaix meestal voor door op woensdag Gent-Wevelgem te rijden. Maar niet alleen de koers: hij reed van Eeklo met de fiets naar Gent en nadien van Wevelgem achter de motor weer naar huis. Ruim 400 kilometer had hij er dan op zitten. Maar de beloning was er: het gevoel helemaal klaar te zijn voor de Helleklassieker.

Slecht kan die aanpak niet geweest zijn, want hij won vier keer in de Hel van het Noorden, een record dat pas dit jaar werd geëvenaard door Tom Boonen. Maar De Vlaeminck werd ook nog eens vier keer tweede en een keer derde. Ga dáár maar eens aan staan.

De modale Vlaming is met een baksteen in de maag geboren. Bij de honkvaste Eeklonaar is dat niet anders, alleen is de steen bij hem een kassei. Het was een vertrouwd beeld op de pavés ten zuiden van Roubaix: een renner van het Italiaanse team Brooklyn (een kauwgommerk), duidelijk herkenbaar aan de verticale rood-witte strepen en het blauwe schouderstuk. Die renner dokkerde niet over de kasseien zoals vele anderen, hij leek erover te hovercraften. Een gevolg van zijn stuurmanskunsten als cyclocrosser, werd weleens geopperd, maar het was meer dan dat. De Vlaeminck bezat een bouw en een stijl die gemaakt waren voor Parijs-Roubaix. Sierlijk, de ruggengraat voortdurend evenwijdig met de bovenbuis van zijn fiets. “Op de rug van Roger kon ik mijn kleren strijken”, grapte Eddy Planckaert eens. “Zo plat was die.”

Plasbroeder Merckx

Zijn mooiste Parijs-Roubaix was die van 1975, zijn derde zege. Niet zozeer vanwege de koers op zich, maar vanwege de nummer twee die dag: Eddy Merckx. De Kannibaal kloppen was voor De Vlaeminck een obsessie. Men zei vroeger dat De Vlaeminck veel meer had kunnen winnen als Merckx er niet was geweest, maar die these heeft hij zelf allang onderuitgehaald: de aanwezigheid van Merckx stuwde hem – en nog anderen ook – juist naar grootse prestaties. Ze moesten telkens het beste uit zichzelf halen om de strijd met de allergrootste aan te gaan. Merckx was ook sterk die voorjaarsdag in 1975, hij reed op tien kilometer voor Roubaix lek maar dichtte alsnog de kloof met De Vlaeminck, André Dierickx en Marc Demeyer. Op de wielerpiste volgde een koninklijke spurt, die door De Vlaeminck zegevierend werd afgesloten.

Twee maanden later volgde met de Ronde van Zwitserland de mooiste zege uit zijn carrière. Hij won er de proloog en vijf van de tien ritten, waaronder de afsluitende tijdrit. In die tijdrit en in het algemene klassement werd Merckx telkens tweede, mooier bestond niet voor De Vlaeminck.

Twee renners, twee Vlamingen, twee grote kampioenen: het kon bijna niet anders of die werden door pers en supporters tegen elkaar uitgespeeld. Er was rivaliteit, zeker, maar als puntje bij paaltje kwam konden ze het wel met elkaar vinden, zeker na hun carrières. En diep respect was er altijd. Als bewijs vertelt De Vlaeminck graag een anekdote over die laatste rit in Zwitserland. Als nummers een en twee werden ze verwacht op de dopingcontrole. De Vlaeminck slaagde er snel in om het hem aangereikte potje overvloedig te vullen, maar bij Merckx lukte het niet. Omdat hij geen zin had om daar nog een hele tijd te staan wachten tot het vloeien op gang zou komen, vroeg hij aan De Vlaeminck om wat van zijn urine af te staan. Een groter vertrouwen kunnen twee renners niet in elkaar hebben. Geen bloedbroeders maar plasbroeders.

Weg uit de fabriek

Roger De Vlaeminck heeft ook een echte broer, dat is bekend. Met de tweeënhalf jaar oudere Eric groeide hij op in een eenvoudig gezin in Eeklo. Eric, de broer met wie hij al jaren in onmin leeft, juichte hij destijds hartstochtelijk toe toen die zijn eerste successen op de fiets behaalde. Het was Erics fiets die hij leende om op zijn zestiende ook eens een koersje te rijden. Daarvoor voetbalde hij, bij FC Eeklo, en niet eens zo slecht. Maar de winstpremie bedroeg er 20 frank, terwijl een zegepalm in de koers 100 frank opleverde. De keuze was snel gemaakt voor de jongen die enkel de sport had om iets te bereiken in het leven. Op zijn veertiende had hij de school verlaten – het zei hem absoluut niets – maar in de weverij, waar hij een karig loon verdiende, liep hij tegen de muren op. Dat was dus aanvankelijk zijn grote bekommernis om te gaan koersen: nooit meer terug naar de fabriek!

En goed geld verdienen, dat ook. Er speelde daarin allicht nog een klein jeugdtrauma mee, het feit dat hij het jaren later nog opdiepte zegt genoeg: “Ik zat als jongen eens in de mis en ik was vergeten een cent mee te nemen. De man die rondkwam voor het stoelgeld bleef voor mij staan. Ik was vreselijk beschaamd. Hij had toch kunnen vermoeden dat ik mijn geld vergeten had, maar hij blééf daar maar staan. Vreselijk. Dat ben ik nooit vergeten.” Een kind zo beschaamd laten zijn, dat paste toch niet, de jonge Roger De Vlaeminck viel daar voor de eerste keer van zijn geloof. Later gebeurde dat een tweede keer, toen zijn goede vriend Jempi verongelukte. Jean-Pierre Monseré was een jaar jonger dan De Vlaeminck en beiden waren als jonge coureurs de beste kameraden. In 1970 – hij was toen net geen 22 – werd Monseré wereldkampioen op de weg. Luttele maanden later botste hij tijdens een kermiskoers op een geparkeerde wagen. Hij stierf in de regenboogtrui voor de ogen van zijn onthutste vriend Roger. Nog jarenlang zou De Vlaeminck daar nachtmerries over hebben, dan zag hij in zijn droom een levende Jempi en werd hij nadien doodongelukkig wakker. Dat iemand hierboven zoiets liet gebeuren, neen, dat kon hij niet begrijpen.

Monsieur et Gitan

In navolging van zijn broer was Roger De Vlaeminck dus ook gaan koersen. Waar Eric zich vooral toelegde op het veld (hij zou tussen 1966 en 1973 zeven keer wereldkampioen worden), koos Roger overwegend voor de weg. De renner die bij de amateurs over een heel seizoen de meeste punten sprokkelde, won een auto. De Vlaeminck liet die vier jaar na elkaar niet ontglippen. Daarna stapte hij over naar de profs.

Als 21-jarige reed hij door de grote poort het profpeloton binnen. In de Vlaamse openingswedstrijd van 1969, de Omloop Het Volk, spurtte hij direct al naar de overwinning. Hij klopte daarbij een keur aan toprenners: Daniël Van Rijckegem, Patrick Sercu, Eric Leman, FransVerbeeck en… Eddy Merckx. Enkele maanden nadien werd hij Belgisch kampioen. Het was van Rik Van Steenbergen in 1956 geleden dat een debutant dat voor elkaar had gekregen.

Met dat wonderlijke jaar 1969 zette De Vlaeminck de toon voor een imposante carrière. Naast die elf klassiekers won hij – een greep uit het zegevat – ook de E3-Prijs, de Waalse Pijl, zes keer Tirreno-Adriatico en 24 ritten in de drie grote rondes. En hij werd drie keer Belgisch en een keer wereldkampioen in het veld. Maar dé koers die in één adem met De Vlaeminck wordt genoemd is Parijs-Roubaix, waar hij negen keer op het podium stond. Het leverde hem – de man die uit vrees voor de reacties van zijn supporters geen Frans wou spreken of leren – een Franse bijnaam op: Monsieur Paris-Roubaix. Excuseer: twéé Franse bijnamen kreeg hij, want nog meer in het buitenland dan bij ons staat hij bekend als Le Gitan, de zigeuner.

Hoe hij aan die bijnaam komt, is niet helemaal duidelijk. Het zou door zijn ongebonden manier van koersen kunnen komen, of door zijn gebronzeerde uiterlijk met ravenzwarte haren. Of misschien ook door zijn openhartigheid wanneer hij van de fiets stapte: rechtdoorzee, met een kwinkslag weliswaar maar toch schaamteloos zijn gedacht zeggend. Zo verdeelde hij het wielervolk in twee kampen: voor of tegen De Vlaeminck. Terwijl hij zelf alleen maar aanbeden wilde worden, als een zigeuner inderdaad die met zijn fiets als met een gitaar om liefde bedelt. Zo zei hij het ooit in Humo: “Als ik gekoerst heb, was dat vooral opdat iedereen mij graag zou zien.” Daarin vertoont De Vlaeminck onmiskenbaar trekjes van Jean-MariePfaff, een écht zigeunerkind, die er ook alles voor overhad om beter te worden, die ook een allemansvriend wil zijn en ook het hart op de tong draagt. Ambitie en behaagzucht: helaas een onmogelijke evenwichtsoefening.

Zijn radde tong beroofde Le Gitan trouwens van die ene grote wedstrijd die hij nooit op zijn palmares zou krijgen, het WK op de weg. In 1975, in Yvoir bij Namen, was hij nochtans de Belgische kopman en de gedoodverfde favoriet. Alleen, toen Hennie Kuiper demarreerde vertikten de andere Belgen het om hem te gaan halen. Een gevolg van een slecht begrepen grap de avond voordien. De Belgische ploeg, bestaande uit elf man omdat Merckx titelverdediger was, werd bij het avondeten begroet door de bondsvoorzitter. Toen die vroeg of iedereen er was, alle elf, repliceerde De Vlaeminck: “Tien en een half, hé! Lucien Van Impe is erbij…” Hij doelde op de kleine gestalte van de latere Tourwinnaar, maar de pijnlijke stilte die viel, liet vermoeden dat niet iedereen het zo begrepen had. De dag erop betaalde Le Gitan de prijs voor zijn kwinkslag.

In de bezemkast

In feite is er nog een tweede lacune op zijn palmares. Nu ja, lacune, eerder een gevoel er niet genoeg uitgehaald te hebben: de Tour de France. Van zijn 24 ritzeges behaalde De Vlaeminck, die het grootste deel van zijn carrière in Italiaanse loondienst reed, er 22 in de Giro. De Tour zei hem niet zo veel, francofiel was hij bepaald niet. Iemand had hem het belang van die wedstrijd maar eens duidelijk moeten maken, vond hij nadien. Maar of hij dan geluisterd zou hebben… Drie weken concentratie was immers ruimschoots te veel voor De Vlaeminck. Na hooguit tien dagen wou hij al zondigen, vertelde hij, dan zat hij de hele dag op de fiets over een blikje cola te mijmeren.

Het beeld doet denken aan het jongetje dat in de klas wegdroomt. Niet toevallig. Bij zijn 50e verjaardag zei Mark Uytterhoeven over hem: “Toen hij 5 jaar was, was Roger een kind. Nu is hij 50 en is hij een groot kind.” Het was vertederend bedoeld, maar de spijker op de kop. En vijftien jaar verder is dat nog steeds zo. Er zit nog veel van een kind in Roger De Vlaeminck: speelsheid, eergierigheid, hunkering naar aandacht, naïviteit. De dodelijke combinatie van de laatste twee maakten hem een makkelijke prooi voor sensatiebeluste media. Vaak te openhartig vertelde hij over zijn leven na zijn carrière, dat hij – die zich tijdens een wielerseizoen soms maandenlang ‘onthield’ – nu alles meenam wat hij kon krijgen, met een echtscheiding tot gevolg. Zo lazen we dat hij in dancing Boccaccio de tijd van zijn leven had, dat hij daar weleens de bezemkast in dook, dat hij een voorkeur had voor ‘verboden’ plekken en dat hij ook bij het liefdesspel snel over de meet kwam – vaak veel té snel. Dat soort details dus. Er werd meewarig over gedaan, een koerspaard dat na zijn renloopbaan in de fokkerij is gegaan.

Boudewijn de Groot zong: ‘Een wonderkind van 50, dat is een naar geval.’ Dat zou het op 65 zeker zijn. Maar na enkele niet al te gelukkige tv-optredens ( Eeuwige Roem, Allez AllezZimbabwe) lijkt de laatste jaren toch een zekere vorm van verzadiging ingetreden. Hij leeft gelukkig met zijn 26 jaar jongere echtgenote Katty en hun zoontje Eddy, genoemd naar zijn vriend/rivaal. De spots zoekt hij niet meer op. Het liefst is hij thuis, waar hij nog wel gestaag doorwerkt aan het onderhoud van zijn lichaam. Daarvoor is er – hoewel hij ‘nog maar’ 65 wordt – al enige jaren een extra motivatie bijgekomen: de angst voor de dood. Ja, daar is hij bang voor, altijd geweest. Toen de Nederlandse reportagemaker Wilfried de Jong hem eerder dit jaar vroeg waarom dan wel, keek Roger De Vlaeminck hem aan met de blik van een kind aan wie net een belachelijk simpele vraag was gesteld, en hij antwoordde glimlachend: “Omdat je er dan niet meer bent, hé… Ik vind het leven zo mooi dat ik er nog een tijdje van wil profiteren.” Het is hem gegund.

Bekijk het slot van Parijs-Roubaix 1975 op www.sportmagazine.be

DOOR PETER MANGELSCHOTS

Hij verdeelde het wielervolk in twee kampen: voor of tegen De Vlaeminck.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content