Uit het archief: Raymond Poulidor: ‘De dag dat ik niet meer herkend word, zal ik ongelukkig zijn’

© Belga Image

Vandaag is de Franse wielerlegende Raymond Poulidor overleden op 83-jarige leeftijd. Sport/Voetbalmagazine had in juli 2016 een gesprek met hem. Over zijn populariteit, eewige rivalen Anquetil en Merckx en de Tour de France die hij nooit wist te winnen.

Renners blijven er niet meer plakken zoals in het verleden, maar voor veel volgers en genodigden blijft een passage in het Village de départ een paar uur voor de start van iedere Touretappe obligaat. Met een koffie in de hand aan L’espace café of bij het verorberen van plaatselijke lekkernijen aan Le marché des régions worden de nieuwtjes van de dag druk besproken, voorspellingen en analyses uitgewisseld, zakendeals gesmeed en banden met oude bekenden weer aangehaald. Iedere ochtend is het nieuwsgierig uitkijken naar wie je deze keer tegen het lijf gaat lopen. Eén zekerheid heb je: Raymond Poulidor zal trouw op post zijn, als pr-man van Le Crédit Lyonnais (LCL), de sponsor van de gele trui.

Tachtig jaar is de oud-kampioen uit de Limousin ondertussen. Negenendertig jaar, van 1977, is het geleden dat Poupou zijn laatste koers reed. Toch blijft zijn Poupoularité hoge toppen scheren. En niet alleen op het veilige terrein van de Tour. In die mate dat grote warenhuisketens als E.Leclerc hem tijdens het jaar over heel Frankrijk inzetten als een soort Sinterklaas.’

‘Dan neemt ‘l’éternel jeune homme‘ plaats achter een tafel en terwijl op een tv-scherm op de achtergrond de gloriemomenten van zijn carrière afspelen, deelt hij handtekeningen uit. Nooit op foto’s of verzamelkaarten, dat slaat hij vriendelijk af; alleen op de vier verschillende boeken die over hem in het warenhuis te koop worden aangeboden. Alsof hij de legende die al in zijn rennerstijd over hem de ronde deed, van de man die op zijn centen zit, in stand wil houden. ‘Ik doe een veertigtal zulke sessies per jaar. Ik signeer van 10 tot 19 uur, soms twee dagen op rij, waarbij ik dan op hotel ga. ’s Avonds belt mijn uitgever om te horen hoe het loopt. Ca marche bien: in principe gaan er een honderdtal boeken per dag over de toonbank.’

Hoe ziet een dag in de Tour er voor u uit?

Raymond Poulidor: ‘Ik sta rond zeven uur op en begeef me met de ploeg van LCL naar het Village de départ ongeveer een uur voor het opengaat. Dan neem ik de kranten door, want vanaf de opening staat er aan onze stand één lange rij aan te schuiven. In de loop van de ochtend signeer ik driehonderd, soms vierhonderd foto’s. Daarna volg ik de etappe, ik heb mijn eigen wagen.’

‘Met LCL maken we deel uit van de publiciteitskaravaan, maar ik heb wat vrijheid en rijd tussen de publiciteitskaravaan en de koers, juist voor de journalisten. Aan boord beschik ik over Radio Tour en televisie. Vervolgens rijden we op een bepaald moment de publiciteitskaravaan voorbij zodat we ongeveer een uur voor het einde van de rit aan de aankomst zijn. De finale bekijk ik op tv in de podiumtruck aan de finish. Een vijf- à zestal keer per Tour volgt er ’s avonds in een kantoor van LCL nog une animation: daar wordt dan mijn mening gevraagd over de gereden etappe en de kansen van de favorieten.’

Dat signeren, wordt u dat nooit moe?

‘Ik krijg van de mensen vaak dezelfde vragen en opmerkingen: dat ik de Tour had moeten winnen, dat ik veel pech heb gehad, dat ze de duels met Jacques Anquetil missen. Maar het verveelt nooit, integendeel. Ik hou van het contact met de mensen.’

Naar het schijnt durft u hen weleens beet te nemen.

(guitig) ‘Het gebeurt in de warenhuizen dat men naar me toe komt en vraagt: ‘Bent u de echte meneer Poulidor?’ Ik zeg dan: ‘Nee, maar de mensen zien me als hem. Meneer Poulidor komt niet naar warenhuizen, dat bestaat niet!’ – ‘Ongelooflijk, temeer omdat u bovendien dezelfde stem hebt.’ Eén keer ben ik wat te ver gegaan. Een dame wond zich erin op en belde prompt de directeur van het warenhuis. ‘Misleidende reclame’, zei ze. ‘U hebt niet het recht om Poulidor aan te kondigen als hij er zelf niet is.’

Ongeluk, dat is als je gehandicapt raakt of om het leven komt. Ik vind dat ik juist veel geluk heb gehad.’

Triestige zomer

Bernard Hinault, in dienst van de organisatie, kondigde aan dat hij aan zijn laatste Tour bezig is. U bent achttien jaar ouder, maar blijft doorgaan.

‘Je kunt onze taken niet vergelijken. Zijn werk is veeleisend. Hij moet bijvoorbeeld tijdens het jaar naar het buitenland om de relaties met de etappeplaatsen te onderhouden enzovoort. Hij wil nu wat profiteren van het leven, want hij heeft zijn kinderen niet zien opgroeien, zijn kleinkinderen wil hij wel zien opgroeien.’

Dit is de 103e editie van de Tour. De hoeveelste is het voor u?

‘Mijn 54e. Het record staat op naam van Jacques Augendre (oud-journalist, nvdr) met 55. Eens te meer volg ik in tweede positie. C’est terrible. (lacht) Maar als alles goed gaat, steek ik hem over twee jaar voorbij. Het is mijn zestiende jaar voor LCL. Mijn eerste Tour reed ik in 1962. Ik nam veertien keer deel.’

‘Alleen in 1971, het jaar van de val van Luis Ocaña in de afdaling van de Col de Menté, stond ik niet aan de start, maar in opdracht van RTL heb ik dan 24 uur vóór de renners alle etappes gereden. Sinds 1962 was ik er maar één keer niet bij, in 1987, de Tour die vertrok vanuit Berlijn: ik had een contract met Radio Nostalgie, maar de verantwoordelijke is er met de kas vandoor gegaan en dat is pas een dag of vijf voor de start uitgekomen. Ik heb dan thuis op tv gekeken. Een triestige zomer.’

Ironisch genoeg loopt u in de Tour steevast rond in een gele polo en bent u ambassadeur van de gele trui, terwijl u die als renner nooit hebt gedragen.

‘Ik was er het dichtst bij in de proloog in Scheveningen, in 1973, waar ik er met tachtig honderdsten van een seconde naast greep. Joop Zoetemelk won. Was het in Frankrijk geweest, met een met de hand gestopte chrono, hadden ze ons ex aequo geplaatst en stond ik in het geel.’

Maar draait u op die manier niet iedere dag het mes in de wonde?

‘Helemaal niet. Integendeel. Als er vandaag nog steeds over mij gesproken wordt, is het omdat ik er nooit in geslaagd ben om het geel te grijpen. Ik word voorgesteld als diegene die nooit won, de eeuwige tweede. Onlangs is er iemand een paar keer tweede geworden in het Frans kampioenschap petanque. ‘C’est le Poulidor des boules‘, zeiden ze. Mijn naam wordt in alle contexten gebruikt: van de sport tot de politiek. Wat zo verbazingwekkend is, is dat er nog zoveel kinderen naar mij toe komen. Zij willen weten wie die Poulidor is. Een politicus? Een voetballer? Een artiest? Een bokser?’

Hoe verklaart u uw populariteit?

‘Er hebben er zich al velen over die vraag gebogen, de waarheid is: het valt niet te verklaren. Zit mijn naam er voor iets tussen? Generaal De Gaulle zou ooit gezegd hebben dat Poulidor goed klinkt en een naam is van een eerste minister. Zelfs toen ik als amateur alleen nog maar in eigen streek reed en nog niet bekend was, had ik al mijn supportersclan. ‘La Pouliche‘ (het veulen, nvdr) was mijn bijnaam. Later werd dat Poupou, een roepnaam die in het publiek al rondging en door Emile Besson, een journalist van L’Humanité, voor het eerst werd opgetekend. Later heeft men Roger Pingeon tot Pinpin gedoopt en Laurent Jalabert werd Jaja. Je wordt populair hé van zodra je een bijnaam hebt.’

Test met de slinger

Weinig bekend is dat u ooit ook bent uitgefloten.

‘Dat was in 1963. In mijn eerste Tour het jaar voordien was ik meteen derde geworden. In 1963 behoor ik tot de favorieten, maar ik rijd een heel slechte Tour, dat zal een van mijn slechtste herinneringen blijven. In Parijs word ik uitgejouwd, waarop ik beslis om de GP des Nations aan mijn programma toe te voegen (destijds het officieuze wereldkampioenschap tijdrijden, honderd kilometer lang, met aankomst – net als de slotrit van de Tour – in het Parijse Parc des Princes, nvdr). Antonin Magne, mijn sportdirecteur, is tegen, omdat ik in de laatste tijdrit in de Tour door Anquetil meer dan drie minuten was aangesmeerd. Ik ben echter uit op revanche, train als een gek en versla in de GP des Nations bijna met de vingers in de neus titelverdediger en topfavoriet Ferdinand Bracke met meer dan drie minuten. Applaus van het publiek, dat me vanaf dan nooit meer zal uitfluiten.’

Poulidor stond de laatste jaren vaak in het geel te schitteren, maar droeg dé gele trui nooit als renner.
Poulidor stond de laatste jaren vaak in het geel te schitteren, maar droeg dé gele trui nooit als renner.© Belga Image

Heeft u als renner soms nadeel ondervonden van uw populariteit?

‘Jazeker, veel. Het motto was: verhinderen dat Poulidor wint. Mijn tegenstanders wilden niets liever dan me miserie aandoen. Als ik me in hun schoenen probeer te verplaatsen, kan ik dat nu begrijpen: heel de dag zagen ze niets anders dan petjes van Poulidor en hoorden ze ‘Allez Poulidor, jij bent de sterkste, jij gaat winnen.’ Je zou voor minder.

‘Ik herinner me nog goed de Tour van 1968. In 1967 had ik me zoals heel de ploeg in dienst gesteld van Pingeon, dat jaar de verdiende winnaar. In 1968 doet Pingeon op de rustdag in Font-Romeu een goed woordje voor mij: ‘Dit jaar offer ik mij op voor Poulidor.’ In het klassement lag hij drie, vier minuten achter op mij. De volgende dag valt hij aan van bij de start, dat was onze ploegtactiek. Niemand in het peloton echter wil de achtervolging op gang brengen. Iedereen lijkt blij met de situatie.’

‘Vijftig kilometer voor de finish heeft Pingeon nog vijf, zes minuten voorsprong. Maar dan kom ik ten val: voor mijn concurrenten het signaal om als gekken te beginnen demarreren. Pingeon houdt zo aan de streep maar een minuut of drie meer over. Zonder mijn val zou hij, en niet Jan Janssen, misschien opnieuw de Tour hebben gewonnen.’

Zonder al die tegenslag had uw carrière er anders uitgezien.

‘Antonin Magne had die tegenslag in de Tour voorspeld. Toen ik mijn eerste profcontract tekende, onderwierp hij me aan zijn test met een slinger, een soort wichelroede. Naar het einde van mijn carrière zou hij me toevertrouwen: ‘Raymond, ik heb het je nooit willen zeggen, maar met mijn slinger had ik al gezien dat de maand juli je nooit gunstig gezind zou zijn.’

‘Natuurlijk heb ik koersen verloren door een lekke band, een valpartij en zo meer. Iedereen spreekt altijd van mijn malchance, maar ik noem dat niet zo. Ongeluk, dat is als je gehandicapt raakt of om het leven komt. Ik vind dat ik juist veel geluk heb gehad, want ik heb twee keer een val gemaakt die ik met mijn leven had kunnen bekopen. Die val in 1968, waarover ik sprak, toen een motorrijder mij omver reed en ik voor dood werd opgeraapt. Mij was toen hetzelfde kunnen overkomen als die twee Belgische renners (Antoine Demoitié en Stig Broeckx, nvdr). En er was mijn val in 1973 in de afdaling van de Portet d’Aspet, waar ik een bocht mis ongeveer op de plaats waar Fabio Casartelli later zou verongelukken.’

Met Adamo op het podium

Uw carrière had er ook anders uitgezien mocht u niet op al die kampioenen zijn gebotst, te beginnen met Jacques Anquetil.

‘Je moet je voorstellen dat we begin jaren zestig in Frankrijk vier potentiële Tourwinnaars hadden! In 1960 verloren we Roger Rivière – hij, en niet Gastone Nencini, zou zonder zijn val (waarbij hij verlamd raakte, nvdr) dat jaar de Tour hebben gewonnen – en Gérard Saint, ook een veelbelovende renner (die in een auto-ongeval het leven liet, nvdr). Wat zou er met hen erbij nog overgebleven zijn van mijn rivaliteit met Anquetil? Of stel dat alleen Anquetil of ik was overgebleven, dan was de Tour misschien saai geweest. Was ons persoonlijke leven beter geweest? Dat weet ik niet. Ik zie het zo: met onze rivaliteit hebben we het Franse wielrennen een dienst bewezen.’

Uw verhouding met Anquetil is in de loop der jaren geëvolueerd.

‘Ja, op een manier die je niet voor mogelijk houdt. Als renners waren we aartsrivalen, we haatten elkaar. Maar tijdens de Tour van 1974, na zijn carrière, komt hij me op zeker moment opzoeken: ‘Weet je, Raymond, ik zou graag hebben dat je deze Tour wint. Je zult het zien: je gaat Eddy Merckx verslaan.’ Ik viel bijna van mijn stoel. Sindsdien heb ik me vaak afgevraagd: is Anquetil mijn supporter geworden omdat hij niet wilde dat Merckx in 1974 zijn vijfde Tour zou winnen en zijn record zou evenaren, of was het oprecht? Ik denk het laatste, want eenmaal ik ook mijn carrière beëindigd had, zijn we heel goeie vrienden geworden.’

Toen Anquetil in 1965 niet meer aan de start stond, leek de weg open te liggen, maar u verkijkt uw kans. Blijft dat een frustratie?

‘Nee, toch niet. Als ik erop terugkijk, weet ik niet of ik in staat was om het gewicht van de koers te dragen. Ik had een goeie ploeg, maar heel de koers controleren was moeilijk. Zeker in die tijd. Toen moest de favoriet nog van de eerste tot de laatste dag het gewicht van de wedstrijd dragen. Vandaag de dag zijn er twee Rondes van Frankrijk: één voor de sprinters en één voor de potentiële eindwinnaars.’

‘In de vlakke ritten controleren de sprintersploegen de koers en je weet van tevoren dat de ontsnapping zal worden teruggepakt. Het is niet meer zo dat er onophoudelijk gedemarreerd wordt en de eindfavoriet en zijn ploeg op de proef worden gesteld. In 1965 bijvoorbeeld neemt Felice Gimondi al op dag twee voorsprong in de rit naar Roubaix en verovert hij daags nadien het geel in Rouen. Hij was als invaller aan de Tour begonnen, hij werd niet gezien als iemand om in de gaten te houden. Nadien is natuurlijk gebleken wat voor een grote kampioen hij was.’

Datzelfde jaar maakt ene Eddy Merckx zijn profdebuut. Had u meteen door dat er na Anquetil en Gimondi een derde reus was opgestaan die uw laatste hoop op Tourwinst zou fnuiken?

‘Merckx was het jaar voordien wereldkampioen geworden bij de amateurs. In 1966 zou hij meteen Milaan-Sanremo winnen. Maar ik zag in hem op dat moment helemaal geen toekomstig Tourwinnaar. Ik had Parijs-Nice met hem gereden en bergop zag hij heel hard af. Hij was geen klimmer. Datzelfde jaar win ik in de Tour de tijdrit in Vals-les-Bains.’ ‘Adamo is eregast op het podium. Hij vraagt: ‘Zie jij een Belg in de toekomst de Tour winnen?’ Mijn antwoord: ‘Voor het moment zie ik niemand.’

Een jaar of vijf later ontmoet ik Adamo opnieuw: ‘Maar wat heb jij mij destijds wijsgemaakt?’ In zijn eerste Tour, in 1969, stak Merckx er met kop en schouders boven uit. Hij heeft me altijd gezegd dat hij de pedaaltred van toen nooit meer heeft teruggevonden door zijn val op de piste van Blois later dat jaar.’

Poulidors grootste rivaal Jacques Anquetil.
Poulidors grootste rivaal Jacques Anquetil.© Belga Image

Onbekende landbouwer

Allebei wonnen ze vijf keer de Tour, maar Merckx was heel anders dan Anquetil.

‘In tegenstelling tot Merckx volstond het voor Anquetil als hij met één seconde voorsprong won. Hij had een chronometer in zijn hoofd. Hij maakte het verschil in de tijdritten en controleerde daarna. De manier van koersen van Merckx was moeilijker te bekampen: hij kon gelijk waar aanvallen, hij nam zelfs risico’s om een paar seconden bonificatie mee te pikken.

‘Merckx was ook minutieus met zijn materiaal: alles moest tot op de millimeter nauwkeurig afgesteld zijn. Als de vaste mecanicien van Anquetil voor een bergetappe vroeg welke tandwielen hij moest monteren, kreeg hij als antwoord: ‘Doe maar alsof het voor jezelf zou zijn.’ Je mocht Anquetil gelijk welke fiets geven, hij vond altijd de juiste positie. Anquetil was niet te classificeren. Niet als renner en niet als mens. ‘

‘Dat hij maagkanker had, deelde hij bijna al lachend mee: ‘C’est rien.’ Hij wilde geen medelijden opwekken. Toen hij in het ziekenhuis was opgenomen, hebben we elkaar nog een laatste keer gesproken: ‘Raymond, op de Puy de Dôme heb je me tot het uiterste gedreven, maar op dit moment beklim ik ieder uur een Puy de Dôme’ En hij voegde eraan toe: ‘Het spijt me, Raymond, maar eens te meer zal je als tweede eindigen na mij.’ Het grijpt me nog steeds naar de keel, als ik het nu vertel, maar hij zei dat op een heel naturelle manier. Om maar te zeggen dat hij inclassable was.’

U hebt Anquetil al bijna dertig jaar overleefd. Wat wil u nog in uw leven?

‘Er komen dikwijls mensen naar me toe die zeggen: ‘Oh, Monsieur Poulidor, wat bent u verouderd!’ Ik neem hen dat niet kwalijk, want ze menen het niet slecht. Zij zien mij gewoon nog steeds als de renner van vroeger en voor hen moet ik zo blijven. Ik heb het recht niet om ouder te worden. Maar ik verouder natuurlijk zoals iedereen, al mag ik niet klagen: ik heb het geluk dat mijn gezondheid nog goed is.

‘Ik hoef niets meer te eisen van het leven, ik ben alleen maar iets verschuldigd: aan het wielrennen en aan de Tour. Ik heb daar alles aan te danken, als zoon van eenvoudige pachtboeren heb ik me daardoor geestelijk heel erg kunnen verrijken. Ik zou tweehonderd jaar moeten kunnen worden om mijn openstaande schuld te kunnen vereffenen.

‘Zonder het wielrennen was ik een onbekende landbouwer geweest, misschien niet ongelukkig, maar de Tour is mijn leven. De dag dat ik niet meer in staat ben om de Tour te volgen, is het einde van Poulidor nabij. En de dag dat ik – en dat is niet pretentieus bedoeld – als een onbekende door het leven moet, zal ik diep ongelukkig zijn. Ik ben het zo gewoon geworden, en het contact met de mensen, dat kan ik niet missen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content