Walter Pauli

Jan Ghyselinck: vroege vluchters worden laat gegrepen

Pas vlak voor de aankomst in Saint-Quentin werd de jonge Belg Jan Ghyselinck gegrepen door het peloton. Het moet één van de drie spannende momenten van de dag geweest zijn.

Het eerste was – alweer – een valpartij: een blijkbaar te arrogant aandringende Tyler Farrar werd er potig uitgekwakt door Tom Veelers: “Ik heb hem een beuk verkocht.” Zo gaat dat tegenwoordig. Trekken en duwen was er altijd bij, maar de grens schuift duidelijk op. En zo lang er niet tegen opgetreden wordt, wordt het eigenlijk gelegitimeerd. Meer, te zien aan de wijze waarop tv de valpartijen in beeld brengt, is stilaan de nodige suspense voor verder oersaaie ritten.

Het tweede was – alweer – de massasprint. Een variatie op het thema, want dit keer was Mark Cavendish er wel bij en won de sterke André Greipel toch. Twee Tourritten op rij pakken en niet Mark Cavendish heten, het is al geleden van… Tom Boonen, in 2005. Dus Greipel (en zijn Lotto-team, zoals hij elke keer beklemtoont) staat er wel. Die vraag kan stilaan gesteld worden bij Cavendish en Sky – of toch het compartiment ‘sprintersetappes’ van die ploeg. Vooral de luchtbeelden van de sprint zijn relevant. Greipel komt op snelheid, Cavendish in zijn wiel gaat mee, Greipel trekt door, en eigenlijk haakt Cavendish gewoon af. Hij heeft de macht niet, laat staan de frisheid om maar te denken aan een jumper. Toch de gevolgen van de flinke kwak de dag voordien, of dit jaar gewoon niet zo outstanding dan anders?

Het derde was – erg nieuw – het bijna-succes van de vroege vluchters. Dat Jan Ghyselinck een poging waagde, heeft ongetwijfeld te maken met zijn ploeg. Cofidis is een Frans team, en samen met de Spanjaarden – excuseer: de Basken – van Euskaltel zijn de renners van Franse ploegen de hofleveranciers van de ontspanningen. Dat is al een paar jaar zo. De Franse ploegen hebben immers weinig échte klassementsrijders, op Pierre Rolland van Europcar na, en ook geen topsprinters meer. Dus vallen ze aan. In het post-Hinault en Fignon-tijdperk, dat nu toch al dertig jaar duurt, is dat hun point fort: de traditie in stand houden van Jacky Durand of Thomas Voeckler, en later zelfs door de oudere Laurent Jalabert en Richard Virenque met kunde (en succes) werd beoefend: aanvallen om op te vallen.

Tot een jaar of vijf geleden kon dat nog met enig succes. Op die manier konden renners als Jean-Patrick Nazon, Patrick Halgand, Samuel Dumoulin of Pierrick Fedrigo hun palmares wat glans geven. De laatste jaren is die vroege vlucht een gedoemde onderneming, een hopeloze poging, toch in vlakke etappes die de sprinters hebben aangekruist. De ‘oortjes’, weet u wel.

Ploegleiders die tot de minuut rekenen tot waar de vluchters ‘mogen’ uitlopen. En als dat rekenkundig schema in de war loopt, is dat zelden de verantwoordelijkheid van de ontsnapte renners (die kunnen doorgaans toch niet sneller gaan dan ze rijden: op die wetenschap teert de theorie van het ‘op het juiste moment pakken we ze’ immers), maar door het peloton. Als men om één of andere reden de achtervolging niet georganiseerd krijgt, of als de organisatie ineens wegvalt door onvoorziene omstandigheden. Bijvoorbeeld door een val, zelf veroorzaakt door de sprintersploegen. Dàn kan het zijn dat de vroege vluchters pas op het nippertje teruggepakt worden, of bij allergrootste uitzondering toch eens voorop blijven. De laatste die daarin slaagde was Thomas Voeckler, en dateert al van de rit naar Perpignan in de Tour van 2009. In de bergritten is dat anders. Daar telt voor de topteams minder de tijd- dan de ritwinst mee. Daar maken (ook Franse) vluchters meer kans, zoals ook de jongste jaren bleek.

En vandaar het verhitte debat over de oortjes. Het peloton is voor. Het is te zeggen: vooral de sterke ploegen zijn voor. Oortjes zijn immers een instrument dat het risico verkleint. Dus het ontneemt kansen aan minder sterkeren, aan outsiders. Aan vluchters. Oortjes helpen ploegen van sprinters, oortjes zijn in de bergen nodig om de favorieten gps-gewijs van alle posities op de hoogte te houden. En omdat men nu al een paar jaar met oortjes rijdt, zijn alle renners het gewoon, en in een conservatief milieu als het peloton is dat voldoende om ‘eraan te houden’. Zelfs een aantal Franse ploegleiders zweert bij oortjes, want ze denken dat ze hun vluchters wat kunnen ‘sturen’. Dat is dus niet zo: elke dag opnieuw leert de praktijk dat al die theorieën niet kloppen.

Het argument van ‘oortjes dienen de veiligheid’ wordt nog wel het meest gebruikt, en dus verkracht. De praktijk is trouwens de meest overtuigende ontkrachting van theorieën die zogezegd schermen met enig ‘maatschappelijk belang’ maar die vooral het eigenbelang dienen. Kijk maar naar al die valpartijen, mét oortjes.

Het resultaat is dat we een Tour hebben die amper om aan te kijken is, op de laatste vijf kilometer na. De Tourorganisatie probeert die monotonie te doorbreken door af en toe een etappe te laten eindigen op een helling. Het resultaat valt tegen: we krijgen gewoon een gelijkaardige sprint, maar met andere namen. En voorlopig wint Peter Sagan.

Een cynicus zou kunnen opmerken: vroeger was het nog erger. Dan had je om de vijf dagen een eenzame Fransman vooruit, en een dergelijke rit was nog minder spannend. Nu hebben we tenminste een massasprint. Dat kan wel. Maar Erik Dekker heeft zijn loopbaan opgebouwd op een Tour waarin hij, als sterke vluchter, drié ritten won. Lance Armstrong kon zich zo manifesteren. Zou in het peloton vandaag nog plaats zijn voor Ludo Dierckxssens? Voor Marc Wauters, die het geel greep omdat het peloton niet wist hoe reageren, ook al was de aankomst te Antwerpen speciaal uitgetekend voor een massasprint. Zijn we het wielrennen (en de Tour in het bijzonder) niet te zeer aan het vernauwen, en dus verarmen? In die zin hopen we op de naïeve dwaasheid van de Jan Ghyselincks van dit peloton. Blijven proberen. Blijven gaan. Ook in het peloton geldt het: ‘optimism is a moral duty.’ Sport eindigt als cynisme regeert.

Walter Pauli

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content