Passie voor voetbal in het woonzorgcentrum

© BELGAIMAGE

Bezoek mogen ze nu door het coronavirus even niet meer ontvangen, maar ook in het woonzorgcentrum vind je jongens van 70, 80 en 90 terug die zich nog graag laten meeslepen in extatische clubliefde. Sport/Voetbalmagazine sprak met hen.

Deze reportage verscheen in Sport/Voetbalmagazine van 12 maart 2019.

Op het diepblauwe dekbed van Roland Mertens prijken de woorden: ‘Mijn ploeg. Voor altijd.’ Zelden is die slogan toepasselijker dan wanneer Roland (70) eronder ligt. In zijn pyjama van KRC Genk natuurlijk. Woonzorgcentrum Toermalien in Genk stimuleert zijn bewoners om hun kamer naar eigen smaak in te richten en daar maakt Roland gretig gebruik van. De zijne zit volgestouwd met de helft van de fanshop van KRC Genk. Aan de muur hangt een gesigneerd truitje. Op het nachttafeltje: een lamp in de vorm van een voetbal met daarop fotootjes van Alejandro Pozuelo en co. Op zijn rolstoelwielen: het clubembleem. Achter aan de rolstoel: blauwe vlaggetjes.

Wij namen vroeger altijd maar één glas, maar het werd wel dikwijls gevuld.’ STVV-supporter Urbain Appeltans

Praten is moeilijk voor Roland. Een beperking belet hem om zijn clubliefde in volzinnen te gieten. Vragen beantwoordt hij met één, hooguit twee woorden, die dan ook nog eens amper verstaanbaar zijn. Maar de passie voor KRC Genk spat uit zijn ogen. Bij elke match van Genk supportert hij, samen met andere voetbalverliefde bewoners, voor het grote scherm in het Grand Kaffee van het wzc. ‘Dan is Roland de luidste van de bende’, zegt Tamara Bungeneers, communicatieverantwoordelijke van Toermalien. ‘Dankzij zijn passie maakt hij ook contact met andere bewoners, wat nochtans niet evident is omdat zijn spraak moeilijk loopt. Dat hij zo fanatiek voor KRC Genk supportert, verbreedt zijn leefwereld enorm.’ En het houdt hem scherp. Als STVV ter sprake komt, de Limburgse rivaal van KRC Genk, brengt Roland plots twee woorden uit die wel heel verstaanbaar zijn: ‘Appelmoes maken.’

Gradins van treinbielzen

35 kilometer verderop, in Home Elisabeth in Sint- Truiden, vallen appelmoesmopjes niet in goede aarde bij ex-mijnwerker Urbain Appeltans. Hij herinnert zich nog levendig de eerste keer dat de Genkfans op Stayen kwamen zingen dat ze van STVV appelspijs zouden maken. ‘Racing Genk kreeg na de sluiting van de mijnen reconversiegeld in de schoot geworpen,’ foetert hij, ‘centen die bedoeld waren om nieuwe werkgelegenheid te creëren. En dan zo een ander belachelijk komen maken, dat vond ik niet fair. Terwijl dat ook ons geld was, hé, het kwam uit héél België. De andere mijnploegen – Beringen, Zolder, Eisden – hebben nooit een frank gezien. Och jong, in Genk leeft er een andere mentaliteit. Daar is het: wij zijn Genk, amen en uit.’

Roland Mertens in wzc Toermalien. 'Dat hij zo fanatiek voor KRC Genk supportert, verbreedt zijn leefwereld enorm.'
Roland Mertens in wzc Toermalien. ‘Dat hij zo fanatiek voor KRC Genk supportert, verbreedt zijn leefwereld enorm.’© KOEN BAUTERS

Urbain heeft zijn kamer in Home Elisabeth niet in de kleuren van zijn favoriete club gedrenkt. Maar dat betekent niet dat het geel-blauwe vuur in zijn nu 83-jarige hart is gedoofd. Al zeventig jaar supportert Urbain voor STVV. ‘Sinds mijn plechtige communie. Toen ging ik naar mijn eerste match.’ Wanneer Urbain tegenwoordig in Home Elisabeth stilletjes aan de rechterzijde van zijn zieke vriendin zit, meanderen zijn gedachten geregeld terug naar de gradins van Stayen, indertijd gebouwd van treinbielzen. ‘Ons werk en het voetbal, meer hadden wij niet. Zonder voetbal hadden wij geen weekend gehad. Maar er liepen thuis dertien kinderen rond, wij hadden geen overschot. Zakgeld was zo zeldzaam als de witte spreeuwen. Dus spaarden we om naar het voetbal te kunnen of gingen we iets bijverdienen bij de boer.’

Urbain komt uit een geel-blauw nest. ‘De halfbroer van mijn vader was Pol Appeltans, de eerste international uit Limburg. Hij werd in 1948 opgeroepen voor een match tegen Holland. Nonkel Pol had op een bepaald moment in die match de kans om de winning goal te maken, maar hij schoof de bal door naar Jef Mermans, toen een van de beste midvoors in Europa. Mermans miste, maar mijn nonkel werd uitgejouwd. Hij moest nadien nooit meer gaan. Mannen als Mermans en Freddy Chaves hadden het in die tijd voor het zeggen in de nationale ploeg, de rest waren boerkes.’

Als je Paul Gheysens in de tribune ziet zitten, denk je: dat is een dode. Maar die gaat het hier doen, zenne.’ Antwerpfan Jos Strijbosch

Op de gradins van Stayen heeft Urbain hard gelachen, vertelt hij. ‘Bij een match tegen Club Liège trok onze Jef Peeters eens de broek van Victor Wegria naar beneden, die stond daar in zijn bloot gat. ( lacht) Hier in Sint-Truiden zaten indertijd ook vieze mannen. Als ge in de handen van een LonPolleunis of een AntoineCelis vielt, hadt ge uw beste paar schoenen niet aan! En onze keeper was de zotte LéonBosmans. Als ik Jan Mulder op tv zie, denk ik altijd terug aan die keer dat hij bij de rust van een STVV-Anderlecht naar de kleedkamer spurtte omdat Bosmans achter hem aanzat.’ ( lacht)

Jos Strijbosch gaat bij elke thuismatch van Antwerp nog vanuit zijn woonzorgcentrum naar de Bosuil, samen met zijn zoon Albert. 'Plezaant, hé.'
Jos Strijbosch gaat bij elke thuismatch van Antwerp nog vanuit zijn woonzorgcentrum naar de Bosuil, samen met zijn zoon Albert. ‘Plezaant, hé.’© BELGAIMAGE

Zulke fratsen werden na de match uitgebreid besproken bij een pint, want naast stevig gelachen, werd er ook stevig gedronken. ‘Pas op, wij namen altijd maar één glas,’ zegt Urbain, ‘maar het werd wel dikwijls gevuld.’ ( lacht)

Twee jaar geleden besloot Urbain niet meer naar het stadion te gaan. Hij zag het niet langer zitten om nog in de tribune te klimmen. ‘Het zijn smalle treden, er is geen leuning en als je na de match naar beneden komt, wordt er geduwd. Ik wil daar niet verongelukken.’ Hij knikt naar zijn vriendin. ‘En ik wil haar niet meer een hele avond achterlaten.’ Wel keert Urbain nog elke dag Het Belang van Limburg binnenstebuiten, op zoek naar nieuwtjes over STVV. Maar wanneer hij de samenvattingen op TV Limburg ziet, weet hij altijd weer waarom hij die matchen in het stadion niet zo heel erg mist. ‘Er wordt niet meer serieus gespeeld. Tegenwoordig schreeuwen spelers al vóór ze geraakt zijn en blijven ze nadien voor dood op de grond liggen, tot iemand met een spuitbus afkomt. Dan kunnen ze plots weer het wereldrecord verbeteren op de 100 meter sprint. Vroeger, in de tijd van nonkel Pol, ging je tegen de grond, stond je op en herbegon je.’

Boerendorp Deurne

Op zo’n 100 kilometer van Urbain, in Deurne, blijft Jos Strijbosch wel een fervent stadionbezoeker. Dat hij Antwerpsupporter is, spreekt voor zich. ‘Mijn vader was het ook. En nonkel Pier. En nonkel Fonne. En Albert van nonkel Fonne.’ De enige paarsgezinde in de familie was nonkel Jos. ‘Maar als Beerschot hier kwam spelen, stond die gewoon bij ons. Doe je dat nu, dan kom je niet meer levend thuis.’

Er is veel veranderd sinds Jos vanuit ’t stad met tram 12 tot aan de Bosuil reed voor de topaffiche Antwerp-Real Madrid. 31 oktober 1957 wees de kalender toen aan. ‘Het was in de namiddag. 1-2. Twee goals van Alfredo di Stefano.’ Dik 60 jaar later lijkt Deurne in niks meer op het boerendorp dat Jos beschrijft. Hij woont er nu aan een drukke tweevaksbaan, de Bisschoppenhoflaan, in wzc ’t Bisschoppenhofje. Daar haast hij zich elke ochtend tegen 7 uur naar beneden om als eerste te lezen wat de Gazet van Antwerpen te melden heeft over zijn liefdevolle kleuren. Jos, ex-zeeman en ex-dokwerker, is intussen 84, maar nog prima in vorm. ‘Eigenlijk wilden we hem eerst naar De Pelikaan brengen’, vertelt Albert, zijn enige zoon. ‘Dat woonzorgcentrum ligt nog dichter bij de Bosuil. Maar hij kreeg er geen plaats omdat hij nog te goed is.’ Gelukkig ligt de Bosuil ook vanuit ’t Bischoppenhofje maar op een boogscheut.

Op De Klokke legde ik drie bakstenen op de grond en ging daarop staan om over de betonnen reclameplaten te kunnen kijken.’ Clubfan Omer D’Hoore

Albert, een ex-jeugdspeler van Antwerp, komt zijn vader elke dag bezoeken. Dan drinken ze samen koffie. ‘In staminee Den Bistro, daar op de hoek.’ In tegenstelling tot de meeste andere bewoners mag Jos het wzc verlaten wanneer hij wil. Op donderdag gaan vader en zoon Strijbosch zwemmen. In het weekend is er de match. Speelt Antwerp thuis, dan stappen ze samen naar het stadion om daar in de fonkelnieuwe tribune 1 te kruipen. ‘Chic, hé’, zegt Jos. ‘Als je die Paul Gheysens ( sterke man van de club, nvdr) in de tribune ziet zitten, denk je: dat is een dode. Maar die gaat het hier doen, zenne.’

Clubsupporter Omer D'Hoore met zijn vlag. 'Gekregen van een nachtverpleegster.'
Clubsupporter Omer D’Hoore met zijn vlag. ‘Gekregen van een nachtverpleegster.’© GF

Fans op kussentjes

Vanavond staat de thuismatch tegen KV Oostende op het programma. Dik een uur voor de match trekken Albert en Jos hun frak aan. De rood-witte sjaal mag mee. Zijn rood-witte vlag, opgewaardeerd met de handtekeningen van onder anderen Danny Koekelkoren, Spencer Verbiest en László Fazekas, laat Jos op zijn kamer, weggemoffeld in een van zijn kasten. ‘Ze moesten ze eens jatten.’

Aan de zijde van zijn zoon beent Jos gezwind richting het gewoel. Twee jaar langer dan zijn vader houdt hij dit al vol. Jos baant zich een weg tussen de drukte van het jonge geweld. Hij heeft er duidelijk schik in. Wat een seizoen speelt rood-wit ook. ‘ Plezaant, hé. Zoals die mannen nu lopen, dat hebben wij hier nog nooit gezien. Ik denk dat hij het kent, de trainer.’

Vooraleer ze op hun stoeltjes in tribune 1 gaan zitten, haalt Albert twee tuinknielkussens uit het plastic zakje dat hij heeft meegebracht. Eén legt hij op het zitje van zijn vader en één op het zijne. Uit zijn binnenzak haalt Albert een zakje met snoepjes die hij heeft meegebracht. ‘Een bolleke?’, vraagt hij aan zijn vader. Daarna neemt hij er zelf ook eentje. Intussen fluit de scheidsrechter de match op gang.

Jos is blij. ‘Als ik de hele tijd op mijn kamer zou moeten blijven, zou ik de muren oplopen.’ Ook voor Albert lijkt het fijn dat hij dit voor zijn vader kan doen. ‘Maar ik denk daar niet over na.’ Vlug wendt hij de blik weer richting het veld. Dat blijkt niet evident: collega-supporters dragen onophoudelijk bier af en aan. Ze belemmeren het zicht. Wanneer een dertiger iets te lang voor zijn neus blijft staan, schiet Jos plots uit zijn krammen. De jonge fan kijkt verschrikt achterom. Even lijkt hij van de hand Gods geslagen wanneer hij merkt dat het een bejaarde is die een tirade naar zijn hoofd slingert. ‘Rustig, rustig’, probeert de dertiger Jos te bedaren, maar die blijft foeteren. En dan gaat het even bits tegen bits. Vijf minuten nadat het stormpje is gaan liggen, tikt Albert op de schouder van de jonge fan, die op de rij voor hem zit. Albert probeert uit te leggen waarom zijn vader zo boos werd. Hij krijgt het akkefietje uitgepraat. Drie minuten later jast Dieumerci Mbokani de 2-0 tegen de touwen. De jonge bierdrager, Albert en Jos delen nu high fives met elkaar uit.

Het blijft 2-0. Opgetogen wandelen Albert en Jos terug richting ’t Bisschoppenhofje. Albert loopt enkele meters voorop en kan zijn vader even niet horen. Plots fluistert Jos: ‘Albert komt mij dus elke dag bezoeken, hé. Die zegt: ‘Gij zijt met mij alle dagen naar Antwerp gereden toen ik trainde, nu doe ik dit voor u.’ Dat is het beste wat mij in mijn leven overkomen is jong, mijne zeun.’

Blauw-zwarte puntmuts

Weer 100 kilometer verderop, in wzc Sint-Jozef in Sint-Michiels, zijn ook Gaby Demarée (92) en Omer D’Hoore (81) nog altijd voetbalgek. Ze pompen hun borst op om te vertellen over hun passie voor Club Brugge. Zeker Omer is helemaal klaar voor het interview; naast een das draagt hij ook een blauw-zwarte puntmuts. ‘Hier, ik heb er nog een tweede, die moogt ge hebben.’ Op de stoel naast hem heeft hij een grote vlag van Club geplant. ‘Wacht, ik zal ze eens openhouden. Gekregen van een nachtverpleegster.’ Ook het boek dat op de tafel ligt en verscheen naar aanleiding van de 125e verjaardag van blauw-zwart, wil hij graag eens tonen. ‘Gekregen van mijn zoon, twee jaar geleden.’ Een perfect geschenk voor een Clubadept met een verleden als lettergieter in een drukkerij. ‘Maar ik heb er nog niet in gekeken’, bekent Omer. ‘Ik doe hier veel andere dingen.’ Terstond beslist Omer om van het interview gebruik te maken om het boek te ontdekken. ‘Ik ga mijne groten bril ne keer opzetten. Want we hebben goede tijden gehad.’ Omer is nerveus van aard. Door zijn enthousiaste manier van spreken hangt er al wat speeksel aan zijn rechtermondhoek. Zijn kompaan Gaby wijst hem erop. ‘Jongens toch. Bijna 45.000 Belgische frank ( 1115 euro, nvdr) heb ik betaald voor die valse tanden en niks dan miserie heb ik ermee.’

Ik reed vroeger met de fiets naar de matchen van Club Brugge. 30 kilometer heen, 30 kilometer terug.’ Clubfan Gaby Demarée

Drooggedept struint Omer verder door zijn boek. De meer bezadigde Gaby vertelt intussen rustig dat hij als jonge voetballiefhebber eerst naar Roeselare ging kijken. ‘Dat was maar vijftien kilometer van thuis, ik woonde toen in Zarren, Kortemark. Kort na de Tweede Wereldoorlog kwam Club Brugge, met Lucien Masyn, in Roeselare een bekermatch winnen met grote cijfers. Mijn maten en ik dachten direct: dat is ander voetbal. Vanaf toen begonnen we naar Club te gaan. Met de fiets, dertig kilometer heen, dertig kilometer terug. Zestig jaar lang ben ik gaan kijken.’

Te pas en te onpas doorbreekt Omer het verhaal van Gaby om hem een foto uit het boek te tonen. ‘Dat is toch Ernst Happel, hé? En ken je deze nog? En die?’ Gaby trekt een oude ploegfoto naar zich toe. Met zijn wijsvinger gaat hij de spelers af: ‘Lucien Masyn, Fernand Boone, Erwin Vandendaele, Raoul Lambert, Johny Thio, Kurt Axelsson en hier, dingen, die nog bij Cercle heeft gespeeld… Gilbert…’ Omer: ‘ Bailliu.’

Gaby gaat niet meer naar het stadion, de trappen en het stappen zijn er te veel aan.
Gaby gaat niet meer naar het stadion, de trappen en het stappen zijn er te veel aan.© GF

Cd opnemen

Zes jaar is het intussen geleden dat Gaby nog een wedstrijd van Club bijwoonde. ‘Tijdens mijn eerste jaren hier in het rusthuis ging ik nog met mijn zoon naar de matchen, maar ik had miserie met de trappen in het stadion. En er zijn wel liften, maar als je daar uitkomt, moet je ook nog een heel eind stappen tot aan je stoeltje.’ Dus heeft Gaby zijn abonnement bij Club ingeruild voor een abonnement op Telenet. Alle matchen van Club volgt hij nu vanuit zijn knusse zetel op kamer 120 in Sint-Jozef. Op wedstrijdavonden schuifelt ook Omer richting de kamer van Gaby, dan kijken ze samen.

Hoe hij precies voor Club begon te supporteren, weet Omer niet meer. ‘Ik herinner me wel nog dat ik op De Klokke, waar Club toen speelde, drie bakstenen op de grond legde en daarop ging staan, om over de betonnen reclameplaten te kunnen kijken. Ben je daar nog geweest, op De Klokke? Daar speelden ze het liedje ‘Laat De Klok Maar Luiden’. Ik kan dat zingen. Als het past, ga ik eens een cd opnemen.’

Speciale kerel, die Omer. Dat blijkt ook wanneer hij vertelt dat hij als dertiger abrupt stopte met het bijwonen van matchen toen Club eens nipt naast de titel greep. ‘We stonden op het punt om kampioen te worden, tot we op De Klokke verloren tegen Standard, dat kampioen werd in onze plaats.’ Vermoedelijk heeft Omer het over het seizoen 1970/71. ‘Ik heb toen thuis zitten huilen en beslist: nu ga ik nooit meer kijken. In de jaren nadien pakte Club wel nog titels en dan luidde de burgemeester, Michel Van Maele, de klokken van de Halletoren. Op een keer hoorde ik ze vanuit mijn tuin, waar ik het gras aan het afrijden was. In mijn binnenste was ik toen heel blij, maar naar het stadion ben ik niet meer gegaan.’

Ook al is het meer dan veertig jaar geleden dat hij nog een wedstrijd bijwoonde, toch ademt Omer nog altijd blauw-zwart. Toen vorig jaar zowel Cercle als Club kampioen werden, in respectievelijk 1B en 1A, organiseerde Sint-Jozef een feest voor de voetbalgekke Cercle- en Clubsupporters in het woonzorgcentrum. Omer marcheerde die dag met zijn blauw-zwarte vlag hoog gehesen door de versierde eetzaal.

Gevochten en gevochten

Maar Omer droomde van nog meer. De kampioenen van Club zouden het legioen groeten op de Grote Markt van Brugge en wat wilde hij daar graag eens bij zijn. ‘Zo’n uitstap mag alleen onder begeleiding’, vertelt hij. ‘Maar ze hebben hun verzorgsters hier hard nodig. Ik dacht dat ze het me zouden weigeren. En ik voelde me goed. Dus vertrok ik zonder iets te zeggen alleen naar die viering. Op honderd meter van hier stopt een bus. Die nam ik. Ik voelde dat het niet honderd procent meer ging zoals in de goede oude tijd en ik was ook een beetje nerveus – ik wist wel wat ik aan het doen was. Maar op die bus vol blauw-zwarte supporters viel ik niet op. Door de massa volk geraakte de bus die dag niet verder dan de kathedraal. Ik heb gevochten en gevochten om op de Markt te geraken, maar toen ik daar aankwam, stond die stampvol en kon ik er niet meer bij. Och, jongens. Ik had spijt, maar ik was er toch. Ik kon me min of meer voorstellen wat er gebeurde. En ik was niet de enige die de Markt niet meer op kon, de Zuidzandstraat en de Steenstraat zagen zwart van het volk. Uiteindelijk waren er twee mensen die me herkenden, vrouwen die hier soms iemand bezoeken. Zij vertrouwden het niet en brachten me met de bus terug. Pas op, ze hebben me daar niet van de grond moeten schrapen, hé. En ik was hier op tijd terug om boterhammen te eten. ’s Avonds heb ik op tv nog naar het verslag gekeken. Ik was content dat ik erbij geweest was.’

Ook nu staan de boterhammen klaar, het is tijd om afscheid te nemen. Gaby en Omer vinden het spijtig. Omer: ‘We wisten nog veel meer over Club, maar ja, ge moet er opkomen, hé.’ Elk met hun rollator stappen ze richting de eetzaal. ‘Voelt ge u weer jong?’, vraagt Omer aan Gaby. Zonder op een antwoord te wachten zegt hij: ‘Ik ook.’

Pintelieren op de slaapkamer

De jeugd van tegenwoordig kent Club Brugge enkel als een vaste titelkandidaat, maar Gaby Demarée (92) heeft nog geweten dat blauw-zwart laatste stond in de eerste klasse. ‘Dan ging er een fanfare het veld rond met wat supporters erachteraan en liep daar een man tussen die een rode lantaarn droeg. ( lacht) Het was ook de tijd dat de mensen tot vlak bij het veld stonden. De spelers konden amper hun aanloop nemen om een hoekschop te trappen. Toen liepen er mannen met honden rond het veld, om het volk wat achteruit te jagen als dat nodig was. En na de match werd er gedronken in het café van Fernand Boone, de keeper. Tot in de slaapkamers zaten ze daar pinten te pakken.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content