Sep Vanmarcke: ‘Ik zie soms meer af op asfalt dan op kasseien’

© BELGAIMAGE

Vraag aan renners en wielerkenners wie het rapst over de kasseien fietst en het antwoord zal vaak zijn: Sep Vanmarcke (30). Waarom is hij dé specialist bij uitstek? Waarom heeft hij desondanks nog nooit Parijs-Roubaix gewonnen? En waar komt zijn liefde voor ‘les pavés’ vandaan? Het abc van een kasseivreter.

Alpe d’Huez-gevoel

SEP VANMARCKE: ‘Zoals op Alpe d’Huez door een zee van dolenthousiaste toeschouwers knallen, fans die pas op het laatste moment wijken, zich volledig smijten en je vooruit schreeuwen: het bezorgt mij op de kasseien telkens weer een adrenalinestoot. Alsof die supporters hun energie aan mij doorgeven en ik zo nog een tandje kan bijzetten. Helaas plaatsen ze op sommige stroken, zoals in het Bos of op Carrefour de l’Arbre, al enkele jaren dranghekken. Veiliger uiteraard, maar het gaat wat ten koste van de sfeer, vind ik.

Pas met een zege in de Ronde of Roubaix zal ik de ontgoocheling over mijn tweede plaats in 2013 kunnen doorspoelen.

Sep Vanmarcke

‘Het vreemde is: op de piste in Roubaix merk ik amper de nochtans ook luidruchtige toeschouwers op. Twintig of duizend man in de tribunes, ik zou het dan niet kunnen zeggen. Slechts één keer was ik heel even overweldigd door het lawaai: toen ik in 2013 als eerste de velodroom op draaide, met Fabian Cancellara in het wiel. Meteen erna was ik echter weer gefocust op de sprint, zoals in andere edities.

‘Die magische sfeer, het enthousiasme van het publiek, de speaker zelfs al van buiten de piste horen, dat zal ik pas écht kunnen smaken als ik eens alleen op de piste arriveer. Dat moet het ultieme kippenvelmoment zijn. Eén probleem: ik heb als prof nog nooit solo gewonnen. Maar voor alles een eerste keer, hé.’

Bandendruk en -breedte

‘Een van de trends van de laatste jaren: bredere tubes, met minder druk in, zeker in de kasseikoersen. Tien, twintig jaar geleden was 23 mm de norm, nu schakelen veel ploegen in de Ronde van Vlaanderen over naar bandjes van 26 tot 28 mm, en in Parijs-Roubaix zelfs 30 mm. Met bredere tubes, weet men nu, is de rolweerstand even groot. Heb je bovendien meer comfort én minder kans op een lekke band. Zo kun je ook met een lagere bandendruk rijden, waardoor je meer feeling met de kasseien hebt. Hoeveel druk ik in mijn banden pomp in Parijs-Roubaix? Top secret! ( lacht)

‘Bij EF Education First ben ik op dat vlak dé specialist, én het proefkonijn. Al in oktober vorig jaar heb ik op de Holleweg in Mater met drie ploegleiders en mensen van onze fietsenleverancier Cannondale verschillende tubes en wielen getest, met meer en minder bandendruk. Ik heb zo voortdurend op en af gedokkerd over de kasseien. Op basis van mijn wattages hebben we toen al de keuzes voor dit voorjaar gemaakt: voor die en die koers die wielen, die tubes… De bandendruk is meer aangepast per renner – afhankelijk van het gewicht – al geef ik binnen de ploeg ook op dat vlak de richting aan.

‘Allemaal details, maar aan de top gaat het om die laatste procentjes. Het bezorgt me ook mentale rust, de wetenschap dat we ook op dat vlak niets aan het toeval overgelaten hebben.’

Carrefour de l’Arbre

‘De grootste kick die ik als prof ooit gehad heb? Carrefour de l’Arbre, Parijs-Roubaix 2016. Nooit heb ik zo rap over de kasseien gevlamd. Boonen, Hayman en Stannard los uit het wiel. Helaas bleven zij na de strook bij elkaar, waardoor ze konden aflossen en mij weer terugpakten. Ook omdat ik op het asfalt geen tijdrijder ben. ( zie ook letter F, nvdr) Voor mij zouden ze dus beter de aankomst meteen na Carrefour de l’Arbre leggen. Of de laatste 100 kilometer alleen maar over kasseien laten gaan. Dát zou pas een droomkoers zijn.’ ( lacht)

Sep Vanmarcke solo op Carrefour de l'Arbre in 2016.
Sep Vanmarcke solo op Carrefour de l’Arbre in 2016.© BELGAIMAGE

Dame Fortuna

‘Die is mij niet altijd gunstig gezind geweest. Al in 2013, toen ik tweede werd achter Cancellara, viel ik plat in het Bos van Wallers en begon op 40 kilometer van de finish mijn achterwiel te slepen. Met een inbussleutel van de neutrale motor heb ik mijn remkabel los gedraaid en zo het laatste uur zonder achterrem gereden. Tijd om te stoppen was er niet. Met dat wiebelend achterwiel heb ik ook gesprint tegen Cancellara, al heb ik niet daardoor verloren ( zie ook letter P, nvdr).

‘Twee jaar later: weer het noodlot! Lek voor Carrefour de l’Arbre, op het asfalt, terwijl ik even ervoor nog fel had doorgetrokken. Ik kreeg een wiel van de neutrale wagen, een uit 1976! Het stond zelfs in het wiel gegraveerd. Bovendien met bandjes van slechts 21 mm breed én keihard opgeblazen. Na een razende achtervolging sloot ik op Carrefour weer aan, maar toen JohnDegenkolb en co erna versnelden, moest ik passen – onvoldoende hersteld van de inspanning.

‘Ondanks die pechgevallen probeer ik tijdens de koers niet te veel te doemdenken, al zit het wel in je achterhoofd. En wanneer je een diepe put passeert – in het Bos van Wallers zeker tien keer – denk je tekens: het zal toch niet? Om na een halve minuut weer opgelucht adem te halen als je nog druk in de banden voelt. Oef!’

Explosiviteit

‘Een Vlaamse kasseihelling of een secteur pavé in de Hel: in topvorm maakt me dat niets uit. Voor mij dezelfde inspanning van enkele minuten. Gezien mijn gewicht (78 kg) zou een vlakke kasseistrook me beter moeten liggen dan de steile Muur of Paterberg, maar op zulke korte hellingen, zeker op het einde van de koers, telt vooral de pure power en explosiviteit. Wel zal ik in de Ronde van Vlaanderen met mindere benen vlugger lossen dan in Parijs-Roubaix. Daar kan ik een slechte dag iets meer camoufleren, door mijn kasseitechniek. Andere costauds, John Degenkolb bijvoorbeeld, hebben het dan weer moeilijker op de Vlaamse hellingen. Terwijl in Parijs-Roubaix vlugger de lichtere mannen, die op de kasseihellingen wel goed uit de voeten kunnen, er rapper doorzakken, zoals Philippe Gilbert.’

Fabian

‘Cancellara en Boonen: de twee grootste specialisten op de kasseien. Maar ik durf te stellen dat ik op dát vlak mijn voet naast hen kan zetten. Zij hebben mij in de Hel nooit los gereden. Integendeel: ik kon hén op de stenen soms zelfs pijn doen. Alleen was Boonen veel rapper aan de finish en was Fabian een veel betere tijdrijder. Mede daarom ben ik geen veelwinnaar zoals zij. In de sprint moet ik het altijd afleggen en na een helling of kasseistrook kan ik mijn inspanning moeilijk doortrekken op het asfalt. Zeker alleen, zoals na Carrefour de l’Arbre in 2016. Door mijn brede schouders heb ik geen aerodynamische fietspositie. Al werk ik daar nu wel aan met stretch- en lenigheidsoefeningen. Alle beetjes helpen.’

General de Gaulle

‘Is het plein waar sinds 1977 de start plaatsvindt naar hem genoemd? Wist ik niet. Een mooi decor wel, voor het Palais de Compiègne, maar verder vind ik er weinig speciaals aan. De sfeer, het aantal toeschouwers: absoluut niet te vergelijken met de start van de Ronde. Kippenvel krijg ik niet in Compiègne.

‘Voordeel van die start is dat de eerste 100 kilometer nadien wel minder stresserend zijn dan in Vlaanderen. Op en af, en bijna continu rechtdoor, waardoor je – ondanks het gevecht om in de eerste ontsnapping te geraken – het eerste anderhalf uur relatief relaxed kunt fietsen. Pas na 70 à 80 kilometer stijgt de nervositeit, richting de eerste secteur in Troisvilles.’

Historiek

‘De historiek van Parijs-Roubaix voel je het meest in de aftandse douches, met in elke cabine een koperen naamplaatje van een winnaar. Vorig jaar heb ik mij er wel pas voor het eerst gewassen – voordien wist ik niet eens hoe ik er moest geraken. Dan verkoos ik altijd het comfort van de bus, waar alles meteen klaarstaat. Ik ontzag het mij ook om die verplaatsing tussen het volk te maken, om weer twintig keer te moeten stoppen voor een handtekening. Na zo’n uitputtende race ben ik liever op mijn gemak. Enkele ploegmaats hebben me vorig jaar echter overtuigd: ‘Komaan, Sep, ga mee!’ Het was tof – ik had zelfs nog warm water – maar of ik er mij nu élk jaar ga douchen? Dat zal afhangen van mijn gemoed na de koers.’ ( lacht)

Ingesteldheid

‘Waarom kunnen tijdrijders als Victor Campenaerts of Rohan Dennis op vlak asfalt zo hard rijden en niet op de stenen? Waarom zijn niet alle grote, struise renners kasseispecialisten? Het hangt deels af van de mentale ingesteldheid, van die kasseien houden. Bij mij geldt zelfs het omgekeerde: op asfalt kan ik minder dan op de kasseien tot het gaatje gaan. Door mijn techniek, mijn feeling, mijn passie voor die pavés? Een combinatie allicht.

De sprint tussen Sep Vanmarcke en Fabian Cancellara op de Vélodrome van Roubaix in 2013.
De sprint tussen Sep Vanmarcke en Fabian Cancellara op de Vélodrome van Roubaix in 2013.© BELGAIMAGE

‘Sowieso beleef ik die hele voorjaarsperiode heel intens. De trainingsopbouw, de verkenningen, het visualiseren van het koersverhaal en de tactiek, de sfeer rond die wedstrijden, alle supporters die erover spreken… Dat maakt dat ik dan altijd net dat tikkeltje meer kan.’

Jaaroverzicht

‘Mijn eerste herinnering aan Parijs-Roubaix? De legendarische editie van 1996, met de raid van de Mapeiploeg en Johan Museeuw als winnaar, voor Tafi en Bortolami. Niet dat ik me nog herinner dat ik toen voor tv zat – ik was pas acht – maar vooral omdat ik vanaf de winter erop de VHS-cassette van het wielerjaaroverzicht 1996 grijs gedraaid heb. Tijdens bijna mijn hele jeugdcarrière mijn ochtendritueel voor elke race. Kijken naar ‘Het jaar van Koning Johan I’, met het vlammetje en de tune van Mission Impossible! Legendarisch! ( lacht)

Volgens Cancellara rijdt niemand graag over kasseien, maar ik heb er altijd op gekickt.

Sep Vanmarcke

‘Toen Museeuw in 2000 en 2002 nog eens Parijs-Roubaix won, werd hij helemaal mijn idool. In de Hel zelf heb ik hem wel nooit bewonderd. Hoewel we in Wortegem-Petegem aan de rand van de Vlaamse Ardennen woonden, bekeken we zelfs elke Vlaamse wedstrijd met het hele gezin thuis op tv. Een van de weinige zondagen waarop mijn broers, zus en ik níét koersten.’

Kassei-gen

‘Bij mijn geboorte zat er geen baksteen in de maag, zoals bij veel Belgen, maar een kassei. Een gen dat ik kreeg van mijn vader. Toen hij op zijn 30e begon te fietsen en bij de toeristen enkele wedstrijden reed, schoot hij op de kasseien vooruit. Zijn specialiteit! Mijn broer Ken, met wie ik jarenlang samen gekoerst en getraind heb, dokkerde daarentegen áchteruit op de stenen. Hij haatte ze. Misschien wegens zijn kleinere gestalte en gewicht. Met mijn 1m90 en 78 kg ben ik meer gemaakt voor de kasseien. Al had Tom Boonen een nog betere lichaamsbouw, met zijn lang bovenlijf en korte benen, en dus laag zwaartepunt. Mijn ledematen zijn meer in verhouding, waardoor ik meer rechtop zit. Een beetje zoals Johan Vansummeren. Niet perfect, maar die ging ook snoeihard op de kasseien.’

La Deuze

‘Een helling in de Vlaamse Ardennen, met aan de voet een vettige, slechte kasseistrook. Als jeugdrenner had ik er een toertje van een kilometer dat ik bij elke training in de buurt keer op keer afhaspelde, dokkerend over de stenen. Volgens Cancellara rijdt niemand graag over kasseien, maar ik heb er altijd op gekickt. Als er het fietspad en de weg afgescheiden worden door een rijtje kasseien, dan rijd ik daar op training áltijd over – al is het slechts honderd meter. Mijn broer heeft er vaak mee gelachen: ‘Sep, ge zijt zot!’ ( lacht)

‘Opvallend: bij de beloften heb ik nooit een Parijs-Roubaix gereden. Toen startte ik met Jong Vlaanderen die week, in mei, altijd in de Ronde van België. Mijn beste kasseiherinnering, bergop weliswaar, van die periode bij de jeugd dateert zelfs van Zellik-Galmaarden, toen ik op de Bosberg een demarrage à la Van Hooydonck plaatste. In één ruk een halve minuut op de kopgroep gedicht. Mijn meest indrukwekkende versnelling ooit!’ ( lacht)

Midden

‘Op een kasseistrook rijd ik meestal in het midden, op de bolle zijde. Tenzij ik dringend moet opschuiven of vol wil demarreren. Dan kies ik voor de zijkant: dat loopt beter, maar de kans op een lekke band is er wel groter, want er liggen meer steentjes. Als je echter op de limiet zit, dan moet en wil je dat risico nemen. Daarom vind ik het jammer dat ze op Carrefour de l’Arbre alleen het laatste deel afzetten met dranghekken, en niet de eerste honderden meters. Daar liggen de allerslechtste kasseien, maar op het paadje ernaast zijn ze grotendeels te ontwijken.’

Oprit

‘De oprit van ons huis heb ik in kasseien gelegd. Niet omdat ik er als renner zo van houd, hoor. Het paste gewoon bij de fermettestijl. Al zou ik die stenen wel meteen inwisselen voor één ‘echte’ kassei, de trofee van Parijs-Roubaix. Een plaats op mijn schouw heb ik nog niet voorzien. Zó zeker ben ik niet van mijn stuk. Ik zal wel plaats maken als het zover is.’ ( lacht)

Positioneren

‘Het meest onderschatte aspect van Parijs-Roubaix: de oorlog vóór de kasseistroken, het kilometerslange gevecht om een goeie positie, zeker voor de eerste secteur in Troisvilles en voor het Bos van Wallers. Net een massasprint in de Tour. Dan zie ik, op het asfalt, zelfs méér af dan op de stenen. Telkens een opluchting wanneer we op de kasseien komen. ‘Oef, even uitblazen.’ ( lacht)

‘De kunst is om in die strijd je niet kapot te rijden. Je hóéft niet telkens bij de eerste vijf op te draaien, tenzij bij de echt belangrijke stroken. Ik probeer daarom met zo min mogelijk inspanning steevast bij de eerste twintig te zitten. Dan verklein je het risico op valpartijen en kun je rap reageren bij een aanval.’

Queeste

‘Mijn carrière draait rond die ene queeste: de zoektocht naar een klassieke zege. Hoewel ik bij de jeugd vooral verliefd was op de Ronde, voorspelde mijn vader toen: ‘Als je ooit er één wint, zal het Parijs-Roubaix zijn.’ Intussen stond ik in beide koersen op het podium, maar die grote triomf ontbreekt nog. Vroeger wilde ik ze allebei winnen, intussen – ik ben toch al 30 – denk ik: met één van de twee zal ik al content zijn. De Ronde of Roubaix? Dat maakt niet uit.

‘Pas met zo’n overwinning zal ik die immense ontgoocheling over mijn tweede plaats na Cancellara in 2013 helemaal kunnen doorspoelen. Een halfjaar lang heb ik ’s nachts, woelend in bed, die verloren sprint afgespeeld – mijn spieren spanden zich zelfs weer op – maar nu is die frustratie grotendeels verdwenen. Al zal het misschien wel weer bovendrijven als ik mijn carrière zonder klassieke winst moet afsluiten. Verdomme, dat was dé kans.’

Regendans

‘Heb ik nog niet gedaan ( lacht), maar ik verlang wel naar een natte Parijs-Roubaix. De laatste dateert al van 2002, het fameuze debuut van Boonen. Zo heroïsch als toen zal het echter allicht nooit meer worden. Er zullen nu meer ploegen klagen, vrees ik, waardoor de organisatoren ofwel de slechtste stroken zullen schrappen, ofwel deels zullen schoonvegen.

‘Sowieso zou het in mijn voordeel zijn. Dat merkte ik al in de uitgeregende Tourrit in 2014, naar Arenberg. Een slagveld, ondanks slechts 13 kilometer kasseien. Veel renners deden het in de broek, maar ik vlóóg. Tot ik plat viel… – een van de grootste ontgoochelingen uit mijn carrière. Niet toevallig won toen Lars Boom, een ex-crosser, want in de regen spelen techniek, durf en gevoel op de kasseien een nog grotere rol.

‘Fysiek is het ook zwaarder: de koersduur wordt immers langer wegens de lagere snelheid, waardoor je ook meer van de ene naar de andere kassei botst en na elke bocht harder moet optrekken. Bovendien is het peloton veel uitgerekter. Je kunt op de modder immers niet met zijn tweeën naast elkaar rijden. Zo vallen er meer gaten, die je – zeker achteraan de groep – steeds moet dicht fietsen.’

Schijfremmen

‘Pas vorig jaar heb ik in Parijs-Roubaix voor de eerste keer met schijfremmen gereden. Ik merkte echter weinig verschil met gewone remmen, zoals ook in andere koersen. Weliswaar bij droog weer, want in de regen zijn schijfremmen wel een groot voordeel – de remkracht blijft immers dezelfde. Dat ‘zou’ het veiliger moeten maken. Alleen rijden veel renners nog zonder schijfremmen, waardoor de remafstanden bij regenweer erg verschillen. Gevaarlijk dus. Ik houd mijn hart vast als de Hel toch eens nat zal liggen. Gelukkig zal de overgangsperiode – teams met en zonder schijfremmen – niet lang meer duren. Alle fietsmerken zijn aan het overstappen. Tegen 2021 rijdt iedereen ermee.’

Sep Vanmarcke tijdens de rit naar Arenberg in de Tour 2014. 'Laat het maar een natte Parijs-Roubaix worden!'
Sep Vanmarcke tijdens de rit naar Arenberg in de Tour 2014. ‘Laat het maar een natte Parijs-Roubaix worden!’© BELGAIMAGE

Tubes

‘Vorig jaar hadden we bij EF Education First in het héle voorjaar amper één lekke band. Eén! De tubes worden dan ook steeds beter, met extra minuscule metaaldeeltjes die de kans op scheurtjes of op een ‘doorstuik’ verkleinen. Zo zijn ze wel iets stugger, waardoor je een beetje inboet aan comfort. Maar dat weegt niet op tegen het grotere tijdsverlies van een lekke band, zeker in de finale. Dat heb ik vroeger, door te kiezen voor de zachte, slappere tubes, te vaak meegemaakt. Daarom kies ik nu voor de gulden middenweg.’

Uitputtingsslag

‘Parijs-Roubaix is minder een pure uitputtingsslag dan pakweg tien jaar geleden, of zoals bij mijn eerste deelname, in 2011. Het peloton wordt steeds later uitgedund. Vroeger schoot er na het Bos van Wallers nog hooguit vijftig man over. Tegenwoordig moet de koers dan vaak nog begínnen, want telkens weer komt een groot deel van het peloton terug. Reden: de nivellering naar boven, met meer toppers van hetzelfde niveau. Ook de helpers worden alsmaar sterker, waardoor het moeilijker is om het peloton uiteen te rijden. Veel kopmannen denken immers: ik ga nog niet demarreren, want die knechten zullen achter mij jagen. Waardoor die toppers hun échte versnelling dieper in de finale plaatsen. Tenzij ze PeterSagan heten, natuurlijk.’

Vélodrome de Roubaix

‘Een mythische plaats, die me echter ook al minstens een zege gekost heeft, omdat ik geen pistespecialist ben. In de sprint tegen Cancellara heb ik in 2013 een cruciale fout gemaakt door te vroeg zelf aan te zetten en naar beneden te duiken, terwijl ik hem boven aan de piste had kunnen blokkeren en hij misschien niet meer over mij was geraakt. Over die sprint in 2016, met Hayman, Boonen en Stannard, ben ik minder ontgoocheld. Ik zat op het einde compleet kapot, na een lichte hongerklop.

‘Na enkele keren met mijn broer op de velodroom te hebben gereden – we hebben zelfs eens twintig keer de sprint met Cancellara nagebootst – weet ik intussen wat ik beter wel en niet moet doen in een pistesprint. Al hoop ik toch vooral op een solo.’

Wallers-Arenberg

‘Ik heb gelezen dat de stenen van het Bos deze winter zo overwoekerd waren dat ze het mos en onkruid met een hogedrukreiniger weggespoten hebben. En dat in de eerste honderden meters de vrijgekomen ruimte tussen de stenen nu opgevuld is met cement. Dat maakt die secteur iets minder dramatisch, maar het is wel veiliger. En liever twintig procent minder lastig dan dat ze zo’n mythische strook bij regenweer zouden schrappen. Ook al speelt het Bos niet meer de bepalende rol van vroeger.’

X-factor

‘Hoewel de Ronde van Vlaanderen internationaal steeds meer aanzien krijgt – zelfs bij ronderenners als Valverde en Nibali – heeft Parijs-Roubaix nog altijd een iets grotere x-factor. Die tocht door de Hel spreekt buiten België meer tot de verbeelding. Zeker in de VS, waar ze alleen de Tour en Parijs-Roubaix kennen. Ik merk dat ook bij ( het Amerikaanse, nvdr) EF Education First: voor Parijs-Roubaix wordt telkens een horde sponsors geïnviteerd, voor de Ronde is het aantal vips veel kleiner.’

YouTube

‘Ik kijk, onder meer op YouTube, tijdens de winter en zeker in de voorjaarsweken vaak naar de editie van de Ronde of Parijs-Roubaix van het jaar ervoor, of van vijf, tien, twintig jaar geleden. Ideale afleiding op de rollen, ook om de tactiek te doorgronden en bepaalde punten op het parcours nog eens in te prenten. In de Vlaamse Ardennen ken ik intussen, na er duizenden uren te hebben gefietst, elke centimeter, maar in de Hel kom ik op training zelden, tenzij voor een speciale verkenning. Al weet ik na zeven deelnames intussen wel perfect hoe de meeste stroken lopen, waar de beste lijnen liggen. Kennis die wel meer voorjaarscoureurs hebben, maar soms gaat het over heel specifieke details, over één bepaalde bocht waar je een meter of twee kunt winnen. Dat wapen in de finale nog achter de hand hebben bezorgt je ook een mentaal extraatje. Neen, geen voorbeelden. Die geheimen geef ik pas prijs na mijn carrière.’ ( lacht)

Zadelpijn

‘Heb ik op de kasseien nooit last van. Veel coureurs zijn na Parijs-Roubaix geradbraakt, maar op een blaar op mijn handen na verteert mijn lichaam die 55 kilometer stenen prima. Geen stijfheid achteraf, probleemloos plassen… De dag na mijn tweede plaats achter Cancellara in 2013 begon ik zelfs aan de verbouwing van mijn huis. Een hele dag muren gesloopt! Zélf gesloopt ben je dan niet, hé.

‘Allicht omdat ik door mijn kasseitechniek veel putten vermijd. Bovendien werkt mijn vrij gespierd bovenlijf als een schokdemper. Lichtgewichten hobbelen daarentegen van de ene steen naar de andere, zoals mijn ploegmaat Daniel Martínez vorig jaar in de Tourrit naar Roubaix. Zelfs na ‘slechts’ 21 kilometer kasseien kon hij daags erna amper zijn vingers plooien en zijn stuur vasthouden.’ ( lacht)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content