
Uit de biografie van ex-makelaar en Lokerenvoorzitter Louis de Vries: ‘Meneer, ze noemen u op tv een slavenhandelaar’

Louis de Vries, voorzitter van Sporting Lokeren, bracht onlangs zijn autobiografie ‘Mijn levens’ uit. Sport/Voetbalmagazine selecteerde voor u een fragment over het ontstaan van de fusieclub Germinal Beerschot Antwerpen eind jaren 90.
Ik was nauwelijks ingeschreven als inwoner van Marbella of er werd weer aan mijn mouw getrokken in Antwerpen. Carl Huybrechts, sportdokter Chris Goossens en Christian Van Thillo ( nu CEO van de Persgroep, nvdr), een notoir Beerschotsupporter, hadden met elkaar gesproken over de toekomst van het voetbal in Antwerpen. Antwerp speelde in tweede klasse, Beerschot zelfs in derde en het stond op het punt om failliet te gaan. Germinal was de enige eersteklasser, deed het bijzonder goed, maar de Raad van State had na klachten van buurtbewoners beslist dat het stadion in het Veltwijckpark moest verdwijnen, waardoor de club geen licentie meer zou bemachtigen bij de voetbalbond. Bovendien stak voorzitter Jos Verhaegen elk jaar geld toe aan de club. Een toenaderingspoging tot Eddy Wauters, voor een fusie met Antwerp, was mislukt. Dus dachten Carl, Chris en Christian: we moeten Verhaegen overhalen om te fuseren met Beerschot, en hij mag dan voorzitter worden van de nieuwe club.
Wouter Vandenhaute zag het helemaal zitten om algemeen directeur van Germinal Beerschot te worden.
Louis de Vries
Dat zag Jos Verhaegen eerst niet zitten. Hij was voetbalmoe. Germinal speelde dan wel Europees, maar kreeg nauwelijks volk op de tribunes. Omdat Carl wist dat ik veel zaken had gedaan met Germinal, schakelde hij mij in. Ik had bij wijze van spreken om de hoek gewoond, had veel spelers naar de club gebracht, had een goede band met Verhaegen. Ik passeerde geregeld in Ekeren om een koffietje te drinken om half negen ’s morgens. Dan had hij al twee uur gewerkt in zijn bouwbedrijf, Versnel, dat hij samen met zijn compagnon René Snelders leidde.
Ik kon Jos overtuigen om erover te praten. Ook de stad Antwerpen was enthousiast. Schepen van Sport Gilbert Verstraelen liet weten dat als er een fusieclub zou komen die in eerste klasse zou spelen in het Olympisch Stadion op het Kiel, zij dat stadion volledig zouden renoveren. Een belofte die de stad niet zou waarmaken. De bedoeling was in elk geval niet om slechts één tribune te vernieuwen, zoals gebeurd is, maar het hele stadion grotendeels af te breken en weer op te bouwen. Nochtans lag het niet aan de stadsingenieur, Fernand Clement, vader van Philippe, want die had een schitterend plan gemaakt, of aan Guy Van de Marlière, een soort supporter-ambtenaar die daarna de Sportcel van de stad heeft opgericht. Met hen kon je praten.
Gesprek met Arsène Wenger
We bereidden de fusie voor. Er was één groot probleem: er was geen geld. Beerschot was failliet en Jos Verhaegen wilde niet meer investeren, hij heeft trouwens op het eind van het seizoen 1998/99 nog snel een paar goede spelers verkocht om rond te komen. Ik nam het op mij om een investeerder te zoeken en dat moest, in mijn visie, een buitenlandse club worden.
Ik zag dat in de richting van Engeland, waar ze na het Bosmanarrest de betere spelers van de wereld binnenhaalden, maar waar ze wel met de beperking zaten dat nieuwe, jonge spelers al internationale ervaring moesten hebben, zoniet kregen ze geen licentie om te voetballen in de Premier League. Die clubs zouden er dus baat bij hebben om die spelers te laten roderen in een kleinere competitie als de Belgische, wist ik. Dus ging ik eerst praten met Arsenal. Ik nam Jos Verhaegen mee, hoewel dat geen zin had, want die sprak geen gebenedijd woord Engels. Arsenal, dat toen nog op Highbury speelde, maar wel al met Arsène Wenger als manager, werd geleid door twee hoofdaandeelhouders: Danny Fishman, een joodse zakenman die in België naar school was geweest, en David Dean, die ooit gewerkt had als grote baas van Sucres de Tirlemont ( de suikerraffinaderij van Tienen, nvdr) in Engeland. Twee mannen met een link naar ons land, die allebei goed Frans spraken. Fishman zag het helemaal zitten om jonge Afrikaanse spelers tijdelijk te stallen in Antwerpen, tot ze international zouden geworden zijn en een licentie konden bemachtigen in Engeland. We mochten zelfs eventjes kennismaken met Wenger, die dat ook wel zag zitten. Tot ik twee weken later een berichtje kreeg van Danny Fishman: ‘We gaan het niet doen.’ Bleek dat het een probleem zou zijn, mochten beide clubs ooit gelijktijdig Europees speelden, wat verboden was door de UEFA. Terug naar af.

De maand daarop introduceerde mijn vriend David Pleat me bij Tottenham, waar ik de schatrijke eigenaar Alan Sugar ontmoette, die miljardair was geworden met het door hem opgerichte elektronicabedrijf Amstrad. Tijdens het gesprek zat die voortdurend op zijn computerscherm naar de beurskoers van zijn bedrijven te kijken. ‘Bedankt om langs te komen, we laten nog iets weten’, zei hij op het eind. Don’t call us, we’ll call you. Wat ze nooit gedaan hebben. Wellicht omdat ze zich, net als Arsenal, niet wilden compromitteren door hoofdaandeelhouder van een buitenlandse club te worden.
De A van Antwerp
We richtten teleurgesteld door deze tegenslagen onze steven op Nederland. Feyenoord werd echter niets en Vitesse was alleen maar geïnteresseerd als het zelf een nieuw stadion mocht bouwen in Antwerpen. Martien Vreijsen, ex-voetballer van NAC Breda die op mijn kantoor was komen werken, suggereerde om eens met Ajax te praten. Ik had al jaren een goede relatie met het Ajaxbestuur, de fantastische jeugdwerking was wereldwijd gekend en Ajax werkte ook positief samen met een club in Zuid-Afrika, Ajax Cape Town. Martijn stelde voor financieel directeur Maarten Oldenhof te contacteren, een kennis van hem. Bij Ajax zagen ze het wel zitten om hun visie over te dragen aan een club in een buurland, op voorwaarde dat ze jeugdige talenten naar Amsterdam konden halen. Ze wilden investeren. Mission accomplished.
Ik heb toen, net als in 1978, een poging gewaagd om één Antwerpse fusieclub te creëren. De secretaris van Antwerp, Paul Bistiaux, die een goede vriend was gebleven, zag dat wel zitten, net als de meeste andere bestuurders van Antwerp, maar Eddy Wauters weigerde nog altijd met mij te praten. In mijn ideaalbeeld zou de A in ‘GBA’ voor ‘Antwerp’ gestaan hebben. Dus niet: Germinal Beerschot Antwerp en, maar Germinal Beerschot Antwerp. Over de volgorde van de namen kon je dan nog discussiëren, vond ik. Maar Wauters zag dat niet zitten en Carl Huybrechts evenmin. Antwerp en Beerschot, dat bleef voor diehardsupporters water en vuur.

Daar heb ik me bij neergelegd, al blijf ik erbij dat dit hét momentum was om de krachten te bundelen. Maar ik onderschat dat emotionele aspect niet. In Antwerpen kom je rood-wit of paars-wit ter wereld. Toen mijn zoon, Leslie, werd geboren, verstuurden we rood-witte geboortekaartjes. Dat zegt genoeg. Het zit ingebakken in de cultuur. En dan ben ik nog maar een migrant!
Etentje met Wouter Vandenhaute
In november 1998 was er een vergadering gepland tussen de bestuurders van Germinal en Beerschot, de bedoeling was dat die beslissend zou zijn. Ik wilde hun akkoord dat ons kantoor, Louis de Vries Management, exclusief de transfers voor de club mocht doen. Groter was mijn ambitie in feite niet.
Uit de vergaderingen met de stad Antwerpen bleek intussen dat het stadion toch niet zo groot zou worden als eerst beloofd, waardoor er ook minder inkomsten gegenereerd zouden kunnen worden. Het zou ook allemaal veel langer duren. Alles moest via stedelijke commissies passeren, waar we heel veel tijd in staken. Er was ook één buurtbewoner, die, opgefokt door Eddy Wauters, een aangetekende brief had gestuurd naar het stadsbestuur om te protesteren tegen de werken, waardoor alles weer eens vele maanden vertraging opliep.
Ik kreeg als opdracht een algemeen directeur te zoeken om de club te leiden. Dat vond ik een goed idee, want ik had iemand op het oog met wie ik regelmatig iets ging eten en die intussen een vriend was geworden. Een voormalige sportjournalist die kort voordien een eigen mediabedrijf was begonnen. Wouter Vandenhaute. Die was heel enthousiast, maar eigenlijk wou hij Anderlecht leiden. Daar zat Michel Verschueren echter stevig op zijn stoel en was er hooguit een plaats in diens schaduw. Ik nodigde Wouter in alle discretie uit naar Marbella, om te brainstormen. ‘Het is toch de stad Antwerpen, de grootste stad van Vlaanderen’, probeerde ik hem te overtuigen. ‘De bedoeling is echt om een Belgische topclub uit te bouwen, in samenwerking met Ajax.’ In mijn ogen was hij de ideale man. Hij kwam uit de sportjournalistiek, had ambitie, was intelligent. En hij zag het zelf helemaal zitten.
Luciano D’Onofrio is nog steeds niet gestopt als makelaar. Hij heeft Axel Witsel naar Dortmund gebracht.
Louis de Vries
Apetrots belegde ik een meeting met Jos Verhaegen. ‘Ik heb de geschikte persoon gevonden om de club te leiden.’
‘A ja, wie dan wel?’
‘Wouter Vandenhaute!’
‘Die moet ik niet hebben!’
Bleek dat Wouter ooit voor Het Nieuwsblad een kritisch stuk over het beleid van Verhaegen bij Germinal had geschreven en, rancuneus als hij is, was Jos dat niet vergeten. ‘Die komt hier niet binnen.’ Waarop ik met hangende pootjes de boodschap moest overdragen aan Wouter. Gelukkig hebben we daar in de media een draai aan kunnen geven, waardoor hij geen gezichtsverlies leed. Zoals we weten is Woestijnvis een eclatant succes geworden.
Barend & Van Dorp
Tegenover de kortzichtigheid van Verhaegen stond dat mijn relatie met Ajax steeds beter werd. Toen de kwestie ‘algemeen directeur’ nog eens ter sprake kwam, zei Verhaegen: ‘ Gaai kunt da doeng, hé!‘ ‘Dankuwel, ‘ zei ik, ‘maar ik ben net verhuisd naar Spanje, wij hebben het daar goed, in de winter schijnt de zon er en ik heb ook nog mijn kantoor dat uitstekend draait.’ Kwam er nog bij dat ik net een schouderoperatie had ondergaan. Geen haar op mijn hoofd dacht er op dat moment aan om dat te doen.
Nog vervelender was het verhaal dat plots opdook over Mulu Bayou, een Ethiopische speler die beweerde dat wij hem onder valse voorwendselen naar België hadden gelokt en in de steek hadden gelaten. Een mevrouw van de vzw PAG-ASA, een vereniging die opkwam voor Afrikaanse migranten, beschuldigde mij van mensenhandel, fiscale delicten en valsheid in geschrifte. Jean-Marie Dedecker, kersvers politicus voor de VLD, sprong daar bovenop en sprak schande van voetbalmakelaars, Louis de Vries voorop. Volgende dag was ik voorpaginanieuws in De Telegraaf: ‘Belgische voetbalmakelaar beschuldigd van slavenhandel’. Ik was me van geen kwaad bewust. Echt niet. Tot overmaat van ramp was ik net vertrokken voor een week vakantie, zodat ik niet direct kon reageren en zat Jos Verhaegen op dat ogenblik samen met Christian Van Thillo.
Mijn vrouw Danielle en ik waren naar San Francisco gevlogen om van daaruit naar Las Vegas te gaan. Ik was daar uitgenodigd door Pini Zahavi — dé Pini Zahavi –, die de laatste jaren volop in het nieuws zit, maar die toen nog een relatief kleine voetbalmakelaar was die zich vooral bezighield met de transfers van Israëlische voetballers als Ronny Rosenthal, Avi Cohen en Eyal Berkovic. Zahavi beschouwde mij zo’n beetje als zijn mentor, ook al is hij drie jaar ouder dan ik. In gezelschap introduceerde hij me altijd als ‘ This is Louis, he is my godfather. He has invented our job.‘ Zahavi was, als grote gokker en fervente blackjackspeler, uitgenodigd om de opening van hotel Bellagio in Las Vegas bij te wonen. Maar eerst wilden Danielle en ik twee dagen in San Francisco doorbrengen. Beetje sightseeing, lekker eten, shoppen. Mijn vrouw had de eerste koffer nog niet opengedaan of we kregen al telefoon op de kamer: mijn secretaresse Maria. ‘Meneer De Vries, er is een groot probleem. U staat in alle kranten en u wordt genoemd op televisie. Ze noemen u een slavenhandelaar. U moet zich komen verdedigen.’

‘Wij, slavenhandelaars? Na al wat we voor dat mannetje gedaan hadden?’
Ik heb het eerstvolgende vliegtuig terug genomen, mijn vrouw bleef achter in San Francisco. ‘Ik zie je over drie dagen in Las Vegas.’ Ik contacteerde mijn advocaat en gaf nog dezelfde avond in Antwerpen een persconferentie. Geloof me: ik was in topvorm. Nog diezelfde avond werd ik gebeld door de redactie van de Nederlandse talkshow Barend & Van Dorp, of ik ’s anderendaags hun gast zou willen zijn. Het feit dat een Belgische makelaar die zaken wilde doen met Ajax, beschuldigd werd van slavenhandel was echt wel een belangrijk thema in Nederland. Het was geweten: Frits Barend en Henk van Dorp, met Jan Mulder als sidekick, maakten fijn gehakt van hun gasten. Ik belde voor alle zekerheid met Michael van Praag, voorzitter van Ajax. ‘Niet doen’, repliceerde hij. ‘Ze maken je kapot.’
Ik liet me niet afschrikken: ik had niets te verbergen en heb er gewoon de waarheid verteld. Zelfs Jan Mulder bleef kalm, toen ik hen vertelde over de jonge Afrikaan die wel wat talent bleek te hebben en die we naar hier hadden gehaald om te testen, eerst bij Lokeren, daarna bij Racing Genk en Standard, maar die niet goed genoeg bleek te zijn. Bij het bijna failliete Beerschot kreeg hij dan weer geen arbeidsovereenkomst. We konden niets meer voor hem doen, hebben hem geld gegeven om terug te vliegen, boekten een ticket en reden met hem naar Zaventem. ‘Misschien kunnen we later nog iets voor je betekenen’, zeiden we bij het afscheid.
Wat bleek: die jongen was nooit op het vliegtuig gestapt. Hij had in Lokeren een Vlaams meisje leren kennen, dat zijn liefje was geworden. In plaats van op te stijgen, was hij voorbij de check-in, tot waar we hem gebracht hadden, naar buiten gelopen waar zijn vriendinnetje op hem stond te wachten. Maar na een paar maanden was het uit tussen die twee en zat hij daar zonder inkomen. Toen stapte hij naar die mevrouw van die vereniging en vonden ze er niet beter op dan naar de pers te stappen met het verhaal dat wij hem naar hier gelokt hadden.
Voor Ajax was mijn aanwezigheid in Barend & Van Dorp een opluchting. Zij zaten verveeld met de hele geschiedenis, maar zij zagen dat ik niet bang was om mijn versie van het verhaal te vertellen, met name: de waarheid.
Brief van Jan Peeters
In diezelfde periode moest ik ook nog eens getuigen in de affaire- Van den Herik rond de transfer van Aurelio Vidmar, die na zijn succesrijke periode bij Standard naar Feyenoord was vertrokken. De Nederlandse Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, FIOD, verdacht Feyenoord van gesjoemel met transfergelden. Feyenoord had, volgens de FIOD, tekengeld in de transfersom verwerkt, waarop normaal gezien loonbelasting moest worden betaald. Voorzitter Jorien van den Herik werd daarvoor vervolgd, maar zou uiteindelijk, na jaren procederen, worden vrijgesproken van belastingfraude en valsheid in geschrifte. Ik had daar verder niets mee te maken, maar mijn naam werd toch maar weer genoemd.
Ik was dat hele transfergedoe beu. Begin 1999 heb ik dan beslist om toch maar zelf algemeen directeur van de nieuwe fusieclub te worden. Het gevolg van mijn engagement was wel dat ik mijn kantoor moest opgeven, want de combinatie algemeen directeur-makelaar was verboden. Ik ontving een brief van Jan Peeters, secretaris-generaal van de Belgische voetbalbond. ‘Geachte heer De Vries, Beste Louis, u weet toch wel dat de functie van bestuurslid van een club niet compatibel is met een licentie van makelaar. Wil u onmiddellijk een van de twee stoppen.’ Ik heb dat gedaan. Mijn ‘collega’ Luciano D’Onofrio niet. Ook nu nog niet. D’Onofrio heeft Axel Witsel naar Dortmund gebracht, waarvoor hij Paul Stefani heeft ingeschakeld als paraplu. Iedereen weet het. Niemand zegt er iets over. Het is zo’n klein, vies wereldje. Ik zeg het soms tegen een voetbaljournalist: je weet het toch, schrijf het dan! Maar het gebeurt niet.
Mijn levens
‘Mijn levens’, de autobiografie van Louis de Vries, werd opgetekend door journalist Frank Van Laeken. Het boek verscheen bij Willems Uitgevers en telt 240 pagina’s. Het is te koop in de boekhandel.