Wat maakt de Gentse zesdaagse tot wat het is?

© GETTY
Jacques Sys
Jacques Sys Jacques Sys is een Belgische sportjournalist

Dinsdagavond begon de zesdaagse van Gent. In een wereld die in ademnood verkeert, blijft dit evenement aanspreken, al zal het door de coronamaatregelen anders zijn dan gewoonlijk.

Al jaren vechten zesdaagsen tegen de verdrinkingsdood. Ooit werden er twintig zesdaagsen op een seizoen gereden, nu zijn er daar maar drie van overgebleven. Naast Gent zijn dat Rotterdam en Berlijn. Aanvankelijk stond ook de zesdaagse van Bremen gepland, maar die werd door organisatorische problemen naar januari 2023 verschoven, een gevolg van de coronapandemie.

Vroeger was Duitsland het absolute mekka van de zesdaagsen. Het waren stuk voor stuk absolute succesnummers. Of het nu in Dortmund was, in München, Munster, Essen, Keulen, Bremen, Hannover, Stuttgart, Leipzig of Berlijn. Daar stonden iedere winter zelfs twee zesdaagsen op het programma. Maar in Duitsland waren deze wedstrijden synoniem voor rondborstige luim en amusement, met hectoliters bier, honderden flessen schnaps en champagne, duizenden kilo’s worst en schaars geklede vrouwen in de hoofdrol. Steeds nadrukkelijker stak het kermisachtige volksvermaak de kop op. Veel kenners zaten er niet rond de ovalen baan. De plaatselijke favorieten mochten bij wijze van spreken meer achteruit rijden dan vooruit, ze werden nog aangemoedigd.

Zesdaagsen in Duitsland waren op den duur niet meer op een economisch rendabele manier te runnen. De huurprijzen van de hall namen waanzinnige proporties aan. Zo verdween bijvoorbeeld de zeer traditierijke zesdaagse van Dortmund van de kalender waar op een avond ooit eens 20.000 mensen naar de Westfalenhalle afzakten om de nieuwe volksheld Dietrich ‘Didi’ Thurau aan het werk te zien. Toen waren er ook sponsors geïnteresseerd. Maar die haakten af toen het in Duitsland tot een vergiftigd dopingklimaat kwam. Het was voor Dortmund het begin van het einde. Eerder al werden andere zesdaagsen afgevoerd, platgedrukt door gigantische verliezen die inrichters aan de rand van de totale ontreddering brachten.

Kreeft en kaviaar

De Gentse zesdaagse, voor het eerst gereden in 1922, ontsnapte niet aan bepaalde evoluties in een veranderend maatschappelijk tijdsbeeld, maar de wedstrijd behield wel zijn eigen ziel. Dertig jaar geleden zei de toenmalige directeur André Dhondt al dat het sportieve moest blijven primeren. Hij zag dat in andere zesdaagsen het middenplein voor de gelegenheid werd omgebouwd tot een restaurant waar de meest delicieuze gerechten werden geserveerd. Het was de beau monde die aanschoof voor dit culinair festijn. Hoewel Dhondt een gastronoom was, zei hij onpasselijk te worden als hij mensen kreeft en kaviaar zag eten terwijl de renners zich in het zweet reden. Dat mocht, zwoer hij, in Gent nooit gebeuren. Ook al werd het vipgebeuren in het verloop van de jaren steeds belangrijker en groeide het viprestaurant uit tot een ontmoetingsplaats van mensen die niet allemaal even geïnteresseerd zijn in de wielersport. Zelfs als de finale op zondagavond wordt gereden, zit het daar nog behoorlijk vol.

Dat de sport op zich blijft primeren in de Gentse zesdaagse is de verdienste van de langjarige wedstrijdleider Patrick Sercu. De voormalige zesdaagsenkeizer, die twee en een half jaar geleden overleed, had van de opwaardering van de piste zijn levenswerk gemaakt. Het was voor Sercu een frustratie dat steeds meer wegrenners de baan de rug toekeerden. Terwijl je op de piste snelheid kweekt en dat de basis blijft van de wielersport.

Eigenlijk zijn zesdaagsen nooit echt op hun waarde getaxeerd. Terwijl het een zeer veelzijdige proef is, een soort tienkamp van de wielersport. Toch worden zesdaagsen onderschat, al is het allemaal niet meer zo zwaar als vroeger toen er dag en nacht iemand om de baan moest toeren. Toen was een zesdaagse een uitputtingsslag waarin alleen de sterksten overbleven. Het was vaak ook een monotone wedstrijd, met veel te veel dode momenten. Nu wordt er iedere avond een uur of vijf gereden en volgen de wedstrijden mekaar in sneltempo op. Het programma, een echt totaalpakket, zit vol afwisseling en spektakel. En er worden atletische prestaties geleverd. In ploegkoersen, nog altijd de koningsdiscipline in iedere zesdaagse, ligt de gemiddelde snelheid rond de 52 kilometer per uur.

Knap deelnemersveld

Echte vedetten telt de wereld van de zesdaagsen niet meer. In Gent is er gelukkig nog de aanwezigheid van Iljo Keisse die zeven keer in Het Kuipke won. Keisse vormt een duo met Mark Cavendish en het zal van de vorm van de Brit afhangen of beiden kans maken op de eindzege. Keisse is eigenlijk gemaakt voor de piste, het is een lust voor het oog om hem te zien rijden. De charismatische Gentenaar verkoopt zich bovendien uitstekend. In ploegkoersen gaat hij nooit stuk, hij zweeft als het ware over de piste. Maar een wissel op de toekomst is Iljo Keisse niet: hij wordt op 21 december 39 jaar.

Aan zijn laatste Gentse zesdaagse is Kenny De Ketele toe. Hij vormt ploeg met Robbe Ghys, waarmee hij twee jaar geleden in Het Kuipke won. De Ketele stapt na de zesdaagse van Rotterdam (van 7 tot 12 december) uit het peloton. Het is zonder meer knap dat Christophe Sercu, die in de voetsporen van zijn vader trad, een fraai deelnemersveld in mekaar heeft gebokst. Met ook nog de Deense olympische en wereldkampioenen Michael Mørkøv en Lasse Norman Hansen, en Jasper De Buyst aan de zijde van de sterke Duitse specialist Roger Kluge.

Het moet allemaal zes dagen lang spektakel opleveren in Gent. Zoals de traditie dat wil: sport in zijn meest pure vorm.

Water in Antwerpen

Naast de zesdaagse van Gent werden dergelijke wedstrijden vroeger ook in Charleroi, Hasselt, Brussel en Antwerpen afgewerkt. In Charleroi en Hasselt kwam het tot vier organisaties, in Brussel werd er tussen 1934 en 1965 in het Sportpaleis van Schaarbeek op een houten baan van 235 meter gereden.

Maar de meest prestigieuze zesdaagse was die van Antwerpen, die tussen 1934 en 1994 liefst 55 edities kende. Er werd een periode met ploegen van drie gereden en de finale werd meestal achter derny’s gehouden. Maar toen al bleek dat de piste soms stiefmoederlijk werd behandeld. Op het einde van de jaren zestig werd er aan de toenmalige beheerder van het Antwerpse Sportpaleis gevraagd of er niets moest worden gedaan om het publiek te lokken. Hij antwoordde dat de mensen al blij mochten zijn dat ze mochten komen. En toen het dak lekte en het binnen regende, maakte Patrick Sercu daar tegen dezelfde beheerder zijn beklag over. Die antwoordde dat er gewoon rond de plassen moest gereden worden. Waarop Sercu uit de zesdaagse stapte.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content