Thomas Kaminski: ‘Moeilijke momenten overwinnen daar leef ik voor’

© BELGAIMAGE - CHRISTOPHE KETELS
Mayke Wijnen Medewerker van Sport/Voetbalmagazine.

Thomas Kaminski (26) is bij KAA Gent terug op het oude nest. Een openhartige monoloog over zijn Poolse achtergrond, zijn harde opvoeding en de krantenknipsels die hij boven zijn bed hing om zichzelf eraan te herinneren dat fouten maken niet mag.

‘Het is misschien wat raar om te zeggen in deze tijd, maar ik zou graag na mijn spelerscarrière makelaar willen worden. Maar dan op een deftige manier. Ik wil niet enkel de transfer regelen en onderhandelen over contracten, maar alles eromheen voor mijn rekening nemen. Ik wil spelers echt begeleiden. Omdat ik nu zelf voel hoe belangrijk dat is geweest.

‘Ik heb veel geluk gehad met mijn papa en mama. Mijn mama is leerkracht en kon mij helpen met school, mijn papa in de sport. Dat was een goede verdeling en ik zou dat willen bieden aan jongens die minder steun hebben van hun omgeving.

‘Maar het is een misverstand dat je alles moet regelen voor spelers, hen alles moet geven. Ik heb alles gekregen en dat is niet goed. Faciliteiten, een ijsbad, kleding, vervoer, noem maar op. Je gaat denken dat dat normaal is – logisch, want je kent niet anders. Maar dat is het niet. Jonge spelers moet je ervoor laten werken. Het laten verdienen. Zodat ze niet gemakzuchtig worden.

‘Ik ben zelf al op jonge leeftijd gaan nadenken over de faciliteiten die wij krijgen op de club. De mogelijkheden die de club biedt, mag je – vind ik – niet aan je laten voorbij gaan. Je moet de uitnodiging die zij geven, aannemen. Gebruikmaken van de kans om je te ontwikkelen en ontplooien en niet denken: zo, ik ga lekker trainen en dan naar huis want dan heb ik nog de hele dag voor mijzelf. Je speelt om te winnen in het weekend. Dan moet je er de rest van de week alles aan doen om dat mogelijk te maken.’

Sober

‘Zo ben ik ook opgevoed. Ik had dan wel alle mogelijkheden, maar mijn opvoeding was hard. Mijn papa komt uit Polen, mijn mama uit België. Ik ben opgegroeid in Asse en nog maar vier of vijf keer in Polen geweest. Ik was een jaar of elf, twaalf en vond die reis heel moeilijk, heel confronterend. Het deed me realiseren in hoeveel luxe wij hier zijn opgegroeid en hoe moeilijk sommige mensen het hebben of hebben gehad, zoals mijn papa.

‘Natuurlijk zijn er plekken in Polen waar mensen het goed hebben, vooral in de steden, maar mijn vader groeide op in Lublin, een klein stadje. En daar is weinig. Heel weinig… We deden vaak de baan van Warschau naar Lublin. Dat was een route zonder autosnelweg, 170 kilometer over kleine wegen, door de dorpen. Wat je dan ziet… Dat was … sober.

‘In Lublin zelf ook. Ik zag een supermarkt, een speeltuintje, de kerk en het appartementsgebouw waar mijn grootmoeder woont. Dat was het… Mijn grootmoeder woont heel klein, wij sliepen met z’n vieren in de living. We zijn ook naar het kerkhof geweest, waar mijn grootvader ligt begraven. Dat maakte indruk, het is heel speciaal hoe ze daar omgaan met de overledenen. Elk graf staat vol met kaarsen, zo krijg je ’s avonds een prachtig beeld. Dat blijft mij bij.

‘De mensen in Polen leven voor hun geloof. Voor hen is naar de kerk gaan hét moment van de week. Mijn papa is ook heel christelijk opgevoed, en wij dus ook, want mijn mama heeft ook die achtergrond. Vroeger was het vanzelfsprekend dat we naar de kerk gingen en mijn broer en ik volgden graag godsdienst op school. Als ik op zondag niet hoef te voetballen, ga ik nog graag naar de kerk.

‘Mijn vrouw is ook gelovig. Wij vinden daarin onze houvast. Ik geloof dat er iets is, daarboven. Iets dat je stuurt, dat een weg heeft uitgestippeld voor elk van ons. Alles gebeurt voor een reden, om je zo in een bepaalde richting te duwen. God ziet alles en deelt zijn beloningen of zijn lessen uit. Een obstakel is voor mij dan ook iets dat je moet overkomen om daar iets van te leren en het daarna goed te hebben. Zo zie ik het, maar ik zal nooit iemand willen overtuigen van mijn geloof. Dat is iets wat ik van binnen beleef.

‘Ik kijk altijd eerst naar mijzelf, om te zien: doe ik het wel goed? Dan kan ik zien wat ik doe of hoe ik ergens in sta, welke mening ik heb. Dat vind ik belangrijk. Omdat ik eerst zelf een rechte lijn wil bewandelen. Dan pas kun je naar buiten komen en mij een mening vragen over iets.’

Laatste centiem

‘Door in Polen te zijn werd het voor mij voor het eerst levend waar mijn vader vandaan komt. Want daarover had hij nog nooit gesproken. Ik zou er graag wat meer over willen weten, maar zo is hij niet. Hij is heel gesloten. Voor hem telt maar een ding: hard werken om voor zijn gezin te zorgen.

‘Ik weet van mijn mama dat mijn papa het heel moeilijk heeft gehad. Hij groeide op met niets en is ook al vroeg zijn vader verloren. Al op zijn achttiende vertrok hij als professioneel volleyballer naar Duitsland. Alleen. Dat moet een tweestrijd zijn geweest voor hem: hij liet zijn moeder achter om hard te werken aan zijn toekomst. Twee zaken waarvoor hij zich verantwoordelijk voelt.

‘Daarin zie je duidelijk zijn Poolse achtergrond. Ze kunnen niet loslaten wat volgens hun waarden hoort: voor hun gezin zorgen. Mijn papa zou zijn laatste centiem steken in een proper bordje met de juiste en gezonde voeding voor ons. Het eten dat hij maakt, geeft hij altijd volledig aan ons mee. Zijn mama belt hem elke dag. Ik denk dat hij graag naar haar zou gaan, maar hij kan het niet aan om ons achter te laten. Mijn ouders zijn tot vorig jaar ook al jaren niet met vakantie geweest. Mijn papa wil ons zien, bij ons zijn als er iets is. Vorig jaar hebben mijn broer en ik hen op vakantie gestúúrd.

‘Met mijn mama praat ik wat meer over gevoelens, over hoe het komt dat dingen zijn zoals ze zijn. Zij is iemand die heel sociaal is, meedenkend. Ze leerde mijn papa kennen bij Voorwaarts Ternat, waar hij ging volleyballen na zijn periode in Duitsland. Mijn mama speelde daar ook en gaf daarnaast Nederlandse les, die mijn papa volgde. Zo is het begonnen en daar zijn wij, mijn tweelingbroer Matthias en ik, uit voortgekomen.

‘Ook wij begonnen met volleybal en later basketbal. Maar daar was niet de mogelijkheid tot competitie en we waren door onze vader al snel zó competitief ingesteld dat we iets anders wilden doen. Waar train je anders voor?

‘We woonden in Asse recht tegenover de voetbalclub en zo zijn we in het voetbal gerold. Onze papa was daar eerst niet zo voor. Hij noemde voetbal een toevalssport: ‘De bal kan eens afwijken en in de goal vallen. Niet altijd de beste ploeg wint. In volleybal geven de kwaliteiten de doorslag.’ Maar hij steunde ons voor 200 procent. Hij vond het vooral belangrijk dat we onszelf ontwikkelden en alles eruit haalden. Hij zei: ‘Wil je feesten, prima, maar dan kun je niet gaan voetballen. Die twee samen gaat niet.’ Bij mijn vader is het zwart of wit. Daar zit niets tussenin. Tot mijn achttiende ben ik niet in een discotheek of op een fuif geweest.’

Pushen

‘Mijn papa was overal bij. Hij haalde ons van school en naar de voetbalclub en terug. Dat kon ook: hij gaf zijn trainerscarrière in het volleybal op om als dispatcher te gaan werken bij transport-en-logistiekbedrijf GLS. Hij begon om 3 uur ’s nachts om om 12.30 uur thuis te kunnen zijn.

‘Toen ik van de jeugd bij Gent naar het eerste van Beerschot ging, bleef ik naar school gaan in Gent. Mijn papa pakte dan twee uur vrijaf om mij bij de club op te halen en naar school te brengen. Hij zag nog een stuk van de training en daar praatten we dan onderweg over. Ik was soms zo gefocust door die training dat ik weleens mijn boekentas vergat. Daar kwam ik dan pas op school achter. Mijn papa was toen zó kwaad. ‘Dat kan niet. Je moet gefocust blijven. Ook op school.’

‘Voor mijn broer deed hij hetzelfde. We waren constant bezig met hem, hij was constant bezig met ons. Mijn papa was keihard en toonde weinig gevoelens naar ons toe. Het was alleen maar het beste dat we moesten brengen. Zwakheden werden niet aanvaard. Zo simpel was het.

‘In een wedstrijd op zaterdag had ik een blessure opgelopen. ’s Avonds maakte mijn vader mijn voet los en op zondag moest ik met hem heuveltjes gaan lopen zodat ik sneller op het veld zou terugkeren. Hij pushte mij constant. Wanneer ik een slechte wedstrijd speelde, praatte hij niet tegen me. Dat is nog zo. Bij Kopenhagen en Anderlecht speelde ik niet, dus dan kwam hij ook niet kijken. ‘Ik moet daar niet bij zijn’, zei hij dan en praatte niet meer met me. Hij kon die teleurstelling niet verwerken.

‘Ik kreeg ook eens een artikel van hem met de kop: ‘Alle keepers blunderen, behalve Jean-Marie Pfaff‘. Hij zei: ‘Jij moet naast Pfaff komen te staan.’ Niet qua carrière, zo dacht hij niet. Maar wel qua fouten: zodat ze zoiets over mij zouden zeggen. Ik heb het artikel nog ergens liggen. Het hing boven mijn bed.

‘Hij wilde mij op die manier motiveren en dat lukte. Ik knipte krantenartikels uit van fouten om die boven mijn bed te hangen. Ze herinnerden mij er elke dag aan waarvoor ik train. Om fouten te voorkomen. Ik ben daar nu heel blij mee, ik waardeer de aanpak van mijn papa heel erg, want kijk waar het me heeft gebracht… Ik had het niet anders gewild. Hij wil gewoon het beste voor zijn kinderen. Dat weet ik nu, maar toen, op dat moment … ja, dat was heel moeilijk.’

Huilen

‘Als jonge gast zie je je vrienden vertrekken naar het veldje om nog langer door te sjotten, of ze gaan naar een feestje. Je denkt: zij kunnen nog plezier hebben en ik moet naar huis want mijn eten staat klaar en daarna doen we nog iets aan sport met mijn papa en aan school met mijn mama. Dat was heel strikt geregeld bij ons thuis. Dan keken mijn broer en ik door het raam en zagen de andere jongens nog spelen op het pleintje. Dat was pijnlijk.

‘Onze week, ons weekend: dat was voetbal, dat was sport. Op zondag gingen we met onze vader trainen en de computer ging niet op voor huiswerk te maken maar om filmpjes te kijken van voetbal. In onze vrije tijd gingen we naar de turnzaal van de school van mijn mama. Zij deed de zaal voor ons open en werkte zelf in haar klaslokaal aan haar werk. Wij met ons drieën namen het dan op tegen elkaar. Volleyballen, basketballen, voetballen, noem het maar op. Ik tegen mijn papa, tegen mijn broer of zij tegen elkaar.

‘Hoe vaak ik wel niet naar boven ben gelopen en bij mijn mama in de klas stond, huilend, met een kapot racket in mijn hand omdat ik gefrustreerd was dat ik niet kon winnen. Want mijn papa verloor vrijwel nooit. En het verschil met mijn broer was toen ook groot. Hij was veel beter in badminton, bijvoorbeeld, en dan maakte hij mij belachelijk. Dat was moeilijk als je zo competitiegericht bent.

‘Maar zo creëer je wel een echte winnaarsmentaliteit. Je gaat door en door en door. Je wordt harder, gaat je nog meer richten op winnen. Het heeft mij er álles doen uithalen, nog elke dag. De faciliteiten leren gebruiken die er zijn. Ik ben daar heel dankbaar voor.

‘Maar ik zal de aanpak van mijn vader pas echt gaan begrijpen als ik zelf kinderen heb en het beste wil voor hen. Ik weet niet of ik zo pusherig zou zijn. Dat hoeft ook niet, je mag verschillend zijn. Ieder mens heeft zijn eigen innerlijk, zijn eigen persoonlijkheid, en iedereen pakt de dingen op zijn manier aan. Ik zal daarvoor nooit iemand veroordelen.

‘Ik zie mijn papa de laatste jaren wel wat veranderen. Hij kan, nu we wat ouder zijn, voor het eerst emotie tonen. Ik won met Kopenhagen de beker. Na een jaar waarin ik het heel zwaar heb gehad, omdat ik niet speelde, enkel in de beker. Toen we die wonnen, zag ik hem huilen. Maar daar moet ik niet te veel naar kijken, want dan begin ik ook.

‘Hij is daarin zachter geworden. We zijn nu ook ouder. Ik kan de motivatie uit mezelf halen. Omdat we zijn opvoeding hebben gehad. Daarvan ben ik mij heel erg bewust. Ik heb er van meegenomen dat je nóóit mag opgeven. Je moet blijven doorgaan. Zelfs al ziet het er niet goed uit. Ik heb een jaar niet gespeeld in Kopenhagen en bij Anderlecht, maar ik ben blijven trainen, blijven alles geven. Dáár haal ik de voldoening uit. Ook al waren het zulke moeilijke jaren: ik heb ze overwonnen en ben er beter van geworden. Moeilijke momenten overwinnen… Die neem je mee, in jezelf. Daar leef ik voor.’

‘Ik begrijp dat sommige jongens stoppen met keepen’

‘In de jeugd heb ik eerst een paar wedstrijden op het veld gestaan’, zegt Thomas Kaminski. ‘Maar ik lag meer op de grond dan dat ik recht stond. Ik was redelijk groot en totaal niet sterk. Ik werd dan ook maar ergens op het middenveld gezet. Toen de keeper geblesseerd was, ben ik in de goal beland. Na die match kwam ik thuis en zei tegen mijn papa en mama: ‘Ik wil keeper worden.’ Mijn ouders reageerden met: ‘Thomas, dat is wel een flinke verantwoordelijkheid. Daarvan moet je je bewust zijn.’ Ik dacht: oké, waarom niet?

‘Ik ben nooit iets uit de weg gegaan. Als ik een fout maak, neem ik mijn verantwoordelijkheid. Natuurlijk is dat niet altijd even fijn. Er zijn momenten in mijn carrière geweest waarvan ik dacht: dit is moeilijk, hoe moet ik hiermee omgaan? Kritiek krijgen zorgt voor momenten van twijfel. Neem mijn eerste jaar in Kortrijk. Ik kwam van een heel grote club en iedereen keek naar mij als de keeper van Anderlecht of Kopenhagen. Dat was een fase dat ik mij daaraan moest aanpassen, dat ik door een moeilijke tijd ging.

‘Ik herkende daarom wel wat Gianluigi Buffon of Robert Enke vertelden. Buffon heeft in een depressie gezeten. Hij dacht voor bepaalde wedstrijden: ik heb geen zin om te spelen. Ik las het boek van Enke, dat is een heel hard verhaal… Hij wilde op een bepaald moment zijn bed niet meer uit komen en was bang voor afstandsschoten. Wij worden elke dag geconfronteerd met afstandsschoten en ja, ik zie daarin wel bepaalde dingen terug. Ik herken hun verhaal ergens wel en spiegelde hun manier van omgaan met die van mij. Al die scenario’s ga je door. En dan begrijp ik dat sommige jongens stoppen met keepen.

‘Ik kan daar blijven staan omdat ik juist voldoening haal uit de druk. Ik laat de angst niet in mijn kop komen en gebruik de spanning. De druk van geen fouten te mogen maken, brengt ook met zich mee dat je belangrijk kunt zijn door ze te voorkomen. En belangrijk zijn … dat is een gevoel dat ik niet kan omschrijven. Dáárom ben ik gaan keepen.

‘Ik had ook in de spits kunnen gaan staan, maar daar is de druk minder. Een spits mag er vijf missen. Ik krijg bij één fout de wereld over me heen. Als ik het zie gebeuren bij een doelman, leef ik hard mee. Dat komt me aan het hart. Leedvermaak hebben met iemand die in de miserie zit … daar heb ik het heel moeilijk mee. Ik kan dat nu gemakkelijker relativeren. Vroeger was ik daar harder in: ik hing de artikels over fouten boven mijn bed ( zie hoofdtekst, nvdr). Ik was zo. En ik ben nog een beetje zo. Maar na twee dagen laat ik de fout en de kritiek van mij afglijden. Uiteindelijk heb je alles zelf in handen: ermee omgaan of niet.’

Thomas Kaminski: 'Mijn papa leerde mij een echte winnaarsmentaliteit aan. Dat heeft mij er álles doen uithalen, nog elke dag.'
Thomas Kaminski: ‘Mijn papa leerde mij een echte winnaarsmentaliteit aan. Dat heeft mij er álles doen uithalen, nog elke dag.’© BELGAIMAGE – CHRISTOPHE KETELS
Thomas Kaminski: 'Belangrijk zijn voor de ploeg, dat is een gevoel dat ik niet kan omschrijven. Dáárom ben ik gaan keepen.'
Thomas Kaminski: ‘Belangrijk zijn voor de ploeg, dat is een gevoel dat ik niet kan omschrijven. Dáárom ben ik gaan keepen.’© BELGAIMAGE – CHRISTOPHE KETELS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content