Eli Iserbyt: ‘Wij zijn acteurs in een soap, dus wil ik niet té grijs zijn’

© Damon De Backer
Jonas Creteur
Jonas Creteur Sportredacteur bij Knack.

Hij is vroeg volwassen geworden, maar gedraagt zich soms nog als een speelvogel. Hij is minder uitgesproken in interviews, maar wil ook niet té serieus zijn. Intussen hoopt Eli Iserbyt (25) vooral ‘de beste veldrijder na de Grote Drie’ te blijven.

Toen Wout van Aert en Christophe Laporte in de E3 Harelbeke van dit jaar richting de finish reden, werden ze bij de passage over de kasseien van de Varentstraat in Kaster aangemoedigd door Eli Iserbyt. De veldrijder van Pauwels Sauzen-Bingoal was pas verhuisd, van Kuurne naar een groter huis aan de rand van de Vlaamse Ardennen.

‘Een betere uitvalbasis om te trainen’, vertelt Iserbyt op zijn terras met uitzicht op weidse velden. ‘Dichter bij de service course van de ploeg, een heel rustige omgeving waar we met onze honden kunnen wandelen én een goeie financiële investering: we waren direct verkocht.’

Een nieuwe stap in het leven van de West-Vlaming, nadat hij zijn vriendin Fien een maand ervoor al ten huwelijk had gevraagd. ‘Met een brief tijdens een wandeling en aansluitend een etentje in het Hof van Cleve. Daar moet je trouwens zes maanden op voorhand reserveren. Ik was er dus al lang mee bezig. (lacht) En tot Fiens verrassing nog tijdens het veldritseizoen.’

Waar zit jij nu in het volwassenwordingsproces? Enerzijds als gesettelde, bijna getrouwde man, anderzijds als speelvogel, zoals je jezelf soms nog omschrijft.

Eli Iserbyt: ‘Ik ben rap volwassen moeten worden: wereldkampioen bij de beloften, op mijn achttiende direct een profcontract getekend. Alsof ik meteen in de open zee werd gegooid, inclusief het omgaan met de kritiek. Ik studeerde, maar een ‘normaal’ studentenleven heb ik nooit gehad. Dan leer je wel je plan te trekken. Zeker als je het ouderlijk huis vlug verlaat en meer verantwoordelijkheid moet dragen. Weliswaar met Fien als zeer grote hulp, zeker bij het huishouden. (lacht)

‘Anderzijds drijft het speelse kind in mij soms nog boven. Zoals tijdens een ploegstage, met al die beloften en junioren. Dat is vaak een Chirokamp: flauwe moppen, domme grappen, elkaar een kloot aftrekken. Geen hoog niveau… (lacht) Maar zodra ik thuis ben, word ik weer de serieuze Eli.

Fien (aangeschoven bij het interview): ‘Dan is hij meer jongensachtig als hij iets wil kopen. Blij als een kind met een nieuwe grasmachine of een grote materiaalkoffer.’ (lacht)

Het blijft uiteraard een doel om Wout en Mathieu, en ook Tom Pidcock, eens te kloppen, maar ik probeer vooral de beste te zijn in de crossen waar zij niet starten.’

Eli Iserbyt

Je houdt van structuur, deels een overblijfsel van je studie rechten, die je anderhalf jaar volhield?

Iserbyt: ‘Ja, de gelijkenissen met topsport zijn treffend: om goed te scoren op een examen moet je veel studeren en planmatig werken. Het heeft me ook geleerd om verstandig mijn geld te spenderen, zoals de investering in dit huis.’

Geen toeval dus dat je geen manager hebt en zelf je contracten onderhandelt?

Iserbyt: ‘Ik kan het goed uitleggen en heb door mijn studie de basiskennis. Een advocaat controleert voor mij de kleine lettertjes. Waarom zou ik dan, in een kleine wereld als het veldrijden, een manager betalen? Die in onderhandelingen misschien niet het onderste uit de kan wil halen. Terwijl ik dat wél wil – en kan. Ik durf het spel hard te spelen. Mij ga je niet in de zak zetten.’

Dat moeten leuke gesprekken geweest zijn tussen jou en teammanager Jurgen Mettepenningen over de recente verlenging van je contract tot 2026.

Iserbyt: ‘Jurgen is een ervaren zakenman. Interessante onderhandelingen dus, ja. Te veel stress voor sommige renners, maar ik vind dat tof.’

Los daarvan zijn jullie beiden vrij uitgesproken. Botst dat niet vaak?

Iserbyt: ‘Het belangrijkste is dat we elkaar respecteren, want we zeggen altijd onze mening. Soms in de frustratie van het moment, maar dan geef ik achteraf toe dat ik verkeerd was – Jurgen ook trouwens. Dat vind ik net goed: ik heb graag mensen die tegengas geven. Ik zoek die wrijving soms zelfs bewust op.’

© belga

Veel mensen vermijden dat nochtans.

Iserbyt: ‘Ja, maar ik weet dat ik een grote mond heb en koppig ben – soms misschien te. En dan heb ik iemand nodig die zegt: ‘Eli, stop met zagen!’ Daarom die speciale band met Jurgen, zoals ik die ook heb met mijn ploegleider Mario De Clercq. Of met Fien. Tot twee jaar geleden was ik soms heel gefrustreerd na een slechte cross of door een bepaalde wedstrijdsituatie. Fien heeft me geleerd om dan kalm te blijven, mijn energie beter te gebruiken, voor het winnen van crossen. Sinds vorig seizoen is dat veel verbeterd.’

Je zegt: ik heb een grote mond. Geef eens een recent voorbeeld.

Iserbyt: ‘Op de jongste ploegstage zei ik tegen een renner die had moeten lossen: ‘Oei, weer niet kunnen volgen. Ik zou toch nerveus worden voor het veldritseizoen.’ Ik zei dat half lachend, half ironisch – alleen komt dat niet altijd zo over. Toen ík de volgende dag zelf een mindere dag had, en die renner hetzelfde tegen mij zei, kon ik daar ook tegen. Ik heb wel geleerd om dat op tv niet meer te doen. Mensen die mij niet kennen, begrijpen dat niet.’

Fien: ‘Eli heeft een droge, cynische zelfspot, waarvan ik vroeger ook dacht: wat zegt die nu allemaal? Ik snap dat buitenstaanders dan zeggen: da’s gene hele justen zekerst?’

Iserbyt: ‘Daarom ben ik iets serieuzer geworden in mijn antwoorden. Ik zal niet meer openlijk twijfelen aan blessures van andere renners, zoals toen Toon Aerts met zijn ribben sukkelde voor het BK in Antwerpen. Ik had me voorgenomen om dat niet te zeggen, maar zei het toch.’ (lacht)

Zo mist het veldrijden wel wat peper en zout, zoals in de tijd van jouw ploegleider Mario De Clercq.

Iserbyt: ‘Het is allemaal zo braaf geworden. Maar de tijden zijn dan ook helemaal veranderd. Mario zei het me onlangs: ‘Mocht ik nu manoeuvres uitvoeren of uitspraken doen zoals indertijd, ik zou doodsbedreigingen krijgen.’ Toen was dat één dag een rel in de krant, terwijl dat nu dagenlang blijft nazinderen op de sociale media. Mensen kunnen achter hun scherm zéér haatdragend zijn.’

Wat doe je als iemand jou voor of na een cross uitscheldt?

Iserbyt: ‘Een joelende bende zatlappen laat ik passeren. Maar als het een enkeling is, in het gezelschap van een kind, dan stop ik soms. Dan probeer ik vriendelijk te vragen wat juist het probleem is, of ze alleen daarom naar de cross komen. Ofwel staan ze dan met hun mond vol tanden, ofwel schelden ze je nog meer uit: ‘Gij arroganten!’

Een perfect aangesneden bocht, op de juiste snelheid, dat is een kunst.’

Eli Iserbyt

‘Eigenlijk zou ik dat beter niet doen… Al is het intussen verbeterd. Ik heb me in die omstandigheden leren beheersen, ook dankzij Richard Groenendaal (nu ex-ploegleider, nvdr). Bij onze eerste ontmoeting sprak ik hem aan over de slag die hij ooit in Diegem aan een fan uitdeelde. ‘Ik ga ervoor zorgen dat jij zulke fouten niet maakt’, zei hij. Dat is gelukt.’

‘Ik ben dus voorzichtiger geworden, maar wil ook niet té grijs zijn. Karakter kun je ook moeilijk veranderen, hé. Ik blijf soms de schoonzoon die op een moto in een leren vest arriveert en van wie de schoonouders denken: welk ne wietie is da? (lacht) Bovendien moet ik, als een van de hoofdrolspelers, de cross een beetje helpen verkopen, hé – zeker als Wout van Aert of Mathieu van der Poel niet meedoen. De cross, dat is een soap van een uur, een lange aflevering van Thuis of Familie. Je moet dus zorgen dat mensen elke week kijken, dat je hen blijft boeien.’

Tijdens het crossseizoen sta je vijf, zes maanden in de spotlights. Zou je die druk een heel jaar aankunnen, zoals Van Aert?

Iserbyt: ‘Neen. Ik merk dat ik de lente en zomer nodig heb om me mentaal weer helemaal op te laden, om in de luwte te kunnen toeven, alleen met Fien. Daarom zitten we in dit huis zo goed. Pas op: ik klaag niet, hé. Integendeel, ik word goed betaald om dicht bij huis mijn ding te doen. En dan moet je de nadelen erbij nemen. Veel andere crossers krijgen er minder voor terug, qua verdiensten, het genot van winnen ook. Ik heb veel respect voor hen, want ik zou het voor die karige beloning niet kunnen opbrengen.’

Opvallende vaststelling vorig seizoen: veertien mooie zeges, maar op het EK werd je pas twaalfde en op het BK gaf je zelfs op. ‘Stress’, klonk het na het EK. Zoveel last van gehad?

Iserbyt: ‘Het was een combinatie van factoren. De week ervoor moest ik in Overijse en op de Koppenberg heel diep gaan. Als je je dan nog vermoeid voelt, als de Belgen tegen elkaar koersen en de wedstrijdsituatie niet meezit, zeg je als eens vlugger foert. Zoals ook op het BK in Middelkerke. Ik had tijdens de kerstperiode veel energie gestoken in het verdedigen van mijn klassementen en de kans dat ik Van Aert in het zand zou kloppen was heel klein. Dat bleek ook tijdens de race. Ik zag na een tijdje een hek openstaan en ben afgedraaid. Te vlug, geef ik toe.

‘Dat is dus nog een werkpunt: in klassementscrossen kan ik strijden voor een ereplaats, maar op een kampioenschap moet ik, zoals ik op het WK wel deed, ook voor zilver of brons alles geven. Een erfenis uit mijn jeugdperiode, toen ik bijna alle truien meerdere keren won (vijfmaal Belgisch kampioen, tweemaal Europees en tweemaal wereldkampioen, nvdr). Alleen de eerste plaats telde toen. Die druk legde ik mezelf op. Ook nu soms nog.’

Je hebt in je belofteperiode gewerkt met een soort mental coach, die je leerde omgaan met kritiek, met het uitvechten van bitse duels, zoals tegen Tom Pidcock. Zou dat nu geen meerwaarde meer zijn?

Iserbyt: ‘Daar heb ik al over nagedacht, of zo iemand in deze fase van mijn carrière me nog een procentje beter zou kunnen maken. Ik ben er nog niet uit. Omdat ik moeilijk iemand zal vinden met wie het klikt en van wie ik op dat vlak kan bijleren. Ik denk dat ik mentale werkpunten zelf kan oplossen. Met de hulp van Fien, mijn trainer en mijn ploegleiders.’

Letten op gezicht

Van ploegleiders gesproken. Vorig jaar zei je na een bepaalde cross: ‘Ik moet van mijn hen niet weten hoeveel mijn voorsprong of achterstand bedraagt. Wel hoe de smoel van x en y eruitziet.’

Iserbyt: ‘Tijdsverschillen zijn vaak verwarrend: de ene zegt zoveel, de andere zoveel, de speaker nog iets anders. Veel nuttiger is advies over welke lijn ik bij bepaalde passages kan volgen. Of info over hoe goed of slecht een concurrent eruitziet. Want als je voor of achter iemand rijdt, is dat moeilijker op te merken.

‘Een gezicht zegt op dat vlak veel. Loopt iemand rood aan? Trekt hij gekke bekken? Ik bestudeer dat ook achteraf zelf, op tv. Ik weet intussen van iedereen perfect wanneer ze op hun limiet zitten. Als je dan zoiets ziet, of van een ploegleider hoort, dan is dat een extra motivatie om door te trekken, ook al zit je zelf à bloc. ’

Welke cross heb je vorig seizoen gewonnen door een slim tactisch manoeuvre?

Iserbyt: ‘Overijse, waar Toon Aerts en Michael Vanthourenhout de hele cross beter waren en ik al van in de eerste ronde wist: ik ga iets moeten bedenken om te winnen. En dus besloot ik om de laatste halve ronde alles op één demarrage te zetten, op de perfecte plaats. In Niel heb ik het in de sprint met Toon ook goed gespeeld door net niet de deur open te doen in de flauwe bocht naar rechts. Toon zat op de plek waar ik hem wilde hebben: gevangen tussen mijn achterwiel en de dranghekken.

‘Een kwestie van snel denken, ook al voor de cross. Mario Declercq heeft me al vaak gezegd: kijk tijdens de opwarming hoe de wind zit, waar je je sprint wilt beginnen, met een tegenstander voor of achter je… Lessen die ik vrij laat heb geleerd, omdat ik bij de jeugd te gemakkelijk won. Door alleen maar te winnen leer je niet veel.’

Een kwaliteit die je bij de jeugd wél al had: je bochtentechniek. Hoe heb je die in de loop der jaren geperfectioneerd?

Iserbyt: ‘Van Rudi, mijn trainer, kreeg ik vaak de opdracht om op training een omloop af te leggen zonder één keer te remmen. Dan leer je wanneer je je benen moet stilhouden of kunt blijven trappen in een bocht, hoe schuin je kunt hangen, hoezeer je je tube kunt plooien… Altijd rapper de grens opzoeken. En soms ervoorbij, tot je valt. Dat risico moet je willen nemen, maar op het juiste moment. In een cross bouw ik meestal twee procent marge in. Tenzij bij een demarrage of in de slotronde.

‘In de loop der jaren is dat een passie geworden. Een perfect aangesneden bocht, op de juiste snelheid, dat is een kunstwerk.

In welke cross kun je dat het best creëren?

Iserbyt: ‘Ruddervoorde. De meeste crossers vinden dat een strontparcours, door het vele draaien en keren op een vlakke weide. Maar ik kick erop: al die schone paaltjes om rond te draaien, om nét met je schouder te raken.’

Zet jij jezelf op technisch vlak naast Mathieu van der Poel?

Iserbyt: ‘Misschien een tikkeltje onder hem én ook onder Michael Vanthourenhout, de enigen die mij kunnen uitdagen. Nochtans zijn ze groter dan ik (1m84 en 1m82 tegenover 1m65, nvdr) – in korte bochten niet altijd een voordeel. Maar als zij risico’s nemen, dan gaat het zelfs voor mij super snel. Wat die twee nog beter kunnen? Als ik het wist, zou ik het zelf doen. (lacht) Misschien heb ik gewoon die indruk omdat Mathieu zijn techniek aan een veel grotere motor koppelt en daardoor ook in de tussenstukken blijft vlammen.’

Als hij en Van Aert in december het veld in stappen, moet jij de klik maken van proberen te winnen naar vechten voor een ereplaats. Is dat moeilijk?

Iserbyt: ‘Bwa, niet echt. Dat zijn nu eenmaal de waardeverhoudingen en dat frustreert me zeker niet. Ik kijk vooral naar mezelf, naar mijn evolutie.

‘Het blijft uiteraard een doel om Wout en Mathieu, en ook Tom Pidcock, eens te kloppen, maar ik probeer vooral de beste te zijn in de crossen waar zij niet starten, daar het maximale eruit te halen. Ik begrijp renners niet die zeggen: ‘Vanaf november of in de eindejaarsperiode wil ik op mijn best zijn.’ Wat heb je daaraan als Mathieu, Wout of Tom toch winnen? En daar gaat het om: winnen. Dat is het enige wat mensen onthouden, ongeacht de tegenstand.’

Als Van Aert en Van der Poel er niet bij zijn, moeten de commentatoren en de kranten dat geen honderd keer vermelden.’

Eli Iserbyt

Hoe beu ben jij die focus op de aan- of afwezigheid van Van Aert en Van der Poel?

Iserbyt: ‘Als ze meedoen, heb ik er geen moeite mee. Dat creëert veel media-aandacht, zelfs van de buitenlandse pers, en dat is goed voor het veldrijden. Maar als ze er niet bij zijn, moeten de commentatoren en de kranten dat geen honderd keer vermelden. En je moet ook geen veldritgids maken met Van Aert en Van der Poel op de cover als die slechts tien crossen rijden.’

Als Van Aert in de Tour iedereen op een hoopje rijdt…

Iserbyt: (onderbreekt) ‘Ah, maar dat zie ik héél graag. Dan is het ook logisch dat hij in de cross met de vingers in de neus wint en hoeven wij ons zeker niet beschaamd te voelen. Mocht Wout op de weg alleen Halle-Ingooigem winnen, dat zou wat anders zijn. Maar feit is dat hij bij de allerbeste renners ter wereld hoort. Net als Van der Poel, die als crosser zelfs nóg beter is, door zijn techniek.’

Een dilemma om af te sluiten: drie keer wereldkampioen worden zonder Van Aert, Van der Poel en Pidcock aan de start, of één keer de regenboogtrui veroveren mét die drie erbij?

Iserbyt: ‘Als ik één keer die trui kan pakken, zou ik al tevreden zijn. Wie er dan wel of niet heeft meegedaan, dat wordt achteraf vlug vergeten, hoor. Uiteraard liever als die drie erbij zijn. Dat zou mijn carrière af maken, de kers op de taart. Maar evengoed word ik pas wereldkampioen na mijn dertigste, als zij al gestopt zijn. Daar teken ik ook voor.’ (lacht)

‘Mijn carrosserie heeft haar beperkingen’

Iserbyt: ‘Gezien mijn kleine gestalte wilde Rudi elk risico vermijden om me vroegtijdig op te branden, ook in mijn eerste twee profjaren. Daarom beklemtoonde hij van in begin het belang van souplesse, niet te groot trappen. Pas vanaf mijn 23e, sinds vorige zomer, hebben we het trainingsvolume flink opgeschroefd, terwijl we in de zomers ervoor meer op explosiviteit werkten. Dat rendeerde, want ik was supergoed.’

Iserbyt: ‘Een heel handig instrument, omdat je daar veel meer uit leert dan uit de ‘gewone’ lactaattesten. Zo bleek dat ik tijdens langere trainingen of wegwedstrijden té weinig at en daardoor op het einde een futloos gevoel kreeg. Ook de intensiteit van mijn intervallen hebben we zo opgekrikt, met meer blokken aan hogere melkzuurwaarden.’

Iserbyt: ‘Dat is inderdaad dé vraag. Ik denk het niet, omdat mijn lichaam, qua ‘carrosserie’, kwetsbaar is. Dat merkten we ook na het voorbije crossseizoen, toen ik voor het eerst meteen overschakelde naar het mountainbiken en in de Wereldbeker in Albstadt moest afhaken door rijgpijn. Daarna heb ik nog maanden met die blessure gesukkeld. Een duidelijk signaal. Als ik verdere stappen in het mountainbiken zet, moet ik daarvoor oppassen. Ik mag en wil geen risico’s nemen met het oog op het veldritseizoen, want dat heeft prioriteit.

‘Dat is het voordeel van te werken met Rudi: hij kent me door en door, legt me nooit iets op. We overleggen ook continu over hoe ik kan verbeteren. Hoeveel precies, dat moeten we nog ontdekken.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content