Jean-Marie Pfaff: ‘In het voetbal heb je geen vrienden, enkel collega’s’

© BELGAIMAGE
De Streekkrant
De Streekkrant De Streekkrant blikt als gratis krant elke woensdag vooruit op de week die komt.

Aimé Anthuenis, voetbalanalist voor Deze week, legt in de nieuwste editie van het gratis weekblad Jean-Marie Pfaff op de rooster. ‘Ik droom van een museum met mijn oud voetbalgerief.

Jean-Marie geeft eigenlijk geen interviews meer, vertelt hij, wanneer we afspreken in restaurant Verona, hartje Antwerpen. ‘Ik heb daar geen nood aan. Maar ik heb veel respect voor jou, Aimé. Daarom zitten we hier toch’, vertelt hij. En als Jean-Marie spreekt, dan is het van harte. En doodeerlijk, zoals enkel hij dat kan.

Hier bij jou zitten, doet me plezier. Gids ons eens door je jeugd, Jean-Marie. Je hebt er voor moeten knokken, is het niet?

JEAN-MARIE PFAFF: Wij waren met twaalf kinderen thuis, zes jongens en zes meisjes. Ik ging als klein manneke mee met papa naar de training van mijn twee broers die bij Aalst speelden.

Ik zag de hardheid van de trainingen die Michel Verschueren, toen fysiektrainer, er toen gaf. ‘Dat moet ik ook doen om er te geraken’, dacht ik. Voortaan stond ik om 5 uur op om te gaan trainen. Er telde maar één ding voor mij: een topkeeper worden. De numero uno worden én blijven. Ook al was ik klein en dik en lachten ze mij uit. Het moést. Ik was een straatvoetballertje, hé.

Mijn eerste handschoentjes kocht ik door te zingen op straat. Mijn broers gingen met mij trainen en lopen. Zelfs ’s nachts met de lichten van de auto aan. En maar voortdoen.

‘Ik koester de vele mooie herinneringen, maar het zijn allemaal harde herinneringen. Moeten strijden en voortdoen.’

Toen ik twaalf jaar was, is mijn papa gestorven. Een ziekte. Mijn mama stond er plots alleen voor, met al die kinderen. We woonden in een woonwagen en hadden heel beperkte financiële middelen. Toch heeft ze dat schitterend gedaan. Ik heb ondanks alles een fantastische jeugd gehad. We waren blij met wat we hadden. Dankzij mijn familie ben ik een grote keeper geworden en daar ben ik heel fier op. Ik heb niets cadeau gekregen maar al mijn dromen zijn uitgekomen.

Heeft het succes jou veranderd?

PFAFF: Neen. Ik ben nog steeds dezelfde Jean-Marie als vroeger. Ik ben niet veranderd. Ik heb veel moeten incasseren en doorzetten. En dat moet ik nog altijd doen. Er waren en zijn altijd Judassen die je verkeerd naar voor willen brengen. Maar ik kan me daarover zetten, het heeft ook geen zin om het daarover te hebben.

Er komen af en toe mannen naar mij die tips vragen voor hun zoontjes. Hoe ze dat moeten doen, keeper worden. Wel, er zitten mannen tussen die me vroeger nog beledigd hebben. Nu beseffen ze zelf hoe moeilijk het is om een topper te worden. Ik help die mensen, want ik ben zo opgevoed. Dankbaar ook.

Ik heb bijvoorbeeld nog al mijn truien, schoenen, keeperhandschoenen en zelfs de sporttas die ik bij Bayern steeds bij me had. Ik heb dat nooit willen weggooien.

Ervaar je de wereld van het voetbal als een zware wereld?

PFAFF: In het voetbal heb je geen vrienden, enkel collega’s. Ik koester de vele mooie herinneringen, maar het zijn allemaal harde herinneringen. Moeten strijden en voortdoen.

‘De stiel van de doelmannen is dood aan het gaan. Het zijn allemaal volleyballers en handballers.’

Succes in het voetbal is heel vergankelijk. Je kunt vandaag een match winnen en de held zijn en volgende week verliezen en kritiek krijgen. Een goeie instelling als speler is daarom heel belangrijk.

Ik ben altijd een leider geweest, zowel in Beveren als in Bayern. Dat ben je of dat ben je niet. Je kunt dat niet worden. Maar als je vaak je kop uitsteekt, krijg je veel wind op je voorhoofd. Terwijl je het goed bedoelt. Zij die eerst achter je staan, kunnen ook plots tegen je zijn.

Ik was geen jaknikker, ik wilde winnen, maar ik was altijd eerlijk. Die schijnheiligheid, die manipulatie in het voetbal, dat stoort me nog steeds enorm. Ik zie nu bepaalde analisten op televisie waarvan ik denk: ‘mochten ze zo goed geweest zijn op het veld zoals ze het nu kunnen uitleggen, dàn pas hadden ze recht van spreken’.

Weet je wat me opvalt? De beleving van het voetbal in België vandaag. De beledigingen die trainers krijgen. Ze moeten bij wijze van spreken eerst de Champions League winnen alvorens ze respect krijgen. Ik vind dat niet normaal.

Zou je daar dan zelf als analist willen zitten?

PFAFF: Nee, daar begin ik niet aan. Iemand afbreken na een wedstrijd is het gemakkelijkste wat er is. Je moet opbouwend werken. Ik zie dat bijvoorbeeld ook als ik op zondag naar het jeugdvoetbal ga kijken. Dan hoor ik ouders naar hun bloedeigen kinderen roepen: ‘Dommerik, wat doe jij nu?’ Hoe kun je dat nu zeggen tegen je eigen kind?

Mijn jeugdtrainers bij Beveren hebben me steeds gesteund, en daar heb ik deugd van gehad. Een kind mag je niets verwijten of afbreken. Een kind heeft ondersteuning nodig. Leer ze op een positieve manier iets aan.

Je spreekt als een liefdevolle opa.

PFAFF: Ik ben dol op mijn zes kleinkinderen en ik ben er voor hen. Ik haal ze op van school wanneer dat nodig is, of vang ze op als ze ziek zijn. Ik ga ook met de zonen van mijn broer mee naar hun training. Dat zijn twee keepertjes. Ze doen hun best en hebben een goeie instelling, zoals ik die had. Ik ben heel fier op mijn familie.

Weet je wat de moeilijkste tijd uit mijn leven is geweest? Wanneer mijn dochters zwanger waren. Die woonden toen bij mij. Dat was fantastisch maar tegelijk ben je zo bezorgd.

Je keepte 64 keer voor de Rode Duivels. Herinner je je eerste interland nog goed?

PFAFF: Het was 22 mei 1976, op het EK tegen Nederland. Ik moest Christian Piot vervangen. Ik deed mijn best, maar we verloren ongelukkig met 1-2. Johan Cruijff scoorde de winnende treffer, met een lob. Ik heb zijn trui nog in mijn bureau hangen. Dat was een groots moment.

Het was niet makkelijk om bij de nationale ploeg te geraken als speler van Beveren. Toen was het allemaal Anderlecht, Brugge en Standard dat de klok sloeg. Je moet er maar tussen geraken, hé. En dan nog eens blijven staan ook. Daar ben ik trots op.

‘Er telde maar één ding voor mij: een topkeeper worden. Ook al was ik klein en dik en lachten ze mij uit. Het moést. ‘

Die herinneringen met de nationale ploeg zijn fantastisch. De finale van het EK in 1980 en de wereldbeker in Mexico waren uiteraard de hoogtepunten. We zijn verder geraakt op zowel een WK als een EK dan eender welke Belgische ploeg. En met een beperkte kern, hé, nu komen er veertig spelers in aanmerking om voor de Rode Duivels te spelen.

Je kon in je periode bij Beveren ook naar Anderlecht. Waarom ging dat eigenlijk niet door?

PFAFF: Ik ben samen gaan zitten met trainer Raymond Goethals en voorzitter Constant Vanden Stock in het Hotel Sofitel in Brussel. Goethals zei op zijn typische manier: ‘Maar gij moe zoviel verdiene als de Robbie Rensenbrink, jong? Die is wel international, hé’. Ik zei: ‘Ja, en dan, ik toch ook?’ Ik had het contract van Robbie kunnen inkijken, dat was een vriend van mij. Goethals bedoelde het niet slecht, maar de deal sprong af.

Vanden Stock zei achteraf tegen mij: ‘Ik heb alle spelers kunnen kopen die ik wou, behalve de beste keeper.’ Dat vond ik een heel mooi compliment. Enkele jaren later tekende ik bij Bayern.

Al je dromen zijn uitgekomen, zei je eerder. Koester je vandaag nog dromen?

PFAFF: Ik wil graag een school oprichten om keeperstrainers op te leiden. Trainers die leren hoe je op de juiste manier ballen moet pakken maar ook hoe een keeper kan meedenken en meevoetballen. Hoe anticipeer je een dieptepas volgens verschillende wedstrijdfases, bijvoorbeeld. Daar trainen ze nu niet op.

De stiel van de doelmannen is dood aan het gaan. Het zijn allemaal volleyballers en handballers. Ze stappen twee meter en blokken de bal af. De doelstelling van een keeper is de bal vasthouden, zodat de tegenstander er niet meer bij kan. De keeperstrainers van vandaag leren de kinderen ook niet goed hoe ze moeten opwarmen. Ik kan die trainers veel bijbrengen.

Ik droom ook van een soort museum, om al mijn oud voetbalgerief te tonen, zodat kinderen kunnen zien hoe je met hard werken veel kunt bereiken. Och, ik wil nog zoveel doen. Ik geniet echt van het leven, samen met mijn familie, en dat is nog steeds het allerbelangrijkste.

Dit interview werd afgenomen door Aimé Anthuenis en opgetekend door Thomas Rosseel voor Deze week.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content