Tom Steels wikt en weegt de spurters: ‘Cavendish is de beste ooit, over alle generaties heen’

© BELGA

Tom Steels is een van de beste sprinters die ons land ooit gekend heeft. Hij won negen ritten in de Tour. De geknipte man dus om het te hebben over de moeilijkste discipline in het wielrennen.

‘De massaspurt is een beest en zonder twijfel de moeilijkste discipline van het wielrennen’, stelt Tom Steels, ex-prof en nu ploegleider bij Quick-Step Floors. Mapeiverzorger Dirk Nachtergaele omschreef Steels ooit als ‘een snelle, intelligente en correcte sprinter pur sang met een perfecte timing die de afstand smetteloos inschat’. Niemand beter geplaatst dus dan Steels – goed voor onder meer acht etappes in Parijs-Nice en negen in de Ronde van Frankrijk – om die moeilijke discipline te analyseren. We praten bij hem thuis over de massaspurt, de ideale sprinter en de huidige sprintersgeneratie. En we bladeren samen door In het hart van de sprint, waarin Steels zijn herinneringen aan verschillende massaspurts bundelt.

Voor mij is Mark Cavendish de beste sprinter die er ooit geweest is, over alle generaties heen.

Tom Steels

FYSIEKE EN MENTALE KRACHTPATSERS

‘Rasspurters? Ze zijn niet talrijk. Per generatie heb je telkens maar een paar spurters die eruit springen. Ze moeten fysiek fenomenaal explosief zijn en ze moeten dat talent heel snel zien te verzilveren, voor ze naar de groep sprinters van de tweede lijn verwezen worden. Of jonge wielrennertjes spurtersbenen hebben, wordt gauw duidelijk wanneer ze de klassieke conditietesten afleggen. Bij de sprongkrachttest bijvoorbeeld zullen jonge atleten met snelle spiervezels sowieso boven de controlegroep uitsteken. En ook op de piste komt spurterstalent rap bovendrijven. Als die jonge sprinttalenten dan aan een profcontract geraken, hebben ze niet veel tijd om zich te tonen als spurtbom. Ze moeten snel zeges halen, zónder de steun van een ploeg nog wel. Om een ploeg in je dienst te krijgen moet je als jong talent toch algauw acht van de tien keer winnen. Een rol als vrijbuiter dwing je af met minstens vier of vijf zeges op tien.

‘Niet iedereen kan die prestatiedruk aan. Een goed voorbeeld is Andy Fenn, een veelbelovend talent ( Fenn won in 2008 Paris-Roubaix voor junioren en werd in 2010 Brits kampioen bij de beloften, nvdr). Toen hij in 2012 voor onze ploeg aan de slag ging, won hij meteen twee trofeo’s in de Challenge Mallorca. ‘Bingo!’, dachten we, maar daarna bezweek hij onder de torenhoge verwachtingen. Nu zou ik zeggen: hou de Nederlander Fabio Jakobsen in de gaten. Dat kan een héél grote worden! Hij zal zich in elk geval snel moeten tonen en meteen blijven presteren, wil hij doorgroeien ( na dit gesprek won Jakobsen Nokere-Koerse, nvdr). Daarom blijven van de jonge, explosieve talenten alleen die met het grootste zelfvertrouwen over. En hoor je bij die overblijvers, dan neemt de druk op de schouders alleen maar toe. De ploegtactiek wordt dan immers volledig op jou afgestemd. Je mag je dan wel gesteund voelen, maar een tweede plek halen is geen optie. Dus moet je mentaal enorm taai zijn. Nadeel aan koersen is helaas dat je erg veel tijd krijgt om na te denken. Voor een spurter begint een wedstrijd pas echt vanaf de laatste 20 kilometer. Al die wedstrijdkilometers daarvoor heb je dus tijd om te piekeren. In de sprintvoorbereiding moet je de knop kunnen omdraaien, ook als je onderweg hebt afgezien. Als dat lukt en je sprintinstinct het overneemt, dan word je gek genoeg bijna kalm. En met een kalme geest heb je uiteindelijk het meeste kans om te winnen.’

‘Het bord van de 20 kilometer. Eindelijk! Het gevecht kan beginnen. Ik begeef me op mijn terrein: het mijnenveld van psychologische oorlogsvoering en fysieke man-tegen-mangevechten. Het gaat hard nu: we rijden stuur aan stuur met 50 kilometer per uur. De minste onoplettendheid kan twintig plaatsen verlies opleveren. Ik spoor mezelf aan: ‘Komaan Tom, blijf in de pijl van het peloton!’ Tussen kilometer 20 en 15 worden de toeschouwers wazig, gaat hun gejoel dof klinken, zwaaien hun juichende vuisten tergend traag heen en weer. De wereld rondom mij valt weg, behalve binnen een straal van één meter: in die cocon stelt de adrenaline al mijn zintuigen op scherp. Haarscherp. Analyseren en reageren: ik doe het nu dubbel zo snel. Vanaf nu val ik terug op mijn instinct.’

‘Kijk, eigenlijk is het heel eenvoudig: je bent mentaal maar zo sterk als je laatste overwinning. Winnen levert je vijf procent meer kans op een volgende overwinning dan extra trainen. Win je in een grote ronde de eerste of tweede etappe, dan volgt de rest bijna vanzelf. De druk is weg, je rijdt meer ontspannen rond en zo maak je minder cruciale fouten in de spurt. Als winnen uitblijft, toch in jezelf blijven geloven: die eigenschap moet je als spurter dus zeker hebben. Sportpsychologen kunnen je daarbij misschien een beetje helpen, maar mentale weerbaarheid moeten spurters toch vooral in zichzelf zoeken. En hoe langer je meedraait als wielrenner, hoe sneller mentale moeheid op de loer ligt. Fysiek kun je als ervaren wielrenner best nog mee tot een jaar of 37, 38 – zelfs als spurter – maar om de drie, vier jaar opboksen tegen een nieuwe generatie, dat vergt wilskracht.’

Mario Cipollini was zo’n spurter die blaakte van zelfvertrouwen. Een echte crack: die viel, verloor en kon toch zijn cool bewaren. Met hem deed je geen man-tegen-mangevecht in de spurt. Als je sterker was, dan reed je netjes rond hem – zoveel charisma had die man. Met Jaan Kirsipuu vermeed ik in de spurt trouwens ook elk fysiek contact, maar dan om ’technische’ redenen: hij was simpelweg een betonblok die geen millimeter zou wijken door een schoudertik.’

OVER LIJKEN GAAN

‘Spurters hebben vooral een onbeheersbare drang om te winnen met elkaar gemeen. Dat zat er bij mij al van kleins af in. In de koers moet je daarom onverbiddelijk en beenhard kunnen zijn. Je moet zonder schroom over lijken durven te gaan. Beleefde jongens komen niet aan de bak in de sprint. Ik herinner me een man-aan-mangevecht met Stuart O’Grady. Zelf had ik geen sprinttrein toen en er was maar één wiel waar je in moest zitten: dat van Cipollini. Ik voelde me zegezeker, dus ging ik het gevecht met O’Grady kilometers aan – je moet alleen voor je plek vechten als je zéker kunt winnen. Na vier, vijf kilometer gaf hij het eindelijk op. Na afloop kwam hij me zeggen dat hij me een ongelooflijk toffe gast vond… maar dan enkel buiten de koers.

‘Zo gaat dat in het wielrennen. Je deelt geen cadeaus uit, zelfs niets aan ploegmaats. In 1998 trok Stefano Zanini de spurt voor mij aan op de Champs-Elysées. Een topkerel en een ideale gangmaker. Zelfs in volle finale zou ik nog een glas wijn drinken achter zijn brede rug. Tijdens de spurt bedacht ik nog: ‘Ik doe hem de zege cadeau!’ Maar voor ik het goed en wel besefte, ging ik over hem. Kwaad dat Zanini was! Het is pas een paar jaar geleden dat hij me plots liet weten: ‘Oké, Tom, nu begrijp ik je pas. Een overwinning op de Champs-Elysées, die stond nog niet op je palmares. Dat laat je niet liggen.’ Dat voorval heeft wel lang op mijn maag gelegen. Zanini had die overwinning echt verdiend, hij had al zoveel voor mij gedaan. Maar blijkbaar worden zelfs ploegmaats plots tegenstanders als het op winnen aankomt.’

‘Mijn sprintaantrekker nestelt zich voor mij. Zaza, heet mijn lead-out (bijnaam voor Stefano Zanini), een robuuste Italiaan met de schouders van een gorilla en het hart van een pandabeer. Hij glijdt door het peloton en denkt voor mij, terwijl mijn tube aan zijn achterwiel kleeft. Dit is mijn wiel, mijn lead-outwiel. Niemand moet het wagen zich hier tussen te wringen. Ik fiets nu met het mes tussen de tanden. No mercy! (…) Vijf kilometer nog. Mijn positie wordt voortdurend aangevallen. Vooral de bochten zijn gevaarlijk. Ik creëer er meer ruimte door naar rechts of links te sturen. Té veel ruimte, zo blijkt. Ik ben de bocht voorbij en mijn positie kwijt. Een renner heeft zich tussen mij en mijn piloot geschoven. (…) Ik schakel een tandje bij, plaats mijn stuur vakkundig voor het zijne, mijn schouder op één millimeter van de zijne. Eens zien wie nu de grootste mond heeft. We halen zestig per uur nu. Ik hel een beetje meer naar links, botsen is onvermijdelijk. Zodra zijn schouder de mijne raakt, gaat hij in de remmen. Ik haak mij opnieuw vast in mijn lead-outwiel en zit opnieuw waar ik moet zitten.’

Uit: In het hart van de sprint

‘Vrienden buiten de koers, maar vijanden in de koers: die houding typeert topsprinters ten voeten uit. Je doet elkaar de duivel aan in de wedstrijd, maar kwaad word je niet op elkaar, op voorwaarde dat je geen domme dingen doet. Koersen is een broodwinning en die pak je elkaar niet af. Dat is een kwestie van collegialiteit. Van jonge renners wordt telkens gezegd dat ze kamikazepiloten zijn, maar wij deden vroeger net hetzelfde. Ik heb ook tot mijn scha en schande moeten leren dat je niet los door een peloton heen moet rijden. De spurters die dat nooit leren, zijn de subtoppers. Die moeten ideaal geplaatst zijn om te kunnen sprinten en zijn bereid om daar (te) veel risico’s voor te nemen. Zo worden ze vaak de brokkenpiloten van het peloton. Echte spurters hebben meer marge, hebben meer mogelijkheden om de sprint te winnen en kunnen rondom rijden als het moet.

Fernando Gaviria kan in de toekomst Sagans grote uitdager worden.

Tom Steels

‘Van Djamolidin Abdoezjaparov werd weleens beweerd dat hij zo’n brokkenpiloot was, maar dat vind ik onzin. Hij fietste onbekommerd, maar vallen deed hij niet bepaald meer dan elke andere renner. Ik vermoed dat het peloton vooral schrik van hem had omdat hij de eerste renner was uit de voormalige Sovjet-Unie. Die schrik speelde in mijn voordeel. Abdoezjaparov ging van relatief ver aan en ik durfde wél in zijn wiel te zitten. Je was dan bijna zeker van een podiumplaats . Nacer Bouhanni daarentegen is zo’n echte kamikazespurter. Die bokst buiten en binnen de koers… ( Nacer Bouhanni heeft een verleden als amateur-bokser. In de Europe Tour 2015 zou hij vuistslagen hebben uitgedeeld, nvdr) Neen, dat vechtersbaasje is geen reclame voor de sport. Hij zou voor mijn part een tijd geschorst mogen worden. Hij is snel, dat wel, maar hij is niet fair: hij is onstuimig, laat nooit ruimte voor collega’s. Aan al zijn spurten scheelt wel iets. Zo krijg je het peloton natuurlijk tegen en dan moet je al twee keer zo sterk zijn om het te halen. En dat is Bouhanni niet.’

KLEINSTE SPURTER IS DE GROOTSTE

‘Voor mij is Mark Cavendish de beste sprinter die er ooit geweest is, over alle generaties heen. Zijn palmares spreekt voor zich ( Cavendish won 30 etappes in de Ronde van Frankrijk, 17 in de Giro en 4 in de Vuelta). Hij is klein en daardoor wendbaar, maar vooral zijn aerodynamische houding is fenomenaal. Geen enkele andere spurter zit zó gestroomlijnd op de fiets: laag en diep over het stuur. Ooit mocht ik die ideale sprintershouding uitproberen in een windtunnel en, werkelijk, de wind lijkt gewoon over je heen te vliegen. Geen enkele weerstand voel je. Alleen, die houding voelt onvoorstelbaar oncomfortabel en je moet het natuurlijk wel een hele sprint zo zien uit te zingen. Wel, Cavendish kan dat, omdat het zijn natuurlijke houding is. Mitchelton-Scott probeert aan de houding van Caleb Ewan te schaven tot die de Cav-houding benadert, maar bij hem komt het mij geforceerd over.

‘Die ideale spurthouding combineert Cavendish met een ongelooflijke mentale sterkte, met een weergaloze branie. Hij haalt energie uit de competitie zelf, maar ook uit de onzin die Twitteraars over hem verspreiden. Zeg je tegen Cav dat hij geen honderd keer na elkaar kan pompen, dan gaat hij meteen aan het pompen tot hij je het tegendeel bewezen heeft. En hij is natuurlijk ook karakterieel behoorlijk explosief. Pas op: niet dat het geen toffe kerel is, al zijn ploegmaats zijn lovend over hem. Maar je ziet in hem meteen het Britse vechtersbaasje verscholen zitten: klein, ja, maar onbeschroomd om boomlange tooghangers aan te vallen in de pub. Hij twijfelt er nooit aan dat hij het halen kan. Dan is Marcel Kittel een veel gevoeliger kerel. Die durft weleens een sprint te missen. Het is bij hem wachten tot de zon plots door de wolken breekt. Maar als dat gebeurt, als hij voorbij de muur van de windstilte raakt in de laatste spurtfase, dan bewijst Kittel wel dat hij naast Cavendish een van de sterkste sprinters van de huidige generatie is. Kittel heeft een fenomenaal vermogen waarmee hij vanuit elke positie winnen kan. Vergelijk het met een vrachtwagen die tussen 2pk’tjes rondrijdt.’

‘Ik kom uit het zadel, mijn turbomotor slaat aan. Ik ga de pijnloze roesfase in en kom langszij Erik Zabel. (…) Bijna op topsnelheid, met de volle power op de pedalen, krul ik mij rond hem heen, terwijl ik zorgvuldig contact vermijd. Twee kilometer per uur sneller extra nog en dan knal ik door de magische grens van zeventig per uur. Ik lig aan de leiding nu en richt mijn blik op de aankomst. De dunne, witte finishlijn lijkt plots oneindig veraf; het publiek glijdt in slow motion aan me voorbij. Ik moedig mezelf aan: Komaan Tom, blijven gaan. Ik moet door die muur heen en toch blijven ontspannen.

Nóg twintig centimeter later weet ik dat het binnen is. Ik ga weer zitten, ik los het stuur en hef mijn handen richting hemel. Op de streep zit ik, als een klein manneke, rechtop te genieten. De camera’s flitsen, de benen liggen stil. Ik bol uit met het onbeschrijflijk zalige gevoel van de overwinning. Drie seconden lang, de mooiste seconden van de rit, waan ik mij God, een wereldveroveraar. Bij de vierde seconde daal ik uit de hemel, neem ik het stuur beet en rem ik af. Evenredig met de afnemende snelheid ga ik van de grootheid Gods weer naar Tom. Gewoon Tom. Op naar morgen!’

Uit: In het hart van de sprint

TE KLOPPEN MAN: SAGAN

‘De echte graadmeter voor een sprinter, voor iedere renner trouwens, blijft de Ronde van Frankrijk, wanneer alle topspurters samen aan de start komen. De te kloppen man blijft nog altijd Peter Sagan. Ik reken hem in elk geval tot de rasspurters. Doordat hij daarnaast nog zoveel meer kan, miskijk je je er soms op hoeveel massasprints Sagan wint. Hij mist zelden een sprint en haalt vaak nog top vijf, als hij niet wint. Het is een en-enverhaal bij hem: hij is én topspurter én allrounder. Hij doet me denken aan Oscar Freire. Ook die kon alles. Op pure snelheid haalt Sagan het natuurlijk niet van Cavendish of Kittel. Die zijn intrinsiek sneller en blijven dus ook kanshebbers voor de groene trui. Maar Sagan duikt wel veel frisser de sprint in dan zij. En hij is een eigenzinnige, intuïtieve sprinter. Verloopt de sprintvoorbereiding van Bora niet naar wens, dan kan Sagan makkelijk een alternatief uitstippelen. Voor mij blijft Sagan dus de torenhoge favoriet voor de groene trui. Gelukkig koerst Sagan ook zo graag, elke dag opnieuw. Hij spaart zich nooit. En zelfs een wielergod blijft ook maar een mens. Als hij de ene dag meegaat in een ontsnapping, dan komt zelfs hij nadien energie tekort in de massasprint.

‘Uit onze eigen stal, Quick-Step Floors, kan Fernando Gaviriain de toekomst Sagans grote uitdager worden. Hij heeft daar alles voor in huis: hij is aan de basis héél erg getalenteerd, kan net als Sagan vlot een helling over en is mentaal onklopbaar. Het is een nijdigaard en dat is ideaal voor een kopman-spurter. Hij kan eenvoudigweg niet tegen zijn verlies. In zijn vaderland Colombia wordt hij nu al op handen gedragen – Colombianen zijn net zo zot van de koers als Vlamingen. Hij zal moeten leren omgaan met de druk die op de schouders van grote kampioenen rust. Daarom hebben we twee renners die Gaviria onder hun hoede nemen: Iljo Keisse omdat die superintelligent is, tonnen ervaring heeft en de koers als geen ander kan lezen, en de Argentijn Maximiliano Richeze met wie Gaviria zijn moedertaal deelt. Ze hebben aan Gaviria geen gemakkelijke klant, hij is nogal koppig. Dus hij vloekt vaak als Keisse en Richeze hem een andere richting uit willen sturen dan hij zelf in gedachten heeft, maar zij willen dat hij zijn talent ten volle benut natuurlijk. In de toekomst kan Gaviria zo héél dicht bij Sagan komen.

Dylan Groenwegen schurkt ook wel héél dicht tegen de top aan. Hij beschikt over alle kenmerken van een rasspurter. Alleen bergop hinkt Groenewegen achterop. Daardoor begint hij afgemat aan de sprint, zijn intrinsieke sprintsnelheid wordt erdoor afgeknot. 2018 wordt een belangrijk jaar voor hem: hij moet nú doorgroeien. Dat betekent dat hij aan zijn gewicht moet sleutelen. Dat moet naar omlaag. Zo overleeft hij de bergen vlotter en kan hij minder moe de sprint in. Tegelijk moet hij wel voldoende sprintsnelheid overhouden. Hij moet dus een lager, maar haalbaar gewicht nastreven. Dat evenwicht vinden is moeilijk. Koersen brengt duursport en krachtsport samen, combineert lang rijden aan een lage intensiteit en korter rijden aan een hoge intensiteit. Zelf stond ik altijd scherp met een vetpercentage van vier, vijf procent, maar te mager stond ik nooit. Vijf kilogram onder je natuurlijke gewicht gaan, zoals bij renners van Team Sky vaak het geval is, dat is niet vol te houden, zeker niet op lange termijn. Als je 95 procent inspanningen kunt opbrengen voor je sport, dan is dat meer dan genoeg. Altijd 5 procent voor de fun bewaren is mijn motto.’

IN DE LUWTE

André Greipel lijkt me over zijn topjaren heen. Met Jürgen Roelandts ( nu BMC, nvdr) verliest hij een fantastische lead-out, maar een wissel in de sprinttrein kan misschien zorgen voor een nieuwe dynamiek. Michael Matthews won vorig jaar dan wel de groene trui in de Tour, maar die trui zou nooit in beeld geweest zijn voor hem, mocht Sagan niet na de vierde etappe zijn geschorst. Arnaud Démare komt net dat tikkeltje snelheid tekort en ook Caleb Ewan weegt voor mij iets te licht. Danny Van Poppel ( die de eerste sprint van de Ronde van Valencia 2018 won, nvdr) heeft dan weer de pech dat hij Dylan Groenewegen in de ploeg heeft zitten. Als outsider denk ik aan Sonny Colbrelli. Die heeft echt al mooie dingen laten zien.

‘En John Degenkolb? Met hem is het eigenlijk nooit meer goed gekomen na zijn ongeluk ( in 2016 verloor Degenkolb ei zo na een vinger in een verkeersongeluk, nvdr). Als topsprinter mag je nooit twijfelen, nooit in de remmen gaan. Geven je zintuigen aan dat je ergens doorheen kunt fietsen, dan kún je dat ook. Door valpartijen, door ouderdom of door een gebrek aan zeges kun je die intuïtie echter weer kwijtraken. Dan ga je in de remmen in situaties waar je dat daarvoor nooit zou doen. En dan verlies je dus het statuut van topspurter. Nu, ik vermoed dat er bij Degenkolb misschien nog een ander element meespeelde. Concurrentie binnen de ploeg houdt je scherp. Zodra een ander in de ploeg je plaats dreigt in te nemen, word je als vanzelf ambitieuzer. Die interne druk was er niet voor Degenkolb. Maar pas op, ik kan het niet genoeg herhalen: winnen doet winnen. Zodra hij de eerste zege binnenhaalt, is de sprinttrein weer vertrokken!’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content